ECLI:NL:RBNHO:2025:12859

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
7 november 2025
Publicatiedatum
6 november 2025
Zaaknummer
15/319488-23
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van mensensmokkel met een zeilboot naar Engeland

Op 7 november 2025 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van mensensmokkel. De zaak kwam voort uit een incident op 2 december 2023, waarbij een Kustwachtvliegtuig een zeiljacht genaamd 'Triton' observeerde dat in de richting van Engeland voer. Aan boord bevonden zich tien personen van Albanese en Vietnamese afkomst, die geen geldige toegangsdocumenten voor Engeland hadden. De verdachte en zijn medeverdachte werden aangehouden nadat zij de Kustwacht niet hadden geantwoord en de situatie als verdacht werd bestempeld. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wist dat de doorreis wederrechtelijk was, gezien de omstandigheden waaronder de reis plaatsvond en het gebrek aan documenten bij de opvarenden. De rechtbank sprak de verdachte gedeeltelijk vrij van de strafverzwarende omstandigheid van te duchten levensgevaar, maar veroordeelde hem tot een gevangenisstraf van achttien maanden, waarvan twaalf maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, en een taakstraf van 240 uren. De rechtbank hield rekening met het feit dat de verdachte een first offender was en dat er geen bewijs was dat hij financieel voordeel had behaald uit de mensensmokkel.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/319488-23
Uitspraakdatum: 7 november 2025
Tegenspraak
Dit verkort vonnis (artikel 138b van het Wetboek van Strafvordering (Sv)) is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 16 oktober 2025 en 24 oktober 2025 (sluiting) in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1993 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het [adres]
[adres]
De rechtbank heeft kennisgenomen van het standpunt van de officier van justitie,
mr. A.M. de Leeuw, en van wat de verdachte en zijn raadsman, mr. J.T.H.M. Mühren, advocaat te Purmerend, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 2 december 2023 te Den Oever en/of Den Helder en/of de Noordzee en/of (elders in) Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een of meer, perso(o)n(en), te weten [naam 1] en/of [naam 2] en/of [naam 3] en/of [naam 4] en/of [naam 5] en/of [naam 6] en/of [naam 7] en/of [naam 8] en/of [naam 9] en/of [naam 10] althans één of meer personen van Albanese en/of Vietnamese nationaliteit, althans van buitenlandse afkomt, behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van toegang tot en/of doorreis door Nederland en/of Groot-Brittannië, en/of hen daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen heeft verschaft, immer heeft/hebben verdachte(n)
- een zeilboot genaamd ‘Triton’ gekocht/verworven, althans ter beschikking heeft/hebben gehad en/of
- voornoemde perso(o)n(en) aan boord genomen van voornoemde zeilboot en/of uitgevaren
- ( met het kennelijke doel) om voornoemde perso(o)n(en) te vervoeren naar/in de richting van de Noordzee en/of Groot-Brittannië en/of een andere lidstaat van de Europese Unie en/of IJsland en/of Noorwegen en/of een staat die is toegetreden tot het op 15 november 2000 te NewYork tot stand gekomen Protocol tegen smokkel van migranten over land, over de zee en in de lucht, tot aanvulling van het op 15 november 2000 te NewYork tot stand gekomen Verdrag tegen transnationale georganiseerde misdaad, en/of
- ( aldus) het transport naar en de toegang tot en het verblijf in Groot-Brittannië en/of enig hiervoor bedoelde lidstaat van die bovengenoemde personen gefaciliteerd,
terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededaders wist(en) of ernstige redenen had(den) te vermoeden dat die toegang en/of die doorreis wederrechtelijk was, zulks terwijl daarvan levensgevaar voor een ander te duchten is.

2. Voorvragen

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de zaak, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij niet wist dat de buitenlandse personen niet de juiste papieren hadden om Engeland in te komen. Hij heeft dat niet gecontroleerd. De verdachte heeft verder verklaard dat hij en zijn medeverdachte ervaren schippers zijn en dat de overtocht niet gevaarlijk was.
De raadsman heeft geen verweer gevoerd tegen de ten laste gelegde mensensmokkel. Wel is aangevoerd dat de verdachte partieel moet worden vrijgesproken van de strafverzwarende omstandigheid dat met de overtocht levensgevaar voor een ander te duchten was.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
Inleiding
Op 2 december 2023 vloog een Kustwachtvliegtuig boven de Noordzee. De verbalisanten van de Kustwacht zagen een zeiljacht varen in de richting het Verenigd Koninkrijk. Het zeiljacht had geen naam en thuishaven zichtbaar, had de luiken en gordijnen dicht en droeg geen nationaliteitsvlag. De verbalisanten probeerden meermalen contact te krijgen met dit zeiljacht via de VHF radio en de aandacht van het zeiljacht te krijgen door meermalen laag over het zeiljacht heen te vliegen. Door de opvarenden werd op niets gereageerd, waardoor de verbalisanten de situatie als verdacht bestempelde. Op hun verzoek is vervolgens een Kustwachtvaartuig richting het zeiljacht gevaren. De verbalisanten van het Kustwachtvaartuig zijn aan boord van het zeiljacht genaamd “Triton” gegaan en troffen daarop de verdachte en de medeverdachte aan. Een van de verbalisanten vroeg of hij in de voorkajuit mocht kijken. Hier zag hij mensen zitten. Dit bleken uiteindelijk drie Albanese en zeven Vietnamese personen te zijn. De verdachte deelde de verbalisanten desgevraagd mede dat deze tien personen deel uitmaakten van een proefvaart naar IJmuiden. De verdachte en de medeverdachte werden gevorderd naar de haven van IJmuiden varen, waar zij uiteindelijk zijn aangehouden.
De Albanese en Vietnamese personen aan boord zijn als getuige gehoord en een aantal van hen heeft verklaard dat zij onderweg waren naar Engeland. De verdachte en de medeverdachte hebben uiteindelijk verklaard dat zij deze tien buitenlandse personen hebben meegenomen op hun reis naar Engeland en dat zij hen daar zouden afzetten.
Wederrechtelijkheid
Uit het dossier volgt dat geen van de tien buitenlandse personen toegangsdocumenten hadden voor Engeland. Zeven van hen hadden in het geheel geen identiteitspapieren bij zich. Die omstandigheid maakt, ook in gevallen waarin deze personen mogelijk op zichzelf rechtmatig in Nederland verbleven, dat de (door)reis van deze tien personen naar Engeland wederrechtelijk was.
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte ook wist dat de doorreis wederrechtelijk was. Dat leidt de rechtbank af uit de volgende feiten en omstandigheden.
De verdachte heeft samen met de medeverdachte midden in de nacht tien buitenlandse personen aan boord gelaten, met de bedoeling hen in Engeland af te zetten. De verdachte heeft daarbij niet gecontroleerd of zij geldige (toegangs)documenten bij zich hadden. De verdachte heeft tijdens zijn verhoor bij de Koninklijke Marechaussee verklaard dat deze personen “illegale mensen” waren. Voor zover de verdachte ter zitting heeft verklaard dat hij dit pas na de controle door de Kustwacht had begrepen, geldt dat de rechtbank dit niet geloofwaardig vindt. De rechtbank acht daartoe van belang dat de buitenlandse personen op het zeiljacht in de voorkajuit moesten plaatsnemen en dat een aantal van hen heeft verklaard dat zij van de schippers gedurende de hele reis stil moesten zijn en hun mobiele telefoon niet mochten gebruiken. Dit duidt er naar het oordeel van de rechtbank op dat de personen zich buiten het zicht moesten houden en dat het ook niet de bedoeling was om Engeland via een grensdoorlaatpost binnen te komen. Hier komt bij dat de verdachte ook geheel niet heeft gereageerd op de oproepen van de kustwacht of het laagvliegende vliegtuig en dat de verdachte bij de controle in strijd met de waarheid heeft verklaard dat zij bezig waren met een proefvaart naar IJmuiden.
Gelet op de bovengenoemde feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte wist dat de buitenlandse personen op het zeiljacht geen geldige (toegangs)documenten bij zich hadden om Engeland binnen te komen, dat de (door)reis daarmee wederrechtelijk was en de verdachte dit ook wist.
Conclusie
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte zich samen met de medeverdachte schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde feit, te weten mensensmokkel.
De bewijsmiddelen die aan dit oordeel ten grondslag liggen, zullen worden uitgewerkt in die gevallen waarin de wet aanvulling van dit verkort vonnis vereist. Deze zullen dan worden opgenomen in een aan dit vonnis te hechten aanvulling.
Partiële vrijspraak te duchten levensgevaar
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of er ook sprake is geweest van te duchten levensgevaar voor de tien buitenlandse personen op het zeiljacht.
Om het levensgevaar voor een ander als vaststaand te kunnen aannemen, is in algemene zin vereist dat uit de inhoud van wettige bewijsmiddelen volgt dat het levensgevaar daadwerkelijk te duchten was. Dit betekent dat het levensgevaar ten tijde van het behulpzaam zijn bij de reis naar Engeland, gelet op de omstandigheden waaronder die reis plaatsvond, naar algemene ervaringsregels voorzienbaar moet zijn geweest.
Het dossier bevat een onderzoeksrapport van scheeps- en werktuigkundig expert [naam 11] (hierna: de deskundige). Uit zijn rapport volgt dat, gezien de staat van het zeiljacht, het motorvermogen en de navigatie-uitrusting, de overtocht naar Engeland met de “Triton” technisch gezien haalbaar was. Daarentegen bestond er volgens de deskundige een direct levensgevaar voor de opvarenden, omdat de kans op een aanvaring met een zeeschip groot was. Met name het drukke vaargebied in combinatie met de overbelading en beperkte vaarkennis van de schipper zijn factoren welke de haalbaarheid van de overtocht zeer negatief beïnvloeden, zo niet onmogelijk maken. Door de golfslag en de door overbelading negatieve vaareigenschappen zal het onvermijdelijk zijn dat de bemanning vermoeid raakt en zeeziek wordt. Hierdoor zal de concentratie verminderen en de kans op een aanvaring worden vergroot.
De deskundige is later bij de rechter-commissaris gehoord over de conclusies uit zijn rapport. Daaruit volgt dat de deskundige is uitgegaan van een gebrek aan vaarkennis bij de verdachte en de medeverdachte. Geconfronteerd met de daadwerkelijke vaarkennis heeft hij verklaard dat hij ten tijde van het opstellen van het rapport die vaarkennis graag had willen weten, omdat het verhaal daar anders van wordt. Meer concreet heeft hij verklaard dat hij in zijn rapport is uitgegaan van een windkracht van 2 á 3 BFT en een golfhoogte van een halve tot één meter, hetgeen hij een milde tot onrustige zee zou noemen. Uitgaand van de ervaring die de verdachten als zeelieden hebben, zou hij echter van een milde zee spreken bij een golfhoogte van een halve tot twee meter. Met een dergelijke golfhoogte zullen zij niet zitten, aldus de deskundige. Gevraagd naar de kans op een aanvaring met de gegeven ervaren bemanning, heeft de deskundige vervolgens verklaard dat het dan aanzienlijk minder gevaarlijk is om de overkant te halen, omdat er bij zo’n ervaren bemanning eigenlijk geen risico is op oververmoeidheid of zeeziekte.
De rechtbank is op grond van de inhoud van de verklaring van de deskundige bij de rechter-commissaris van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat er een (ver)grote kans was op een aanvaring of andere calamiteit, met mogelijk levensgevaar tot gevolg. De overige omstandigheden op het zeiljacht, zoals de afwezigheid van voldoende reddingsmiddelen aan boord, zijn naar het oordeel van de rechtbank ook onvoldoende om vast te stellen dat daadwerkelijk levensgevaar te duchten was. Dit is immers slechts relevant wanneer de kans op een calamiteit en het te water raken van personen gedurende de overtocht groot zou zijn geweest.
De verdachte zal om die reden dan ook worden vrijgesproken van de strafverzwarende omstandigheid dat levensgevaar te duchten was.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, in die zin dat
hij op 2 december 2023 te Den Oever en/of de Noordzee en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, meer personen, te weten [naam 1] en [naam 2] en [naam 3] en [naam 4] en [naam 5] en [naam 6] en [naam 7] en [naam 8] en [naam 9] en [naam 10] behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van toegang tot en/of doorreis door Nederland en/of Groot-Brittannië, immers hebben verdachten
- een zeilboot genaamd ‘Triton’ ter beschikking gehad en
- voornoemde personen aan boord genomen van voornoemde zeilboot en uitgevaren
- met het doel om voornoemde personen te vervoeren naar Groot-Brittannië en
- aldus het transport naar en de toegang tot het verblijf in Groot-Brittannië van die bovengenoemde personen gefaciliteerd,
terwijl hij, verdachte, en zijn mededader wisten dat die toegang en die doorreis wederrechtelijk was.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van mensensmokkel
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is dan ook strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dan ook strafbaar.

6.Motivering van de sancties

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft gezeten.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat een lagere straf passend is, omdat de verdachte moet worden vrijgesproken van de strafverzwarende omstandigheid van te duchten levensgevaar. De raadsman heeft daarnaast aangevoerd dat strafvermindering moet volgen, omdat sprake is van de volgende twee onherstelbare vormverzuimen in de zin van artikel 359a Sv.
Allereerst heeft volgens de raadsman het onderzoek aan de telefoon van de verdachte onrechtmatig plaatsgevonden, omdat hiervoor toestemming is vereist van de rechter-commissaris en deze toestemming ontbreekt in onderhavige zaak. Ter onderbouwing van het verweer heeft de raadsman verwezen naar een arrest van de Hoge Raad van 18 maart 2025 (ECLI:NL:HR:2025:409, hierna: het arrest van de Hoge Raad). De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte nadeel heeft ondervonden van dit vormverzuim, omdat zijn privacy is aangetast door de doorzoeking in zijn telefoon.
Daarnaast hebben de verbalisanten volgens de raadsman in strijd met artikel 22 van de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en andere opsporingsambtenaren, transportboeien bij de verdachte aangelegd. Dit artikel bepaalt dat transportboeien slechts mogen worden aangelegd als de feiten of omstandigheden dit redelijkerwijs vereisen met het oog op gevaar voor ontvluchting, dan wel met het oog op gevaar voor de veiligheid of het leven van de desbetreffende persoon, de ambtenaar of derden. In het dossier is niet vastgelegd of er concrete feiten of omstandigheden aanwezig waren die het gebruik van handboeien redelijkerwijs noodzakelijk maakten. Dit blijkt ook niet uit andere omstandigheden uit het dossier. Het kan daarom niet worden vastgesteld of het aanleggen van de transportboeien noodzakelijk of proportioneel was. Het gebruik van de transportboeien is volgens de raadsman daarom onrechtmatig geweest en levert volgens hem een onherstelbaar vormverzuim op. De raadsman stelt dat er sprake is van een schending van de lichamelijke integriteit van de verdachte, terwijl het betreffende voorschrift er juist op is gericht om dat fundamentele recht te waarborgen.
De raadsman heeft ten aanzien van de hoogte van de straf verder nog aangevoerd dat de verdachte door zijn handelen enkel mensen aan een beter leven wilde helpen, zonder daar zelf beter van te worden. Ook heeft hij verzocht rekening te houden met het tijdsverloop van bijna twee jaar en met het feit dat dat de verdachte zich tijdens de schorsing van de voorlopige hechtenis aan de gestelde voorwaarden heeft gehouden en een baan heeft gevonden.
De raadsman acht, onder verwijzing naar een aantal uitspraken in andere zaken omtrent mensensmokkel, een gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest passend. Subsidiair heeft hij verzocht om de oplegging van een gevangenisstraf van twaalf maanden waarvan zes maanden voorwaardelijk met aftrek van het voorarrest, met daarbij een taakstraf. Meer subsidiair heeft hij verzocht om een gevangenisstraf van achttien maanden op te leggen, waarvan twaalf maanden voorwaardelijk met aftrek van het voorarrest, met daarnaast een taakstraf.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan de verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van de feiten
De verdachte is samen met een ander behulpzaam geweest bij de wederrechtelijke (door)reis van tien Albanese en Vietnamese personen in een zeiljacht vanuit Nederland naar Engeland. De tien personen zaten in de voorkajuit zonder frisse lucht en sommigen werden zeeziek. Op de boot waren daarnaast onvoldoende veiligheidsmiddelen voorhanden en was er geen eten voor deze buitenlandse personen aanwezig. De rechtbank acht deze omstandigheden voor de tien buitenlandse personen inhumaan.
De verdachte heeft zich samen met zijn medeverdachte door zijn handelen schuldig gemaakt aan mensensmokkel. Mensensmokkel, in al zijn verschillende uitvoeringen, is een zeer ernstig feit dat inbreuk maakt op de (internationale) rechtsorde en in de samenleving gevoelens van grote onrust veroorzaakt. Daarnaast draagt mensensmokkel bij aan de instandhouding van een illegaal circuit waarin financieel voordeel wordt getrokken van kwetsbare mensen die aanzienlijke bedragen betalen en grote risico’s lopen tijdens hun reis. De rechtbank rekent het de verdachte ook aan dat hij zich geheel niet heeft bekommerd om (het welzijn van) de gesmokkelde tien personen op zijn zeiljacht en het kwalijke van zijn bijdrage aan de mensensmokkel niet lijkt in te zien.
Persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 6 september 2025, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder wegens een soortgelijk feit is veroordeeld. Ook heeft de rechtbank kennisgenomen van het over de verdachte uitgebrachte reclasseringsadvies van 31 mei 2024. De reclassering schat het risico op recidive in als laag en uit het onderzoek ter terechtzitting blijkt dat de verdachte zijn leven op orde heeft.
Bespreking vormverzuimen
Landeck-verweer
De rechtbank stelt vast dat de telefoon van de verdachte in beslag is genomen en dat door de afdeling Digitale Expertise Team Migratiecriminaliteit een onderzoek is verricht aan de telefoon op 18 december 2023.
Uit het dossier blijkt niet dat het onderzoek aan de telefoon van de verdachte met voorafgaande toestemming van een rechter heeft plaatsgevonden. Met de verdediging is de rechtbank van oordeel dat die toestemming wel was vereist en dat door het ontbreken daarvan het recht op privacy van de verdachte is geschonden. Dat betekent dat sprake is van een vormverzuim in het voorbereidend onderzoek in de zin van artikel 359a Sv. Anders dan de verdediging is de rechtbank niet van oordeel dat uit de schending van de privacy van de verdachte per definitie tot strafvermindering moet leiden. In deze zaak is sprake van een verdenking van een ernstige strafbaar feit. Als de rechter-commissaris om toestemming was gevraagd voor onderzoek aan de telefoon zoals dat heeft plaatsgevonden, dan was die toestemming naar alle waarschijnlijkheid gegeven. Er kan dus niet gezegd worden dat de verdachte door het vormverzuim in een nadeligere positie is geraakt. De uitkomsten van het onderzoek aan de telefoon van de verdachte worden door de rechtbank bovendien niet tot het bewijs van het bewezenverklaarde gebruikt. Vanwege het ontbreken van enig daadwerkelijk nadeel volstaat de rechtbank dan ook met de constatering van het vormverzuim.
Transportboeien
Het dossier houdt niets in over de feiten of omstandigheden die het aanleggen van de transportboeien bij de verdachte redelijkerwijs vereisen als in artikel 22 van de Ambtsinstructie is bedoeld. Dergelijke feiten of omstandigheden zijn ook anderszins niet aannemelijk geworden, zodat het ervoor moet worden gehouden dat zij niet aanwezig zijn geweest. Dat maakt het gebruik van transportboeien bij de verdachte onrechtmatig. Dit is een onherstelbaar vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Sv.
Bij de vraag of dit verzuim moet leiden tot strafvermindering, zoals door de raadsman bepleit, moet rekening worden gehouden met het belang dat het geschonden voorschrift dient, de ernst van het verzuim en het nadeel dat daardoor voor de verdachte is veroorzaakt. Nu hieromtrent onvoldoende is aangevoerd, noch anderszins van ander concreet nadeel voor de verdachte dan enig ongemak is gebleken, leidt het verzuim naar het oordeel van de rechtbank niet tot strafvermindering en volstaat de rechtbank met de constatering van het vormverzuim.
Op te leggen straf
Bij het bepalen van de hoogte van die straf heeft de rechtbank gekeken naar de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd en naar de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS), die in geval van hulp bij illegale toegang of doorreis per gesmokkeld persoon een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden als uitgangspunt neemt. De rechtbank heeft daarentegen ook oog voor het feit dat de verdachte een first offender is en dat hij 186 dagen in voorarrest heeft gezeten. Ook is sprake van een aanzienlijk tijdsverloop, waarin de verdachte zich tijdens de schorsing van de voorlopige hechtenis aan de schorsingsvoorwaarden heeft gehouden en werk heeft gevonden. Tot slot is niet vast komen te staan dat het de bedoeling van de verdachte was om geld te verdienen aan het onderhavige feit. Gelet hierop, en omdat de rechtbank tot een andere bewezenverklaring komt dan de officier van justitie, legt de rechtbank een lagere straf op dan door de officier van justitie is geëist.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden moet worden opgelegd, met aftrek van het voorarrest. De rechtbank zal echter bepalen dat een gedeelte daarvan, te weten twaalf maanden, vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, opdat de verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit. Dit betekent dat de verdachte niet terug hoeft naar de gevangenis. De rechtbank acht een forse voorwaardelijke gevangenisstraf passend en wil hiermee bereiken dat de verdachte ervan doordrongen blijft dergelijke (verkeerde) keuzes niet opnieuw te maken.
Ten slotte is de rechtbank van oordeel dat een taakstraf van 240 uren moet worden opgelegd, met aftrek van de resterende zes dagen die de verdachte in voorarrest heeft gezeten, naar de maatstaf van twee uren per dag.

7.Het beslag

Onder de verdachte is het zeiljacht in beslag genomen. De officier van justitie heeft ter terechtzitting toegelicht dat hierop geen beslag meer rust. De verdachte en de verdediging hebben dit bevestigd. De rechtbank zal hierover dan ook geen beslissing nemen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47, 197a van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
18 (achttien) maanden, met bevel dat van deze straf een gedeelte, te weten 12 (twaalf) maanden,
nietten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat verdachte voor het einde van de op twee jaren bepaalde proeftijd zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot het verrichten van
240 (tweehonderdveertig) urentaakstraf die bestaat uit het verrichten van onbetaalde arbeid, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 120 (honderdtwintig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde taakstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht, met dien verstande dat per dag voorlopige hechtenis de taakstraf met 2 uur wordt verminderd.
Heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. D.J. Straathof, voorzitter,
mr. L. Boonstra en mr. J.J. Veldheer, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. L. Verheul,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 7 november 2025.
Mr. J.J. Veldheer is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.