3.3.Oordeel van de rechtbank
Inleiding
Op 2 december 2023 vloog een Kustwachtvliegtuig boven de Noordzee. De verbalisanten van de Kustwacht zagen een zeiljacht varen in de richting het Verenigd Koninkrijk. Het zeiljacht had geen naam en thuishaven zichtbaar, had de luiken en gordijnen dicht en droeg geen nationaliteitsvlag. De verbalisanten probeerden meermalen contact te krijgen met dit zeiljacht via de VHF radio en de aandacht van het zeiljacht te krijgen door meermalen laag over het zeiljacht heen te vliegen. Door de opvarenden werd op niets gereageerd, waardoor de verbalisanten de situatie als verdacht bestempelde. Op hun verzoek is vervolgens een Kustwachtvaartuig richting het zeiljacht gevaren. De verbalisanten van het Kustwachtvaartuig zijn aan boord van het zeiljacht genaamd “Triton” gegaan en troffen daarop de verdachte en de medeverdachte aan. Een van de verbalisanten vroeg of hij in de voorkajuit mocht kijken. Hier zag hij mensen zitten. Dit bleken uiteindelijk drie Albanese en zeven Vietnamese personen te zijn. De verdachte deelde de verbalisanten desgevraagd mede dat deze tien personen deel uitmaakten van een proefvaart naar IJmuiden. De verdachte en de medeverdachte werden gevorderd naar de haven van IJmuiden varen, waar zij uiteindelijk zijn aangehouden.
De Albanese en Vietnamese personen aan boord zijn als getuige gehoord en een aantal van hen heeft verklaard dat zij onderweg waren naar Engeland. De verdachte en de medeverdachte hebben uiteindelijk verklaard dat zij deze tien buitenlandse personen hebben meegenomen op hun reis naar Engeland en dat zij hen daar zouden afzetten.
Wederrechtelijkheid
Uit het dossier volgt dat geen van de tien buitenlandse personen toegangsdocumenten hadden voor Engeland. Zeven van hen hadden in het geheel geen identiteitspapieren bij zich. Die omstandigheid maakt, ook in gevallen waarin deze personen mogelijk op zichzelf rechtmatig in Nederland verbleven, dat de (door)reis van deze tien personen naar Engeland wederrechtelijk was.
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte ook wist dat de doorreis wederrechtelijk was. Dat leidt de rechtbank af uit de volgende feiten en omstandigheden.
De verdachte heeft samen met de medeverdachte midden in de nacht tien buitenlandse personen aan boord gelaten, met de bedoeling hen in Engeland af te zetten. De verdachte heeft daarbij niet gecontroleerd of zij geldige (toegangs)documenten bij zich hadden. De verdachte heeft tijdens zijn verhoor bij de Koninklijke Marechaussee verklaard dat deze personen “illegale mensen” waren. Voor zover de verdachte ter zitting heeft verklaard dat hij dit pas na de controle door de Kustwacht had begrepen, geldt dat de rechtbank dit niet geloofwaardig vindt. De rechtbank acht daartoe van belang dat de buitenlandse personen op het zeiljacht in de voorkajuit moesten plaatsnemen en dat een aantal van hen heeft verklaard dat zij van de schippers gedurende de hele reis stil moesten zijn en hun mobiele telefoon niet mochten gebruiken. Dit duidt er naar het oordeel van de rechtbank op dat de personen zich buiten het zicht moesten houden en dat het ook niet de bedoeling was om Engeland via een grensdoorlaatpost binnen te komen. Hier komt bij dat de verdachte ook geheel niet heeft gereageerd op de oproepen van de kustwacht of het laagvliegende vliegtuig en dat de verdachte bij de controle in strijd met de waarheid heeft verklaard dat zij bezig waren met een proefvaart naar IJmuiden.
Gelet op de bovengenoemde feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte wist dat de buitenlandse personen op het zeiljacht geen geldige (toegangs)documenten bij zich hadden om Engeland binnen te komen, dat de (door)reis daarmee wederrechtelijk was en de verdachte dit ook wist.
Conclusie
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte zich samen met de medeverdachte schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde feit, te weten mensensmokkel.
De bewijsmiddelen die aan dit oordeel ten grondslag liggen, zullen worden uitgewerkt in die gevallen waarin de wet aanvulling van dit verkort vonnis vereist. Deze zullen dan worden opgenomen in een aan dit vonnis te hechten aanvulling.
Partiële vrijspraak te duchten levensgevaar
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of er ook sprake is geweest van te duchten levensgevaar voor de tien buitenlandse personen op het zeiljacht.
Om het levensgevaar voor een ander als vaststaand te kunnen aannemen, is in algemene zin vereist dat uit de inhoud van wettige bewijsmiddelen volgt dat het levensgevaar daadwerkelijk te duchten was. Dit betekent dat het levensgevaar ten tijde van het behulpzaam zijn bij de reis naar Engeland, gelet op de omstandigheden waaronder die reis plaatsvond, naar algemene ervaringsregels voorzienbaar moet zijn geweest.
Het dossier bevat een onderzoeksrapport van scheeps- en werktuigkundig expert [naam 11] (hierna: de deskundige). Uit zijn rapport volgt dat, gezien de staat van het zeiljacht, het motorvermogen en de navigatie-uitrusting, de overtocht naar Engeland met de “Triton” technisch gezien haalbaar was. Daarentegen bestond er volgens de deskundige een direct levensgevaar voor de opvarenden, omdat de kans op een aanvaring met een zeeschip groot was. Met name het drukke vaargebied in combinatie met de overbelading en beperkte vaarkennis van de schipper zijn factoren welke de haalbaarheid van de overtocht zeer negatief beïnvloeden, zo niet onmogelijk maken. Door de golfslag en de door overbelading negatieve vaareigenschappen zal het onvermijdelijk zijn dat de bemanning vermoeid raakt en zeeziek wordt. Hierdoor zal de concentratie verminderen en de kans op een aanvaring worden vergroot.
De deskundige is later bij de rechter-commissaris gehoord over de conclusies uit zijn rapport. Daaruit volgt dat de deskundige is uitgegaan van een gebrek aan vaarkennis bij de verdachte en de medeverdachte. Geconfronteerd met de daadwerkelijke vaarkennis heeft hij verklaard dat hij ten tijde van het opstellen van het rapport die vaarkennis graag had willen weten, omdat het verhaal daar anders van wordt. Meer concreet heeft hij verklaard dat hij in zijn rapport is uitgegaan van een windkracht van 2 á 3 BFT en een golfhoogte van een halve tot één meter, hetgeen hij een milde tot onrustige zee zou noemen. Uitgaand van de ervaring die de verdachten als zeelieden hebben, zou hij echter van een milde zee spreken bij een golfhoogte van een halve tot twee meter. Met een dergelijke golfhoogte zullen zij niet zitten, aldus de deskundige. Gevraagd naar de kans op een aanvaring met de gegeven ervaren bemanning, heeft de deskundige vervolgens verklaard dat het dan aanzienlijk minder gevaarlijk is om de overkant te halen, omdat er bij zo’n ervaren bemanning eigenlijk geen risico is op oververmoeidheid of zeeziekte.
De rechtbank is op grond van de inhoud van de verklaring van de deskundige bij de rechter-commissaris van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat er een (ver)grote kans was op een aanvaring of andere calamiteit, met mogelijk levensgevaar tot gevolg. De overige omstandigheden op het zeiljacht, zoals de afwezigheid van voldoende reddingsmiddelen aan boord, zijn naar het oordeel van de rechtbank ook onvoldoende om vast te stellen dat daadwerkelijk levensgevaar te duchten was. Dit is immers slechts relevant wanneer de kans op een calamiteit en het te water raken van personen gedurende de overtocht groot zou zijn geweest.
De verdachte zal om die reden dan ook worden vrijgesproken van de strafverzwarende omstandigheid dat levensgevaar te duchten was.