ECLI:NL:RBNHO:2025:12918

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
11 november 2025
Publicatiedatum
7 november 2025
Zaaknummer
23-1901
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bouw van een hobbykas zonder vergunning en handhaving door het college van burgemeester en wethouders

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Noord-Holland het beroep van eiser tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bergen om handhavend op te treden tegen de bouw van een hobbykas op zijn perceel. Eiser had op 9 mei 2022 een last onder dwangsom opgelegd gekregen om de hobbykas te verwijderen, omdat deze zonder vergunning was gebouwd. Het college stelde dat de hobbykas in strijd was met het bestemmingsplan en dat legalisatie niet mogelijk was. Eiser maakte bezwaar, maar het college verklaarde dit ongegrond. De rechtbank oordeelde dat de hobbykas een bijbehorend bouwwerk is en dat eiser een omgevingsvergunning nodig heeft. Echter, de rechtbank concludeerde ook dat er concreet zicht op legalisatie was, omdat het college onvoldoende gemotiveerd had waarom het niet wilde meewerken aan afwijking van het bestemmingsplan. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en herroept de last onder dwangsom, omdat er een vergunning van rechtswege was ontstaan. Eiser krijgt ook een vergoeding van de proceskosten van het college.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Alkmaar
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 23/1901

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 november 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. J. van Groningen),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bergen,

(gemachtigden: mr. S.I. Visser en mr. E.R.Z. de Boer).

Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [naam 1] , uit [plaats]

(gemachtigde: mr. drs. A.M.A. van Aalst-Braakman).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van [eiser] over het besluit van het college om handhavend op te treden tegen een hobbykas op het perceel van [eiser] .
1.1.
Het college heeft op 9 mei 2022 aan [eiser] een last onder dwangsom opgelegd die strekt tot verwijdering van de hobbykas. Met het bestreden besluit van
27 januari 2023 op het bezwaar van [eiser] is het college bij die beslissing gebleven.
1.2.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. [naam 1] heeft ook schriftelijk gereageerd.
1.3.
De meervoudige kamer van de rechtbank heeft het beroep op 28 november 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [eiser] , zijn gemachtigde, [naam 2] en [naam 3] als toenmalige gemachtigden van het college, [naam 1] en zijn gemachtigde. Op de zitting is het onderzoek geschorst om het college en [naam 1] in de gelegenheid te stellen te reageren op een stuk dat [eiser] op de zitting had overgelegd.
1.4.
Het college heeft schriftelijk op het stuk gereageerd.
1.5.
[eiser] heeft aan de rechtbank gevraagd om het beroep voor een tweede keer op zitting te behandelen. Daarna heeft de meervoudige kamer het beroep verwezen naar de enkelvoudige kamer.
1.6.
[eiser] heeft vervolgens nog stukken ingediend.
1.7.
De enkelvoudige kamer heeft het beroep behandeld op de zitting van
30 september 2025. Hieraan hebben deelgenomen: [eiser] , zijn gemachtigde en de huidige gemachtigden van het college. [naam 1] en zijn gemachtigde zijn niet verschenen.

Totstandkoming van het bestreden besluit

2.1.
[eiser] en [naam 1] zijn buren van elkaar. [eiser] woont aan de [adres 1] in [plaats] . [naam 1] woont op [adres 2] . Het perceel van [eiser] ligt binnen de grenzen van het bestemmingsplan ‘Schoorl-Kernen en buurtschappen’. [eiser] heeft op zijn perceel een hobbykas gerealiseerd, op een plek waarvoor de bestemming ‘tuin’ geldt.
2.2.
[naam 1] heeft op 22 april 2021 aan het college gevraagd om handhavend op te treden tegen de hobbykas. [naam 1] vreest dat de hobbykas leidt tot ernstige overlast, zoals geluid, schade aan bomen en luchtverontreiniging door de schoorsteen.
2.3.
Op 19 november 2021 hebben toezichthouders het perceel van [eiser] bezocht. Zij hebben onder andere waargenomen dat op het moment van hun bezoek een stalen frame van de kas werd geplaatst. Het college heeft op 19 april 2022 een hercontrole uitgevoerd. De toezichthouder constateerde toen dat de hobbykas helemaal was afgebouwd.
2.4.
Het college heeft op 9 mei 2022 aan [eiser] een last onder dwangsom opgelegd. Het college heeft hem gelast om de hobbykas te verwijderen en verwijderd te houden, binnen dertien weken na de verzenddatum van dat besluit. Daarbij heeft het college bepaald dat [eiser] een dwangsom verbeurt van € 6000,- ineens indien niet binnen de gestelde termijn aan de last is voldaan. Het college legt daaraan ten grondslag dat op het perceel van [eiser] maximaal 150 m2 aan vergunningvrije bijhorende bouwwerken mag worden gerealiseerd. [1] Door de bouw van de hobbykas wordt dit maximum overschreden. De hobbykas is strijdig met de bestemming ‘tuin’. Legalisatie is volgens het college niet mogelijk.
2.5.
[eiser] heeft bezwaar gemaakt. Het college heeft dat bezwaar in het bestreden besluit ongegrond verklaard en de begunstigingstermijn gewijzigd naar tien weken na de verzenddatum van de beslissing op bezwaar. [2]
2.6.
Op 3 april 2023 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank het bestreden besluit bij wijze van ordemaatregel geschorst. Bij uitspraak van 20 april 2023 [3] heeft de voorzieningenrechter de schorsing in stand gelaten.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of [eiser] een overtreding heeft begaan door de hobbykas te bouwen zonder omgevingsvergunning en of het college daartegen handhavend mocht optreden. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van [eiser] .
4. Hierna legt de rechtbank uit tot welk oordeel zij komt en welke gevolgen dat oordeel heeft.
Welk recht is van toepassing?
5. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als daarvóór een overtreding heeft plaatsgevonden en een last onder dwangsom is opgelegd voor die overtreding, blijft het recht van toepassing zoals dat gold vóór 1 januari 2024 tot het tijdstip waarop de last volledig is uitgevoerd, de dwangsom volledig is verbeurd en betaald, of de last is opgeheven. Het college heeft de last onder dwangsom opgelegd bij besluit van 9 mei 2022. Dat betekent dat in dit geval de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Algemeen toetsingskader handhaving
6. [naam 1] heeft een handhavingsverzoek ingediend. Als uitgangspunt geldt dat het algemeen belang gediend is met handhaving en dat om die reden in de regel tegen een overtreding moet worden opgetreden. Handhaving staat dus voorop. Handhavend optreden is alleen onevenredig als er in het concrete geval omstandigheden zijn waaraan een zodanig zwaar gewicht toekomt dat het algemeen belang dat gediend is met handhaving daarvoor moet wijken. Dan is er een bijzonder geval waarin toch van handhavend optreden moet worden afgezien. Een bijzonder geval kan zich bijvoorbeeld voordoen bij concreet zicht op legalisering, maar ook andere omstandigheden van het concrete geval kunnen leiden tot het oordeel dat er een bijzonder geval is. Andere redenen om van handhavend optreden af te zien, kunnen zich bijvoorbeeld voordoen bij een schending van het gelijkheidsbeginsel of het vertrouwensbeginsel.
Is er een overtreding?
7.1.
Niet in geschil is dat de hobbykas een bijbehorend bouwwerk is in de zin van het Besluit omgevingsrecht (Bor). Ook is niet in geschil dat op het perceel van [eiser] ten opzichte van het oorspronkelijk hoofdgebouw maximaal 150 m2 aan bijbehorende bouwwerken vergunningvrij mag worden gerealiseerd.
7.2.1.
[eiser] stelt dat het aantal vierkante meters dat vergunningvrij mag worden bijgebouwd niet wordt overschreden met de hobbykas, waardoor geen sprake is van een overtreding. De huidige woning die op het perceel staat inclusief uitbreiding van 74 m2, is het hoofdgebouw. De uitbreiding moet geacht worden deel uit te maken van het oorspronkelijk hoofdgebouw dat in 2000 in zijn geheel is vergund en kan niet worden meegerekend als bijbehorend bouwwerk. Er is toen een wezenlijk ander gebouw ontstaan.
7.2.2.
Het college betoogt dat in 1922 vergunning is verleend voor de oprichting van een woonhuis. Dat woonhuis is het oorspronkelijk hoofdgebouw. De nulsituatie wordt gevormd door de gevels van het oorspronkelijk hoofdgebouw. Op 25 oktober 2000 is vergunning verleend voor het vergroten van de woning. Aan het vierkant gebouwde woonhuis is toen een aanbouw aangebracht. Dat is een bijbehorend bouwwerk in de zin van het Bor en moet worden meegerekend bij de vraag hoeveel vierkante meter er aan vergunningvrije bijbehorende bouwwerken is gerealiseerd.
7.3.
Bij de rechtbank loopt ook een procedure tussen partijen over een aanvraag van [eiser] voor een omgevingsvergunning voor de hobbykas. Die procedure heeft registratienummer HAA 24/2530. De rechtbank heeft in die procedure bij uitspraak van heden geoordeeld dat het gebouw uit 1922 het oorspronkelijk hoofdgebouw is. In die uitspraak heeft de rechtbank ook geconcludeerd dat dit betekent dat de hobbykas niet vergunningvrij is. De rechtbank verwijst voor de motivering daarvan naar die uitspraak.
7.4.
Het voorgaande betekent dat [eiser] een omgevingsvergunning nodig heeft voor de hobbykas. Door de hobbykas te realiseren zonder vergunning, is er sprake van een overtreding.
Concreet zicht op legalisatie?
8.1.
De vraag die nu beantwoord moet worden, is of het college tot de conclusie kon komen dat er geen bijzondere redenen waren om van handhaving af te zien. [eiser] stelt dat er zicht op legalisatie bestond. De rechtbank legt hierna uit waarom zij [eiser] in dat standpunt volgt.
8.2.
In de onder 7.3 bedoelde uitspraak overwoog de rechtbank dat het college onvoldoende gemotiveerd heeft waarom het niet wenst mee te werken aan afwijking van het bestemmingsplan. De rechtbank oordeelde ook dat het college alsnog concreet moet motiveren waarom het behoud van de groene kamers in gevaar komt door de hobbykas en dat het college de impact van de hobbykas moet onderzoeken. De rechtbank geeft in die zaak het college mee om de van rechtswege verleende maar in bezwaar herroepen vergunning alsnog in stand te laten als een deugdelijke motivering van de weigering niet mogelijk blijkt. Gelet hierop bestond er zicht op legalisatie en mocht het college niet tot handhaving overgaan.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit.
9.1.
De rechtbank neemt met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht nu zelf een beslissing en herroept het primaire besluit waarin de last onder dwangsom is opgelegd. Op 17 oktober 2023 is namelijk bekendgemaakt dat een vergunning van rechtswege is ontstaan, doordat het college niet op tijd had beslist op de aanvraag van [eiser] voor een omgevingsvergunning. Naar aanleiding van het bezwaar van [naam 1] heeft het college de omgevingsvergunning herroepen en alsnog geweigerd, maar uit de uitspraak in de zaak met nummer HAA 24/2530 volgt dat dit besluit op bezwaar niet in stand kan blijven. Als gevolg daarvan herleeft de vergunning van rechtswege. Dit betekent dat er geen sprake meer is van een overtreding en dat in een nieuwe beslissing op bezwaar alleen maar tot herroeping van de last kan worden beslist.
9.2.
Omdat het beroep gegrond is moet het college het griffierecht aan [eiser] vergoeden en krijgt hij ook een vergoeding van zijn proceskosten. Het college moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door zijn gemachtigde als beroepsmatige rechtsbijstandverlener krijgt [eiser] een vast bedrag per proceshandeling. In bezwaar heeft een punt voor een proceshandeling een waarde van € 647,-. [eiser] heeft in bezwaar gevraagd om vergoeding van de proceskosten en het primaire besluit wordt herroepen wegens aan het college te wijten onrechtmatigheid. De gemachtigde heeft een bezwaarschrift ingediend en de hoorzitting in bezwaar bijgewoond. Dit komt neer op twee punten en dus een vergoeding van in totaal € 1.294,-. Voor de beroepsfase beschouwt de rechtbank deze zaak en de zaak met nummer HAA 24/2530 vanwege hun samenhang als één zaak. De proceskostenvergoeding die in de uitspraak in de zaak met nummer HAA 24/2530 is toegekend, betreft dus ook de kosten voor het beroep met zaaknummer HAA 23/1901.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 27 januari 2023;
- herroept het besluit van 9 mei 2022;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van het vernietigde besluit;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 184,- aan [eiser] moet vergoeden;
- veroordeelt het college tot betaling van € 1.294,- aan proceskosten aan [eiser] .
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. J. de Vries, in aanwezigheid van mr. F. Vermeij, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 11 november 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dat volgt uit artikel 2, aanhef en onder 3, aanhef en onder f, aanhef en onder 3°, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht.
2.De begunstigingstermijn was op 15 juni 2022 verlengd tot zes weken na het besluit op bezwaar.