ECLI:NL:RBNHO:2025:12950

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
25 september 2025
Publicatiedatum
10 november 2025
Zaaknummer
HAA 25/3537
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van het verzoek om voorlopige voorziening inzake de omgevingsvergunning voor het bouwproject 'De nieuwe Kom, kavel M, Marktgebouw' in Nieuw-Vennep

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Alkmaar, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Het betreft een omgevingsvergunning voor het bouwproject 'De nieuwe Kom, kavel M, Marktgebouw', dat bestaat uit een bibliotheek, horeca en 47 appartementen. Verzoekers, eigenaren van nabijgelegen percelen, zijn het niet eens met de verleende vergunning en hebben beroep ingesteld, vergezeld van een verzoek om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter weegt de belangen van de vergunninghouder en het college van burgemeester en wethouders zwaarder dan die van de verzoekers. De voorzieningenrechter stelt vast dat het gebruik van de omgevingsvergunning door de vergunninghouder op eigen risico plaatsvindt, wat betekent dat als in de bodemprocedure blijkt dat de vergunning niet verleend had mogen worden, het bouwproject gesloopt moet worden. De voorzieningenrechter concludeert dat er geen aanleiding is om het verzoek van de verzoekers toe te wijzen, en wijst het verzoek om voorlopige voorziening af. De uitspraak is gedaan op 25 september 2025.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Alkmaar
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 25/3537
uitspraak van de voorzieningenrechter van 25 september 2025 op het verzoek om een voorlopige voorziening in de zaak tussen

1.[verzoeker 1] , eigenaar van [adres 1] , verzoeker 1

2)
[verzoeker 2], eigenaar van het perceel [adres 6] , verzoeker 2
3)
[verzoeker 3] ., eigenaar van het perceel [adres 3] , verzoeker 3
4)
[verzoeker 4]( [naam bedrijf 1] ), gevestigd aan [adres 4] , verzoeker 4
5)
[verzoekers]( [naam bedrijf 2] , gevestigd aan [adres 5] , verzoeker 5
allen uit [plaats] ,
hierna ook: verzoekers
(gemachtigde: R.P. Bosman van Bosman Bouwvergunningen & Advies),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlemmermeer

(gemachtigde: T. Janssens, werkzaam bij de Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied (OD)).
Als derde-partij neemt aan de zaken deel:
[B.V.] .uit Heemstede, vergunninghouder.

Samenvatting

1.1.
Deze uitspraak gaat over de aan vergunninghouder verleende omgevingsvergunning voor het bouwproject ‘De nieuwe Kom, kavel M, Marktgebouw’ bestaande uit een bibliotheek, horeca en 47 appartementen op het perceel achter de [adres 7] te [plaats] . Verzoekers zijn het hier niet mee eens. Zij hebben daarom beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. Zij voeren een aantal gronden aan. Aan de hand van deze gronden beoordeelt de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening.
1.2.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Aan het belang van het college en vergunninghouder komt een zwaarder gewicht toe dan aan het belang van verzoekers bij het treffen van de gevraagde voorlopige voorziening. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in het beroep niet.

Procesverloop

2.1.
Vergunninghouder heeft op 24 juli 2024 een aanvraag ingediend om een omgevingsvergunning voor het bouwproject ‘De nieuwe Kom, kavel M, Marktgebouw’ bestaande uit een bibliotheek, horeca en 47 appartementen op het perceel achter de [adres 7] te Nieuw-Vennep (hierna: het bouwproject). De OD heeft namens het college de omgevingsvergunning met het besluit van 11 december 2024 verleend. Met het bestreden besluit van 2 juli 2025, ondertekend op 3 juli 2025, op het bezwaar van verzoekers heeft het college het bezwaar van verzoeker 2 niet-ontvankelijk verklaard; het advies van de vaste commissie van advies voor de bezwaarschriften (hierna: de commissie) voor het onderdeel ‘parkeren’ niet overgenomen en voor het overige wel overgenomen; het bestreden besluit, onder verbetering van de motivering, in stand gelaten; en het verzoek om proceskosten afgewezen. Verzoekers hebben op 11 augustus 2025 beroep ingesteld tegen het bestreden besluit en op 12 augustus 2025 de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening.
2.2.
Het college heeft op 7 september 2025 op het verzoek gereageerd met een verweerschrift. Vergunninghouder heeft op 9 september 2025 ook schriftelijk gereageerd.
2.3.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 11 september 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoekers, de gemachtigde van verzoekers, de gemachtigde van het college en namens vergunninghouder [naam 1] (Operationeel Directeur Ontwikkeling) en [naam 2] (Projectontwikkelaar).

Wettelijk kader

3.1.
Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Vergunninghouders hebben op 24 juli 2024 een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning. Dat betekent dat de nieuwe Omgevingswet van toepassing is. Met de inwerkingtreding van de Omgevingswet heeft elke gemeente direct een omgevingsplan van rechtswege dat regels geeft over de fysieke leefomgeving voor het gehele grondgebied van de gemeente. [1] Dat omgevingsplan bestaat voor nu uit een tijdelijk deel, waarin onder meer alle bestemmingsplannen zijn opgenomen die vóór 1 januari 2024 golden. Ook bestaat het tijdelijke deel van het omgevingsplan uit enkele gemeentelijke verordeningen en de bruidsschat. De bruidsschat bevat regels die eerst op Rijksniveau geregeld waren, maar nu (in ieder geval tijdelijk) onderdeel uitmaken van het omgevingsplan.
3.2.
Voor zover hier van belang waren voor 1 januari 2024 op het perceel waar het bouwproject op gelegen is de bestemmingsplannen “Nieuw-Vennep Centrum 2010”, “Parapluplan wonen” en “Parapluplan parkeerregels – partiële herziening” van kracht. Deze bestemmingsplannen maken onderdeel uit van het tijdelijk deel van het omgevingsplan van de gemeente Haarlemmermeer.
3.3.
Artikel 3.3, aanhef en onder a, van het Parapluplan wonen bepaalt dat onder strijdig gebruik in ieder geval wordt begrepen het gebruik van de woning voor de huisvesting van meer dan één huidhouden.
3.4.
Volgens het bestemmingsplan “Nieuw-Vennep Centrum 2010” (hierna: het bestemmingsplan) geldt op het perceel de bestemming ‘Centrum-1 [2] . De gronden met deze bestemming zijn onder andere bestemd voor educatieve, sociale, culturele voorzieningen van openbare dienstverlening, horeca tot en met categorie 3 en wonen vanaf de eerste verdieping.
3.5.
Artikel 6.2.1, aanhef en onder c, van het bestemmingsplan bepaalt dat ter plaatse van de aanduiding ‘maximale bouwhoogte en maximum bebouwingspercentage’ ten hoogste de aangegeven maximale bouwhoogte en bebouwingspercentage is toegestaan. Volgens de plankaart geldt voor deze bestemming een maximale bouwhoogte van 15 meter en ter plaatse van de woontoren 27 meter.
3.6.
In het geactualiseerde Beeldkwaliteitsplan Nieuwe Kom, Nieuw-Vennep van april 2022 (hierna: het Beeldkwaliteitsplan) staan de stedenbouwkundige en architectonische randvoorwaarden voor Nieuwe Kom, het hart van ‘centrum 2010’ in Nieuw-Vennep. In paragraaf 4.3.1 staat onder meer het volgende over het bouwproject:
“Het Marktgebouw heeft het karakter van een openbaar gebouw en onderscheidt zich in verschijningsvorm en architectuur van andere gebouwen in de omgeving. De begane grond krijgt een maatschappelijk, culturele en/of commerciële functie, daarboven wordt gewoond. Het gebouw is alzijdig, bijzonder, uit één stuk, één gebouw, en heeft uitgesproken architectuur met een accent in de vorm van een toren op de hoek. Eventuele verlichting van de toren wordt geïntegreerd in het ontwerp.
Het Marktgebouw is maximaal 15 meter hoog (met uitzondering 17 meter ten behoeve van aan het oog onttrekken van technische installaties). Het hoogte accent (toren) van 27 meter op de hoek Gelevinkstraat en de Poststraat (conform Bestemmingsplan) vormt een herkenningspunt dat al vanaf de Schoolstraat en de Hoofdweg zichtbaar is. Het versterkt de entree van het centrumgebied gezien vanuit de Poststraat. De toren krijgt een uitgesproken architectonische uitwerking met een markante beëindiging. De toren vormt een verbijzondering van het hoofdvolume van het Marktgebouw maar blijft daar een integraal onderdeel van.”
3.7.
Artikel 3.2.1 van Parapluplan parkeerregels – partiële herziening (hierna: het Parapluplan parkeerregels) bepaalt dat bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor bouwen geldt, dat op eigen terrein in voldoende mate ruimte moet zijn gereserveerd en ingericht en in stand worden gehouden voor het parkeren, stallen, laden en/of lossen van voertuigen overeenkomstig het geldende parkeerbeleid van Haarlemmermeer.
3.8.
In het Handboek parkeernormen gemeente Haarlemmermeer 2018 (herziening 2025) (hierna: het Handboek parkeernormen) staat in paragraaf 5 onder ‘geen positief advies parkeerbalans’ dat indien op een kavel of binnen de projectgrens minder parkeerplaatsen kunnen worden gerealiseerd ingezet dient te worden op planaanpassing zodanig dat de parkeeropgave wel past. Indien om redenen deze aanpassing niet kan, dan kan onderzocht worden of de parkeeropgave in de openbare ruimte kan worden opgelost. In het Handboek wordt de parkeerbehoefte van de woningen bepaald aan de hand van de oppervlakte van de woningen.
Omgevingsplanactiviteit bouwen
3.9.
De omgevingsvergunning is aangevraagd voor een omgevingsplanactiviteit bouwen. Onder een omgevingsplanactiviteit wordt onder meer verstaan een activiteit waarvoor in het omgevingsplan is bepaald dat het verboden is deze zonder omgevingsvergunning te verrichten en die in strijd is met het omgevingsplan. [3] Dit wordt de buitenplanse omgevingsplanactiviteit [4] genoemd.
3.10.
Afdeling 8.1 van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) bevat beoordelingsregels. Deze beoordelingsregels vormen het toetsingskader dat geldt wanneer het college de aanvraag van de omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit beoordeelt. In artikel 8.0a, tweede lid, van het Bkl staat dat voor zover een aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op een buitenplanse omgevingsplanactiviteit de omgevingsvergunning alleen wordt verleend met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. In artikel 22.29 van het (tijdelijk deel van het) omgevingsplan staat het toetsingskader voor een omgevingsplanactiviteit bouwen. Uit die bepaling volgt dat het bouwwerk niet in strijd mag zijn met de in het omgevingsplan gestelde regels over bouwen en ook niet in strijd mag zijn met de redelijke eisen van welstand, beoordeeld volgens de criteria van de welstandsnota.

Het bestreden besluit

4. Met het bestreden besluit heeft het college, mede onder verwijzing naar het advies van de commissie, de aangevraagde omgevingsvergunning verleend voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit. Het bouwproject is getoetst aan het Beeldkwaliteitsplan en voldoet aan de redelijke eisen van welstand. Het bouwproject is niet in strijd met artikel 3.3, aanhef en onder a, van het Parapluplan wonen, omdat de woningen bestemt zij voor bewoning van één huishouden. Het bouwproject is wel in strijd met artikel 6.2.1, aanhef en onder c, van het bestemmingsplan, omdat de maximale basisbouwhoogte van 15 meter en de maximale bouwhoogte van de woontoren van 27 meter wordt overschreden. Omdat het bouwproject voldoet aan een evenwichtige toedeling van functies aan locaties kan volgens het college worden meegewerkt aan de afwijking van het bestemmingplan. Het bouwproject is ook in strijd met het Parapluplan parkeerregels, omdat onvoldoende ruimte is om op eigen terrein te parkeren. Uit de berekening van de parkeerbehoefte volgens het Handboek parkeernormen blijkt dat voor de woningen de parkeerbehoefte 41 parkeerplaatsen is en voor bezoekers de maximale parkeerbehoefte 14 parkeerplaatsen is. Het realiseren van parkeerplaatsen op eigen terrein is vanwege financiële en ruimtelijke redenen niet mogelijk. De parkeeroplossing voor de eigenaren en de huurders van de woningen is gevonden in de bestaande parkeergarage Ymere. Daar is nog parkeercapaciteit aanwezig en vergunninghouder koopt daar 50 parkeerplaatsen. Aan de koop of huur van een woning is de verplichting verbonden een parkeerplaats te kopen (bij koopwoningen) of te huren (bij huurwoningen) in deze parkeergarage. De koppeling tussen woning en parkeerplaats is juridisch gewaarborgd met een kettingbeding (bij koop) of huurcontract (bij huur). De benodigde parkeerplaatsen voor bezoekers van woningen, horeca en bibliotheek zijn beschikbaar in de openbare ruimte. Het aan de omgevingsvergunning toegevoegde vergunningvoorschrift horeca bepaalt dat in de horecavoorziening van het project de vestiging is toegestaan van horeca van maximaal categorie 3 van de Staat van horeca-activiteiten.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Beslist de voorzieningenrechter ook op het beroep?
5.1.
Op grond van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter onmiddellijk uitspraak doen op het beroep als na afloop van de zitting nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak.
5.2.
De voorzieningenrechter stelt vast dat het bestreden besluit gebrekkig bekend is gemaakt, omdat tot op heden (ondanks herhaalde verzoeken) het college het advies van de commissie niet aan verzoekers heeft toegestuurd. Daardoor hebben verzoekers nog niet volledig op het bestreden besluit kunnen reageren. Dit maakt het bestreden besluit op zichzelf niet gebrekkig, maar is voor de voorzieningenrechter wel aanleiding om niet onmiddellijk uitspraak te doen op het beroep. De voorzieningenrechter zal zich daarom beperken tot het verzoek om een voorlopige voorziening.
5.3.
Omdat de voorzieningenrechter zich beperkt tot het verzoek om een voorlopige voorziening, zal in deze uitspraak geen oordeel worden geveld over het primaire standpunt van het college dat de gronden van beroep ongegrond zijn omdat deze afstuiten op het relativiteitsvereiste van artikel 8:69a van de Awb.
Is het verzoek van verzoekers 1 tot en met 5 ontvankelijk?
6. Het verzoek is ingediend namens verzoekers 1 tot en met 5. In eerste instantie waren alleen de machtigingen van verzoekers 1 tot en met 3 overgelegd. Omdat ter zitting ook de machtigingen van verzoekers 4 en 5 zijn overgelegd, is het verzoek ook ontvankelijk voor verzoekers 4 en 5.
Wordt het verzoek van verzoeker 2 beoordeeld?
7. Ten aanzien van het verzoek van verzoeker 2 merkt de voorzieningenrechter op dat het bezwaar van verzoeker 2 niet-ontvankelijk is verklaard, omdat er geen aanknopingspunten zijn dat verzoeker 2 een belanghebbende is in de zin van artikel 1:2 van de Awb. Omdat hiertegen nog geen beroepsgronden zijn aangevoerd, is het onduidelijk of dit in beroep nog tussen partijen in geschil is. Daarom zal de voorzieningenrechter het verzoek van verzoeker 2 buiten beschouwing laten.
Wordt het verzoek van verzoeker 3 beoordeeld?
8.1.
Ten aanzien van het verzoek van verzoeker 3 merkt de voorzieningenrechter op dat verzoeker 3 een rechtspersoon is. Per abuis heeft de rechtbank niet het verhoogde griffierecht geheven en tot op heden is door verzoeker 3 nog geen uittreksel van de Kamer van Koophandel overgelegd. Uit de machtiging blijkt ook niet door wie de rechtspersoon wordt vertegenwoordigd. Omdat de rechtbank verzoeker 3 nog niet in de gelegenheid heeft gesteld dit verzuim te herstellen, is nog niet duidelijk of verzoeker 3 ontvankelijk is in beroep. Daarom zal de voorzieningenrechter ook het verzoek van verzoeker 3 buiten beschouwing laten.
8.2.
Voor zover het college zich in het verweerschrift, in afwijking van het bestreden besluit, op het standpunt heeft gesteld dat verzoeker 3 geen belanghebbende is in de zin van artikel 1:2 van de Awb, merkt de voorzieningenrechter op dat het college dit standpunt ter zitting heeft laten vallen.
Is er aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen?
9.1.
De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb alleen een voorlopige voorziening als onverwijlde spoed dat vereist. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
9.2.
De vraag of vooruitlopend op de beoordeling van het beroep een voorlopige voorziening moet worden getroffen zal beantwoord worden aan de hand van een belangenafweging. Daarbij weegt de voorzieningenrechter de belangen van verzoekers die pleiten vóór het treffen van een voorlopige voorziening en de belangen van het college en vergunninghouder die pleiten tegen het treffen daarvan, aan de hand van de gronden van verzoekers.
Gaan enkele woningen gebruikt worden door twee huishoudens?
9.3.1.
Verzoekers voeren aan dat het bouwproject in strijd is met het Parapluplan wonen, omdat een aantal woningen gebruikt kunnen worden door twee huishoudens en het college in de beoordeling van de parkeerbehoefte geen rekening heeft gehouden met het gebruik van woningen door twee huishoudens.
9.3.2.
De voorzieningenrechter komt tot het voorlopige oordeel dat deze gronden niet slagen. Het college heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat op basis van de indeling van de woningen niet op voorhand kan worden vastgesteld dat de woningen in strijd met artikel 3.3, aanhef en onder a, van het Parapluplan wonen door twee huishoudens gebruikt gaan worden. De voorzieningenrechter kan het college hierin volgen. Daarbij wordt van belang geacht dat het volgens vergunninghouder gaat om zogenaamde friends-woningen waarbij het niet de bedoeling is dat deze woningen door twee huishoudens worden bewoond. Bovendien bepaalt artikel 3.3, aanhef en onder a, van het Parapluplan wonen dat onder strijdig gebruik in ieder geval wordt begrepen het gebruik van de woning voor de huisvesting van meer dan één huidhouden. Dat betekent dat als de woningen toch gebruikt worden door twee huishoudens het college in beginsel handhavend zal moeten optreden. Gelet hierop heeft het college in de beoordeling van de parkeerbehoefte ook geen rekening hoeven te houden met het gebruik van de woningen door twee huishoudens.
Zijn er bijzondere omstandigheden om af te wijken van parkeren op eigen terrein?
9.4.1.
Verzoekers voeren aan dat de vereiste parkeerplaatsen niet op eigen terrein worden gerealiseerd en dat er geen bijzondere omstandigheden zijn om af te wijken van de verplichting om op eigen terrein te voorzien in voldoende parkeerplaatsen.
9.4.2.
De voorzieningenrechter komt tot het voorlopige oordeel dat ook deze gronden niet slagen. Voorafgaand aan de aanbesteding van het bouwproject is door de gemeente geconcludeerd dat het financieel en ruimtelijk niet mogelijk is om parkeren op eigen terrein te realiseren. In de aanbesteding is daarom aangegeven dat de parkeeroplossing elders in de directe omgeving opgelost moet worden. Deze parkeeroplossing is gevonden in de bestaande parkeerkelder van het Ymere-gebouw (hierna; de Ymere-garage). Daar is nog parkeercapaciteit aanwezig, omdat de Ymere-garage al jaren kampt met structurele leegstand door onder andere gratis parkeren op maaiveldniveau in de omgeving. Mede om deze reden is besloten de parkeerplaatsen te koppelen aan de nieuwe woningen van het bouwproject. Zo wordt afgedwongen dat als je een appartement koopt/huurt er een parkeerplaats bijzit. Deze parkeerplaatsen zijn op acceptabele loopafstanden. Voor bezoekers van de woningen, de bibliotheek en de horeca zijn er in de openbare ruimte voldoende parkeerplaatsen en er zullen ook extra parkeerplaatsen in de openbare ruimte worden gerealiseerd. Verder is het vanwege het stedenbouwkundig uitgangspunt voor De Nieuwe Kom om het Harmonieplein van gevel tot gevel als plein in te richten niet wenselijk om hier een verkeersontsluiting voor een parkeervoorziening te realiseren. Gelet op de financiële, ruimtelijk en stedenbouwkundige bezwaren heeft het college zich naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat er bijzondere omstandigheden zijn om af te wijken van de verplichting om op eigen terrein te voorzien in voldoende parkeerplaatsen.
Zijn er voldoende parkeerplaatsen in de Ymere-garage en moeten er nadere eisen worden gesteld aan de ruimte en inrichting voor het parkeren?
9.5.1.
Verzoekers voeren aan dat het niet duidelijk is dat de parkeerplaatsen te allen tijde beschikbaar en ingericht blijven voor het bouwproject. Volgens verzoekers zouden de parkeerplaatsen ook door andere gebruikers gebruikt kunnen worden en is de parkeergarage meer dan vol door meerdere verleende omgevingsvergunningen. Daarnaast is het volgens verzoekers niet duidelijk waarom het college geen nadere eisen heeft gesteld aan de ruimte en inrichting voor het parkeren.
9.5.2.
Ook deze gronden kunnen naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet slagen. De voorzieningenrechter stelt vast dat vergunninghouder 50 parkeerplaatsen in de Ymere-garage heeft gekocht en dat aan de koop/huur van een woning de verplichting is verbonden een parkeerplaats te kopen/huren in de Ymere-garage. Door deze verplichting is gegarandeerd dat de eigenaar/huurder van een woning permanent de exclusieve beschikking (eigendom) heeft over één eigen parkeerplaats. De koppeling tussen woning en parkeerplaats is gewaarborgd door het kettingbeding dat in de koop-/huurovereenkomst van de woning is opgenomen. Omdat de parkeergarage niet openbaar is en een parkeerplaats niet verkocht of verhuurd wordt aan meer dan één gebruiker, is dubbelgebruik niet mogelijk. Dat de parkeergarage meer dan vol zou zijn door meerdere verleende omgevingsvergunningen, is geen omstandigheid dat aan de verlening van de gevraagde omgevingsvergunning in de weg staat. Zoals het college heeft toegelicht bestond er bij de eerder verleende omgevingsvergunningen geen verplichting voor het kopen/huren van een parkeerplaats en gebleken is dat er daardoor ook bijna geen gebruik gemaakt wordt van de Ymere-garage. De voorzieningenrechter ziet verder net als het college geen aanleiding om nadere eisen te stellen voor de parkeerplaatsen. De parkeerplaatsen zijn immers gelegen in een bestaande parkeergarage en bij de bouw van de parkeergarage zijn deze parkeerplaatsen al getoetst.
Wordt er voorzien in voldoende parkeergelegenheid?
9.6.1.
Verzoekers voeren aan dat in de parkeerbalans geen rekening is gehouden met de parkeerbehoefte van horeca en bibliotheek en volgens verzoekers is een parkeernorm van 1,1 parkeerplaatsen voor woningen is onjuist.
9.6.2.
Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter kunnen deze gronden niet slagen. Het college heeft in het bestreden besluit de parkeerbehoefte van het bouwproject bepaald aan de hand van het Handboek parkeernormen. Hierin wordt de parkeerbehoefte van de woningen bepaald aan de hand van de oppervlakte van de woningen. Uit bijlage 1 horende bij het bestreden besluit blijkt dat het college ook niet is uitgegaan van een parkeernorm van 1,1 per woning maar van te onderscheiden parkeernormen. Bovendien blijkt daar ook uit dat bij de bepaling van de parkeerbehoefte het college wel rekening heeft gehouden met bezoekers van de bibliotheek en de horeca. Daarbij acht de voorzieningenrechter overigens van belang dat uit vaste rechtspraak volgt dat bij de beoordeling van de vraag of wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid alleen rekening moet worden gehouden met de toename van de parkeerbehoefte als gevolg van de voorgenomen activiteit ten opzichte van de al bestaande parkeerbehoefte. Een eventueel bestaand tekort kan als regel buiten beschouwing worden gelaten. [5]
Heeft de supervisor getoetst aan het verkeerde Beeldkwaliteitsplan?
9.7.1.
Verzoekers voeren aan dat de supervisor heeft getoetst aan het verkeerde Beeldkwaliteitsplan, dat het bouwproject niet past binnen het Beeldkwaliteitsplan en dat er daardoor geen deugdelijk welstandsadvies ligt.
9.7.2.
Ook deze gronden slagen naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet. Zoals het college in het verweerschrift heeft toegelicht heeft de supervisor wel aan laatstgenoemd Beeldkwaliteitsplan getoetst maar is dat abusievelijk niet juist in de omgevingsvergunning vermeld. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om aan te nemen dat dit niet het geval is en ziet daarom ook geen aanleiding om te concluderen dat het bouwproject niet past binnen het Beeldkwaliteitsplan en dat er geen deugdelijk welstandsadvies ligt.
Is horeca zonder categorie in strijd met de bestemming in het tijdelijk deel van het omgevingsplan?
9.8.1.
Verzoekers voeren aan dat bij de aanvraag niet is gespecificeerd welke categorie horeca-activiteiten in het project gevestigd wordt. Zonder deze specificatie kan niet worden uitgesloten dat categorie 4 van de Staat van horeca-activiteiten in het bouwproject gevestigd wordt.
9.8.2.
Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter slaagt deze grond niet. Volgens het bestemmingsplan geldt op het perceel de bestemming ‘Centrum-1. Op grond van artikel 6.1, aanhef en onder d, van het bestemmingplan zijn de gronden met deze bestemming bestemd voor horeca tot en met categorie 3 van de Staat van Horeca-activiteiten en tot de tweede verdieping. Hierdoor is in het bestemmingsplan al uitgesloten dat categorie 4 van de Staat van horeca-activiteiten in het bouwproject gevestigd wordt. Overigens heeft het college inmiddels in het bestreden besluit een vergunningsvoorschrift aan de verleende omgevingsvergunning toegevoegd dat de vestiging van horeca van maximaal categorie 3 van de Staat van horeca-activiteiten is toegestaan.
Is de hoogte van de woontoren in strijd met de maximaal toegestane bouwhoogte?
9.9.1.
Verzoekers voeren aan dat de hoogte van de woontoren strijdig is met de maximaal toegestane hoogte volgens het bestemmingsplan.
9.9.2.
Ook deze grond slaagt naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet. In het bestreden besluit heeft het college aanvullend gemotiveerd dat het bouwproject in strijd is met artikel 6.2.1, aanhef en onder c, van het bestemmingsplan, omdat de maximale bouwhoogte van de woontoren wordt overschreden met 40 cm. Volgens het college voldoet het bouwproject aan een evenwichtige toedeling van functies aan locaties, omdat de overschrijding van de maximaal toegestane bouwhoogte zeer marginaal is en niet leidt tot een onevenredige aantasting van de beeldkwaliteit of het uitzicht van de omgeving. Daarom kan volgens het college worden meegewerkt aan de afwijking van het bestemmingplan. Hetgeen verzoekers hebben aangevoerd, leidt op dit moment niet tot het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op dit standpunt heeft kunnen stellen.
Conclusie
9.10.
Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat in dit geval aan het belang van het college en vergunninghouder een zwaarder gewicht toekomt dan aan het belang van verzoekers bij het treffen van de gevraagde voorlopige voorziening. Daarbij kan worden opgemerkt dat het door vergunninghouder gebruik maken van de omgevingsvergunning zolang deze nog niet in rechte onaantastbaar is, op eigen risico plaatsvindt, zodat het bouwproject in het uiterste geval moet worden gesloopt als in de bodemprocedure zou blijken dat de omgevingsvergunning niet mocht worden verleend. In zoverre kan de situatie, ondanks dat dit de nodige kosten voor vergunninghouder met zich brengt, dus weer ongedaan worden gemaakt. Gelet op het voorgaande ziet de voorzieningenrechter, na afweging van de voorliggende belangen, geen aanleiding om het verzoek van verzoekers toe te wijzen.

Conclusie en gevolgen

10. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.H. Lauryssen, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van drs. A.F. Hermus-Zoetmulder, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 25 september 2025.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Zie artikel 22.1, aanhef en onder a, van de Omgevingswet in samenhang met artikel 4.6, eerste lid, van de Invoeringswet Omgevingswet.
2.Artikel 6 van het bestemmingsplan “ Nieuw-Vennep Centrum 2010”.
3.Dit volgt uit bijlage A behorend bij artikel 1.1 van de Omgevingswet, waarin het begrip ‘omgevingsplanactiviteit’ en ‘buitenplanse omgevingsplanactiviteit’ is gedefinieerd.
4.Artikel 5.21, tweede lid, aanhef en onder b, van de Omgevingswet.
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 9 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:395, en 13 maart 2019, ECLI:NL:RVS:2019:808.