ECLI:NL:RBNHO:2025:1297

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
11 februari 2025
Publicatiedatum
11 februari 2025
Zaaknummer
C/15/359335 / FA RK 24-5967
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening omgangsregeling minderjarige onder begeleiding van hulpverleningsinstantie

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 11 februari 2025 een beschikking gegeven in een procedure ex artikel 223 Rv, waarin de moeder verzoekt om een voorlopige voorziening met betrekking tot de omgang tussen de minderjarige en haar vader. De vader is eerder verdachte geweest van seksueel misbruik van minderjarigen, wat aanleiding geeft tot zorgen over de veiligheid van de minderjarige tijdens de omgang. De rechtbank oordeelt dat, ondanks het feit dat de vader in een eerdere strafzaak is vrijgesproken, de civiele rechter niet gebonden is aan deze uitspraak en dat de signalen van mogelijk seksueel misbruik serieus genomen moeten worden. De rechtbank besluit dat de omgang tussen de vader en de minderjarige voorlopig onder begeleiding van een hulpverleningsinstantie moet plaatsvinden, om de veiligheid van de minderjarige te waarborgen. De moeder heeft aangegeven dat zij zich zorgen maakt over de invloed van de vader op de minderjarige en dat zij niet langer in staat is om de omgang te begeleiden. De rechtbank verzoekt de Raad voor de Kinderbescherming om onderzoek te doen naar de situatie en de belangen van de minderjarige. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad en de rechtbank wijst het verzoek van de moeder om de vader het recht op omgang te ontzeggen af.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie en Jeugd
locatie Alkmaar
provisionele voorziening ex artikel 223 Rv.
zaak-/rekestnr.: C/15/359335 / FA RK 24-5967
beschikking van de enkelvoudige kamer voor familiezaken van 11 februari 2025
in de zaak van:
[de moeder],
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. D.E.M. Boukens, kantoorhoudende te Hoorn,
tegen
[de vader],
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
hierna te noemen: de vader.

1.Procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift, met bijlagen, van de moeder, ingekomen op 26 november 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 13 januari 2025 in aanwezigheid van partijen, de moeder bijgestaan door mr. D.E.M. Boukens en de vader in persoon. Ten behoeve van de moeder was ter zitting aanwezig [tolk] , tolk in de Turkse taal.
De Raad voor de Kinderbescherming was opgeroepen als informant, maar er is geen
zittingsvertegenwoordiger verschenen.
1.3.
De vader heeft ter zitting, met instemming van de moeder, foto’s overgelegd, alsmede het vonnis van de meervoudige kamer van deze rechtbank van 8 oktober 2015 en het arrest van het gerechtshof Amsterdam van 16 september 2016.
1.4.
De advocaat van de moeder heeft na de zitting, zoals ter zitting is besproken, het kort tevoren ontvangen rapport van Veilig Thuis van 31 december 2024 in het geding gebracht. De vader heeft ter zitting bevestigd het rapport te kennen.
1.5.
Op 16 januari 2025 en 28 januari 2025 zijn berichten met bijlage van de vader ingekomen. De voorzieningenrechter heeft geen acht meer geslagen op deze berichten. Stukken dienen 24 uur voorafgaand aan de mondelinge behandeling te worden ingediend. Anders dan ten aanzien van de hiervoor genoemde stukken, heeft de voorzieningenrechter geen toestemming gegeven voor latere indiening van deze producties. Het onderzoek ter zitting is gesloten en de moeder kan ook niet meer op reageren op deze berichten. De vader kan deze stukken desgewenst in de bodemprocedure alsnog in het geding brengen, uiterlijk drie werkdagen voorafgaand aan de mondelinge behandeling. De rechtbank wijst de vader er echter op dat een verweerschrift alléén door tussenkomst van een advocaat kan worden ingediend.

2.Feiten

2.1.
Partijen zijn op [datum] in [plaats] met elkaar gehuwd, welk huwelijk op [datum] is ontbonden door inschrijving in de registers van de burgerlijke stand van de echtscheidingsbeschikking van deze rechtbank van [datum] .
2.2.
Uit dit huwelijk is geboren de minderjarige:
- [de minderjarige] , op [geboortedatum] in de gemeente [gemeente] .
De ouders zijn gezamenlijk belast met het gezag over [de minderjarige] .
2.3.
Bij bovengenoemde echtscheidingsbeschikking is bepaald dat [de minderjarige] iedere zondag van 13.00 uur tot 16.00 uur, onder toezicht van de moeder, contact heeft met de vader. Partijen zijn deze regeling in onderling overleg overeengekomen en deze staat ook in het ouderschapsplan dat aan de echtscheidingsbeschikking is gehecht en dat door partijen is ondertekend op 31 augustus 2023.
2.4.
Op 25 oktober 2024 heeft een incident plaatsgevonden tussen partijen. Het Openbaar Ministerie heeft aanleiding gezien om een beschermingsmaatregel te treffen en heeft aan de vader een contact- en gebiedsverbod opgelegd tot 25 januari 2025, inhoudende dat hij geen contact mag opnemen met de moeder en dat hij zich niet in de omgeving van de woning van de moeder mag begeven.
2.5.
De moeder heeft voorafgaand aan de indiening van haar onderhavige provisionele verzoek een verzoekschrift in een bodemprocedure ingediend, waarin zij primair verzoekt om de vader het recht op omgang met [de minderjarige] te ontzeggen, en subsidiair verzoekt te bepalen dat één keer in de week voor de duur van (primair) twee uren dan wel (subsidiair) vier uren omgang zal plaatsvinden tussen de vader en [de minderjarige] onder begeleiding van een daartoe bevoegde instantie. Tevens heeft de moeder verzocht te bepalen dat het gezag wordt gewijzigd in die zin dat voortaan het gezag over [de minderjarige] aan de moeder toekomt.
Dit verzoekschrift is geregistreerd onder zaaknummer: C/15/359064 FA / RK 24-5842.
2.6.
Bij vonnis van de meervoudige kamer van deze rechtbank van 8 oktober 2015 is - voor zover hier relevant - bewezen verklaard dat de vader op verschillende tijdstippen in de periode van 10 juli 2009 tot 22 september 2013 in de gemeente [gemeente] , met een minderjarig meisje, dat toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, telkens handelingen heeft gepleegd, die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van het slachtoffer.
De vader is veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien maanden met aftrek van voorarrest.
2.7.
Bij arrest van het gerechtshof Amsterdam van 16 september 2016 is het vonnis van de meervoudige kamer van deze rechtbank van 8 oktober 2015 vernietigd en is de vader vrijgesproken.
3. Verzoek
3.1.
De moeder verzoekt bij wege van voorlopige voorziening ex artikel 223 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) voor de duur van de bodemprocedure, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
  • Primair: de vader het recht op omgang met [de minderjarige] te ontzeggen, dan wel te bepalen dat geen omgang tussen de vader en [de minderjarige] zal plaatsvinden;
  • Subsidiair: te bepalen dat één keer in de week voor de duur van (primair) twee uren dan wel (subsidiair) vier uren omgang zal plaatsvinden tussen de vader en [de minderjarige] onder begeleiding van een daartoe bevoegde instantie.
3.2.
De moeder stelt dat zij een spoedeisend belang heeft bij haar verzoek. De omgang tussen de vader en [de minderjarige] vond onder haar begeleiding plaats, omdat de vader werd en wordt beschuldigd van seksueel misbruik van minderjarigen, waarvoor ook strafzaken lopen, dan wel hebben gelopen. De moeder weet niet wat de stand van zaken in deze procedures is. Zij vreest voor de veiligheid van [de minderjarige] . Tijdens de omgangsmomenten gedraagt de vader zich vervelend tegen de moeder. Hij beschuldigt haar van contact met andere mannen, bedreigt haar en scheldt haar uit. Dit allemaal in de aanwezigheid van [de minderjarige] . De situatie is op 25 oktober 2024 geëscaleerd. De vader is agressief geworden en hij heeft de moeder geslagen. De vader heeft ten gevolge hiervan een nacht door moeten brengen op het politiebureau en er is een contact- en gebiedsverbod aan de vader opgelegd. De moeder is tijdens de omgang altijd op haar hoede. Zij is bang voor de vader. De vader heeft haar eerder met de dood bedreigd. De moeder is daarom niet meer in staat om uitvoering te geven aan de zorgregeling. Bovendien kan de zorgregeling praktisch gezien niet worden uitgevoerd, omdat de vader een contactverbod heeft.
3.3.
Bovendien vindt de moeder de zorgregeling niet langer in het belang van [de minderjarige] . De vader houdt tijdens de omgangsmomenten geen rekening met de belangen van [de minderjarige] . [de minderjarige] wordt hier onrustig en driftig van. De moeder is van mening dat [de minderjarige] niet mag worden belast met het gedrag van de vader. [de minderjarige] heeft nog dagen na de omgang last van het gedrag van de vader. De moeder wil daarom dat de vader de omgang met [de minderjarige] wordt ontzegd. Als de rechtbank van oordeel is dat er wel omgang moet plaatsvinden dan zou dit volgens de moeder onder begeleiding van een daartoe bevoegde instantie moeten plaatsvinden. De moeder wil de begeleiding niet langer op zich nemen.
3.4.
Ter zitting is door en namens de moeder – samengevat – het volgende naar voren gebracht. Naar aanleiding van de politiemelding op 25 oktober 2024 is Veilig Thuis betrokken geraakt bij het gezin. De moeder heeft vlak voor de zitting het rapport van Veilig Thuis ontvangen. Partijen zijn door Veilig Thuis verwezen naar [hulpverleningsorganisatie] , zodat [hulpverleningsorganisatie] kan bezien of begeleide omgang tussen de vader en [de minderjarige] moet plaatsvinden. Over het vermeende misbruik heeft de moeder gezegd dat de vijftienjarige dochter van vrienden de vader heeft beschuldigd van aanranding. Verder is de vader volgens de moeder gescheiden van zijn eerste vrouw, omdat hij haar dochter heeft aangerand. Ook zou er iets gebeurd zijn met dochters van zijn broers. De broers van de vader hebben geen aangifte gedaan, maar zij willen om deze reden geen contact meer met hem. De moeder verdenkt de vader niet van het misbruiken van [de minderjarige] . Zij maakt zich echter wel zorgen over de toekomst. Zij denkt dat de doelgroep van de vader meisjes van tussen de 10 en 15 jaar is. De moeder maakt zich verder zorgen over de vragen die de vader over de moeder aan [de minderjarige] stelt en over de lelijke dingen die hij over haar aan [de minderjarige] vertelt. De vader en [de minderjarige] praten Turks met elkaar. De moeder vreest daarom dat een eventuele omgangsbegeleider niet kan ingrijpen als dit gebeurt en dat de veiligheid van [de minderjarige] daarom ook bij begeleide omgang onvoldoende is gewaarborgd.

4.Verweer

4.1.
De vader heeft ter zitting – samengevat – het volgende verweer gevoerd. Volgens de vader was de verstandhouding tussen partijen na de echtscheiding goed. De vader stuurde de moeder in aanvulling op de kinderbijdrage regelmatig geld en hij kocht speelgoed voor [de minderjarige] . De reden dat de moeder aanwezig was bij de omgang was niet omdat zij zich zorgen maakte over de beschuldigingen en verdenkingen jegens de vader. De moeder was aanwezig, omdat [de minderjarige] nog jong was en de vader volgens haar niet voor [de minderjarige] kon zorgen. De vader vond het niet erg dat de moeder aanwezig was bij de omgang.
4.2.
De moeder is twee keer zonder toestemming van de vader met [de minderjarige] in Turkije geweest. De eerste keer was dit voor een periode van twee maanden en daarna voor een periode van acht maanden. De vader betwist dat [de minderjarige] aanwezig was bij het incident van 25 oktober 2024. [de minderjarige] was volgens hem op de gang. De vader is van mening dat hij ten onrechte een gebieds- en contactverbod heeft gekregen. De vader wilde zijn pak en nog wat andere spullen ophalen. Hij had deze nodig voor de bruiloft van een nichtje in Duitsland. De moeder wilde de spullen niet geven en zij suggereerde dat de vader zijn pak nodig had, omdat hij naar de rechtbank moest vanwege de aangifte die tegen hem loopt. Volgens de vader maakte de moeder [de minderjarige] bang door de boze manier waarop zij zich gedroeg. Vanwege het gebieds- en contactverbod heeft de vader [de minderjarige] bijna drie maanden niet gezien. Hij mist haar heel erg. Het lijkt de vader voor [de minderjarige] en hemzelf niet prettig als de omgang door een derde zou worden begeleid, maar hij heeft wel toegezegd mee te zullen werken aan de hulpverlening van [hulpverleningsorganisatie] .
4.3.
De vader heeft verder verteld dat zijn eerste ex-vrouw hem uit wraak heeft beschuldigd van seksueel misbruik van haar dochter. Hij heeft verwezen naar het arrest van het gerechtshof Amsterdam van 16 september 2016, waarbij hij is vrijgesproken. Nu is de vader beschuldigd van misbruik van een dochter van vrienden. Hij is in verband daarmee afgelopen najaar gehoord door de politie. De vader verwacht echter dat niet tot vervolging zal worden overgegaan en dat de zaak zal worden geseponeerd, omdat hij nooit alleen is geweest met dit meisje. De beschuldiging is volgens hem wederom onterecht.

5.Beoordeling

5.1.
Ingevolge artikel 223 lid 1 Rv kan iedere partij tijdens een aanhangig geding vorderen dat de rechter voorlopige voorzieningen zal treffen voor de duur van het geding. Ingevolge het tweede lid moet deze vordering samenhangen met de hoofdvordering. In een verzoekschriftprocedure kan een voorlopige voorziening naar analogie van artikel 223 Rv worden verzocht (Hoge Raad d.d. 5 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3533).
5.2.
De rechtbank stelt vast dat aan het vereiste genoemd in het tweede lid van artikel 223 Rv is voldaan, zodat de moeder in zoverre ontvankelijk is in haar verzoek.
5.3.
Ter beantwoording van de vraag of plaats is voor toewijzing van het verzoek van de moeder tot het vaststellen van een provisionele voorziening als bedoeld in artikel 223 Rv dient de rechter allereerst te onderzoeken of hierbij een voldoende spoedeisend belang bestaat. Van een voldoende belang bij toewijzing van een dergelijk verzoek is sprake indien van de verzoekende partij niet kan worden gevergd dat hij de afloop van de bodemprocedure afwacht. De rechter dient daarbij de belangen van alle betrokkenen af te wegen tegen de achtergrond van de te verwachten resterende duur van de hoofdzaak en van de proceskansen daarin.
5.4.
Volgens de moeder is continuering van de zorgregeling volgens het ouderschapsplan niet in het belang van [de minderjarige] . De rechtbank is van oordeel dat sprake is van een situatie dat van de moeder niet gevergd kan worden dat zij de eindbeslissing in de hoofdzaak afwacht.
5.5.
Op grond van artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen in geval van gezamenlijke uitoefening van het gezag geschillen hieromtrent op verzoek van de ouders of van een van hen aan de rechtbank worden voorgelegd. De rechtbank neemt een zodanige beslissing als haar in het belang van het kind wenselijk voorkomt. Op grond van artikel 1:253, tweede lid, aanhef en onder a, van het BW kan de rechtbank een regeling vaststellen inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag. Deze regeling kan omvatten een toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken, alsmede met overeenkomstige toepassing van artikel 377a, derde lid, van het BW een tijdelijk verbod aan een ouder om met het kind contact te hebben.
5.6.
De rechtbank stelt voorop dat omgang tussen ouder en kind in beginsel in het belang van het kind wordt geacht te zijn. Die omgang dient dan wel veilig te zijn. Veilig Thuis heeft zeer recent een onderzoek gedaan. In het daarvan uitgebrachte rapport heeft Veilig Thuis bevestigd dat sprake is geweest van ex-partnergeweld en dat [de minderjarige] hier direct of indirect getuige van is geweest. Veilig Thuis kwalificeert dit als een vorm van kindermishandeling. Gelet hierop en omdat de vader ten gevolge van dit incident een contact- en gebiedsverbod heeft gekregen, maakt de rechtbank zich zorgen over de veiligheid en het welzijn van [de minderjarige] tijdens de omgang.
5.7.
Met betrekking tot de door de moeder geuite zorgen over mogelijk seksueel misbruik van minderjarige meisjes door de vader overweegt de rechtbank als volgt. De rechtbank heeft kennisgenomen van het vonnis en het arrest dat de vader heeft overgelegd. Daaruit blijkt dat de vader, nadat hij door de rechtbank was veroordeeld voor seksueel misbruik van zijn toen nog geen twaalf jaar oude stiefdochter, daarvan in hoger beroep door het gerechtshof is vrijgesproken. Dit arrest is onherroepelijk geworden en daarmee is de kwestie strafrechtelijk afgedaan. Anders dan de vader lijkt te denken, betekent dit echter niet dat aan de verklaring van de stiefdochter en de overige inhoud van het strafdossier in een civiele procedure geen waarde mag worden toegekend. Het oordeel van de strafrechter dat een bepaald feit
niet bewezenwordt verklaard, bindt de civiele rechter namelijk niet. Dit volgt (a contrario) uit het bepaalde in artikel 161 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en de rechtspraak van de Hoge Raad op dit punt. De civiele rechter zou dus de verklaringen van de stiefdochter, die door het gerechtshof authentiek werden geacht, eveneens authentiek kunnen achten en daaraan gevolgtrekkingen kunnen verbinden. Hetzelfde geldt voor de aangifte die is gedaan door de 15-jarige dochter van vrienden, waarover de vader als verdachte door de politie is gehoord. Ook indien deze strafzaak, zoals de vader verwacht, geseponeerd zal worden bij gebrek aan bewijs, betekent dit nog niet dat de civiele rechter op die aangifte geen acht mag slaan. Voor nu zal de rechtbank volstaan met de conclusie dat de beide aangiftes tenminste signalen opleveren van mogelijk seksueel misbruik van minderjarige meisjes door de vader in het verleden. Het is aan de bodemrechter die definitief over de zorgregeling en het gezag moet beslissen, te oordelen of en op welke wijze deze signalen moeten doorwerken in de vast te stellen zorgregeling en de beslissing over het gezag. Aan de Raad voor de Kinderbescherming zal gevraagd worden hieraan in het hierna op te dragen onderzoek mede aandacht te besteden. Voor de voorlopige beslissing over de omgang die de rechtbank nu heeft te nemen, acht de rechtbank van belang dat de moeder ter zitting heeft gezegd dat zij tot nu toe geen aanleiding heeft gehad zich op dit punt zorgen te maken over het contact tussen de vader en [de minderjarige] . Haar zorgen zien meer op de toekomst, als [de minderjarige] wat ouder wordt.
5.8.
Al het voorgaande in aanmerking nemende komt de rechtbank tot de volgende beslissing over de gevraagde provisionele voorziening. De rechtbank vindt het voor een gezonde (identiteits)ontwikkeling van [de minderjarige] van belang dat zij contact heeft met haar vader. De rechtbank vindt dan ook dat het contact tussen [de minderjarige] en de vader moet worden hervat. Dat betekent dat het primaire verzoek van de moeder om de vader het recht op omgang met [de minderjarige] te ontzeggen, dan wel te bepalen dat geen omgang tussen de vader en [de minderjarige] zal plaatsvinden, zal worden afgewezen. Vanwege het incident op 25 oktober 2024 en de verstoorde verstandhouding tussen partijen is de rechtbank wel van oordeel dat van de moeder niet langer kan worden verwacht dat zij de omgang tussen de vader en [de minderjarige] begeleidt. De zorgen die er zijn, laten zich goed ondervangen door, vooruitlopend op de beslissing in de bodemprocedure, uitvoering te geven aan het advies van Veilig Thuis. Dit advies houdt in dat partijen zich zullen aanmelden bij [hulpverleningsorganisatie] (het sociaal team) en dat daarnaast een Begeleide Omgangsregeling (BOR) wordt ingezet. [de minderjarige] kan dan onder begeleiding contact hebben met haar vader, eventueel ook in aanwezigheid van haar moeder, zodat de moeder kan horen wat de vader in het Turks tegen [de minderjarige] zegt. [hulpverleningsorganisatie] kan regie voeren op het verloop van de BOR en eventuele adviezen met de ouders bespreken. Zo kunnen mogelijk nieuwe incidenten tussen partijen tijdens de omgang worden voorkomen. Ook kan hierdoor zicht worden verkregen op het verloop van de omgang: belast de vader [de minderjarige] met ex-partner- of andere volwassenenproblematiek, hoe verloopt het contact tussen [de minderjarige] en de vader. Waar nodig kan [hulpverleningsorganisatie] ook passende vervolg hulp in gang zetten, zoals hulp gericht op verbetering van de communicatie tussen de ouders. De rechtbank vindt het positief dat partijen desgevraagd hebben meegedeeld dat zij bereid zijn dit advies op te volgen. Zij gaat er daarom vanuit dat zij zich inmiddels hebben aangemeld bij [hulpverleningsorganisatie] . Als dit niet het geval is, dienen zij dit zo snel mogelijk alsnog te doen. De rechtbank zal bepalen dat het contact tussen [de minderjarige] en de vader onder begeleiding dient plaats te vinden onder regie van [hulpverleningsorganisatie] , waarbij [hulpverleningsorganisatie] de tijdstippen, de duur, de frequentie en de locatie bepaalt.
5.9.
Voorts is de rechtbank, gelet op hetgeen uit het dossier en ter zitting naar voren is gekomen, van oordeel dat vooruitlopend op de beslissing in de bodemprocedure een onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) nodig is. Het onderzoek moet gaan over de vraag of het belang van [de minderjarige] zich tegen een zorgregeling verzet en zo dit niet het geval is, met welke regeling [de minderjarige] het beste af is. De rechtbank verzoekt de Raad daarbij mede aandacht te besteden aan hetgeen de rechtbank onder 5.7. heeft overwogen.
Indien door de Raad begeleiding noodzakelijk wordt geacht, wordt verzocht te adviseren wie aan die begeleiding uitvoering zal kunnen geven, voor welke periode, met welke frequentie en op welke locatie. De Raad wordt verzocht eveneens te adviseren over de vraag of wijziging van het gezag - in die zin dat de moeder wordt belast met eenhoofdig gezag - in het belang is van [de minderjarige] . De rechtbank zal de Raad verzoeken om in de bodemprocedure te rapporteren.

6.Beslissing

De rechtbank:
6.1.
bepaalt, tot nader wordt beslist en met wijziging in zoverre van de beschikking van deze rechtbank van 7 november 2023 en het ouderschapsplan dat door partijen is ondertekend op 31 augustus 2023, dat het contact tussen de vader en de minderjarige:
- [de minderjarige] , geboren op [geboortedatum] in de gemeente [gemeente] ,
onder begeleiding dient plaats te vinden onder regie van [hulpverleningsorganisatie] , waarbij [hulpverleningsorganisatie] de tijdstippen, de duur, de frequentie en de locatie bepaalt;
6.2.
verzoekt de Raad voor de Kinderbescherming ten aanzien van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en het gezag over voornoemde minderjarige een onderzoek te verrichten ter beantwoording van de hierboven onder rechtsoverweging 5.9. vermelde vragen en de rechtbank ter zake
in de bodemprocedure met zaaknummer: C/15/359064 FA / RK 24-5842te adviseren;
6.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. A. Warmerdam, tevens kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. D.A. Lengyel als griffier en in het openbaar uitgesproken op 11 februari 2025.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en/of de zich verwerende partij dient het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen.