ECLI:NL:RBNHO:2025:13097

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
6 november 2025
Publicatiedatum
12 november 2025
Zaaknummer
11113363 \ CV EXPL 24-1198
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenvonnis inzake ambtshalve toetsing van precontractuele informatieverplichtingen en oneerlijke bedingen in algemene voorwaarden

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland, locatie Zaanstad, op 6 november 2025 een tussenvonnis uitgesproken in een civiele procedure tussen AVIS Budget Autoverhuur B.V. en een niet verschenen gedaagde partij. De eisende partij vorderde betaling van € 1.768,46, vermeerderd met buitengerechtelijke incassokosten, wettelijke rente en proceskosten. De kantonrechter heeft ambtshalve de precontractuele informatieplichten getoetst, zoals vastgelegd in artikel 6:230l van het Burgerlijk Wetboek. De kantonrechter oordeelde dat de eisende partij voldoende had aangetoond dat aan deze informatieplichten was voldaan.

Daarnaast heeft de kantonrechter de algemene voorwaarden van de eisende partij beoordeeld, met name in het licht van de Richtlijn 93/13/EEG betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten. De kantonrechter heeft vastgesteld dat een beding in de algemene voorwaarden, dat administratieve kosten in rekening brengt, vermoedelijk oneerlijk is, omdat het de eisende partij de mogelijkheid biedt om eenzijdig kosten te bepalen zonder een objectief maximum. De eisende partij krijgt de gelegenheid om zich over dit voornemen uit te laten. De andere bepaling uit de algemene voorwaarden is niet oneerlijk bevonden. De zaak is aangehouden voor verdere beoordeling op 4 december 2025.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Zaanstad
Zaaknr./rolnr.: 11113363 \ CV EXPL 24-1198
Uitspraakdatum: 6 november 2025
Tussenvonnis van de kantonrechter in de zaak van:
AVIS Budget Autoverhuur B.V.
te 's-Gravenhage
de eisende partij
gemachtigden: mr. Th. van Wijngaarden en [gemachtigde]
tegen
[gedaagde]
te [plaats]
de gedaagde partij
niet verschenen

1.De procedure

1.1.
De eisende partij heeft de gedaagde partij gedagvaard. Tegen de gedaagde partij is verstek verleend.

2.De beoordeling

2.1.
De eisende partij vordert veroordeling van de gedaagde partij tot betaling van
€ 1.768,46, te vermeerderen met de buitengerechtelijke incassokosten, de wettelijke rente en de proceskosten.
Ambtshalve toetsing van de precontractuele informatieplichten
2.2.
De vordering is gebaseerd op een overeenkomst tussen een handelaar en een consument, anders dan een overeenkomst op afstand of buiten de verkoopruimte gesloten. Bij het sluiten van dergelijke overeenkomsten moet de handelaar voldoen aan de wettelijke precontractuele informatieplichten van artikel 6:230l van het Burgerlijk Wetboek (BW). Dat aan deze plichten is voldaan, moet gemotiveerd worden gesteld en onderbouwd. De kantonrechter moet er ambtshalve op toezien dat die voorschriften worden nageleefd, dus ook als er geen verweer is gevoerd. [1]
2.3.
De kantonrechter is van oordeel dat de eisende partij voldoende heeft toegelicht en onderbouwd dat is voldaan aan de precontractuele informatieplichten.
Ambtshalve toetsing van de algemene voorwaarden
2.4.
De kantonrechter is, gelet op het Dexia-arrest [2] , gehouden om onderzoek te doen naar (mogelijk) oneerlijke bedingen in de toepasselijke algemene voorwaarden. Volgens Richtlijn 93/13/EEG betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten is een beding oneerlijk wanneer dit het evenwicht tussen de wederzijdse rechten en verplichtingen ten nadele van de consument aanzienlijk verstoort. De kantonrechter moet in iedere procedure over ieder onderdeel van de vordering beoordelen of daarover in de algemene voorwaarden afspraken zijn gemaakt en of die afspraken al dan niet oneerlijk zijn ten opzichte van de consument. Als de kantonrechter oordeelt dat een contractuele afspraak oneerlijk is, moet het beding worden vernietigd en moet de vordering op dat onderdeel worden afgewezen (ook als de eisende partij in de procedure een beroep doet op wettelijke bepalingen in plaats van op die contractuele afspraak).
2.5.
Uit de overgelegde stukken blijkt dat op de overeenkomst(en) de volgende algemene voorwaarden van de eisende partij van toepassing zijn verklaard: ‘Algemene Voorwaarden BOVAG Verhuurbedrijven’ van november 2012 (hierna: de algemene voorwaarden).
2.6.
Artikel 13 van de algemene voorwaarden luidt – voor zover relevant – als volgt:
‘Artikel 13 - Overheidsmaatregelen en informatie aan autoriteiten1. Voor rekening van huurder zijn alle sancties en gevolgen van maatregelen die in verband met het ter beschikking hebben door huurder c.q. gebruiken van het voertuig van overheidswege worden opgelegd, tenzij deze verband houden met een defect dat bij aanvang van de huur reeds aanwezig was of de sancties verband houden met omstandigheden die in de risicosfeer van verhuurder liggen.
2. Indien deze sancties en maatregelen aan verhuurder worden opgelegd, is huurder gehouden verhuurder op diens eerste verzoek schadeloos te stellen, waarbij huurder aanvullend de kosten van administratie verschuldigd wordt, met een minimum van € 25,- (inclusief BTW). Verhuurder dient die kosten zoveel mogelijk te beperken. Indien verhuurder in verband met enige gedraging of nalaten van huurder, zoals een verkeersovertreding, informatie aan autoriteiten verstrekt, is huurder gehouden de daarmee gepaard gaande kosten te vergoeden, met een minimum van € 10,- (inclusief BTW). (…)’
2.7.
De voorwaarde dat (kort gezegd) eventuele bekeuringen voor rekening van de huurder komen is op zichzelf niet oneerlijk, omdat het redelijk is dat de huurder zelf betaalt voor de verkeersovertredingen die met het gehuurde voertuig worden begaan. Ten aanzien van de administratieve kosten is het beding echter wel oneerlijk omdat het de eisende partij de mogelijkheid biedt om eenzijdig kosten te bepalen en door te belasten. Dat in het beding is opgenomen dat de kosten ‘zoveel mogelijk’ dienen te worden beperkt, neemt niet weg dat er geen objectief maximum voor de hoogte van de kosten is vastgesteld. Dit maakt het beding onevenredig nadelig voor de huurder. Daarom is het beding vermoedelijk oneerlijk. De kantonrechter is voornemens om het beding op dit punt te vernietigen en de gevorderde administratiekosten af te wijzen. De eisende partij zal in de gelegenheid worden gesteld om zich over dit voornemen uit te laten.
2.8.
De andere bepaling uit de algemene voorwaarden die verband houdt met de vordering, te weten artikel 7 lid 4, is door de kantonrechter getoetst en niet oneerlijk bevonden.
Conclusie
2.9.
De eisende partij wordt in de gelegenheid gesteld zich bij akte uit te laten over het voorshands uitgesproken oordeel omtrent de oneerlijkheid van het hiervoor genoemde beding.
2.10.
Als aan de hierboven bedoelde opdracht niet of niet volledig wordt voldaan, zal de kantonrechter daaraan op grond van de artikelen 22 en 139 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering de gevolgen verbinden die zij geraden acht.
2.11.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
verwijst de zaak naar de rol van 4 december 2025 om de eisende partij in de gelegenheid te stellen zich bij akte uit te laten over het voorshands uitgesproken oordeel zoals hiervoor is overwogen;
3.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.P.E. Oomens en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter

Voetnoten

1.Zie, onder meer, het arrest van de Hoge Raad van 12 november 2021, ECLI:NL:HR:2021:1677.
2.HvJ EU 27 januari 2021, C‑229/19 en C‑289/19, ECLI:NL:EU:C:68 (Dexia).