ECLI:NL:RBNHO:2025:1322

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
19 februari 2025
Publicatiedatum
11 februari 2025
Zaaknummer
11126119 \ CV EXPL 24-1541
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil tussen deelgenoten in een gemeenschap over huurovereenkomst en ongerechtvaardigde verrijking

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Noord-Holland, is er een geschil ontstaan tussen twee deelgenoten in een gemeenschap die gezamenlijk een bedrijfshal bezitten. Eiser, als deelgenoot, heeft een vordering ingesteld tegen gedaagde, de BV van de andere deelgenoot, die gebruik maakt van de bedrijfshal. De andere deelgenoot heeft in een incident verzocht om schorsing van de procedure, maar de kantonrechter heeft deze vordering afgewezen. De hoofdzaak draait om de vraag of er een huurovereenkomst bestaat tussen de gemeenschap en de gedaagde BV. De kantonrechter oordeelt dat er geen huurovereenkomst is gesloten, omdat de partijen in het verleden een overeenkomst met terugwerkende kracht hebben ontbonden. Daarnaast is de vordering van eiser op basis van ongerechtvaardigde verrijking afgewezen, omdat de kantonrechter oordeelt dat de verrijking van de gedaagde niet ongerechtvaardigd is. De kantonrechter heeft de kosten van de procedure toegewezen aan de gedaagde, die in het ongelijk is gesteld. De zaak is aangehouden voor verdere behandeling op 26 februari 2025.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Alkmaar
Zaaknr./rolnr.: 11126119 \ CV EXPL 24-1541 WD
Uitspraakdatum: 19 februari 2025 (bij vervroeging)
Vonnis van de kantonrechter in de hoofdzaak en in het incident in de zaak van:
[eiser] ,
wonende te [plaats 1] ,
in zijn hoedanigheid van deelgenoot in de gemeenschap [eiser] / [gedaagde] ,
eiser in de hoofdzaak, verweerder in het incident,
verder te noemen: [eiser q.q.] ,
gemachtigde: mr. E.A. de Waart,
tegen
de besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid
Nebig Verpakkingen B.V.en
Nebig International B.V.,
beiden gevestigd te [plaats 3] ,
gedaagden in de hoofdzaak, verweerders in het incident,
verder te noemen: Nebig c.s.,
gemachtigde: mr. C.H.J.M. Abeln,
en
[gedaagde] ,wonende te Broek in [plaats 2] ,
in zijn hoedanigheid van deelgenoot in de gemeenschap [eiser] / [gedaagde] ,
eiser in het incident,
verder te noemen: [gedaagde q.q.] . ,
gemachtigde: mr. C.H.J.M. Abeln.

1.Het procesverloop

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van [eiser q.q.] van 21 mei 2024, met 22 producties;
- de conclusie van antwoord, tevens conclusie van eis in reconventie van Nebig c.s., met 18
producties;
- de conclusie van eis in het incident tot voeging van [gedaagde q.q.] ;
- de conclusie van antwoord in het voegingsincident van [eiser q.q.] , met 2
producties, genummerd i1 en i2;
- het vonnis in het voegingsincident van 14 augustus 2024;
- de conclusie van antwoord in reconventie van [eiser q.q.] , met productie 23 tot en
met 31;
- het tussenvonnis van 23 oktober 2024, waarbij de kantonrechter een mondelinge
behandeling heeft gelast;
- de op 17 januari 2025 van de zijde van [eiser q.q.] ingekomen akte overlegging
nadere producties, met productie 32 tot en met 55;
- de op 23 januari 2025 van de zijde van Nebig c.s. ingekomen akte overlegging producties,
met productie 19 tot en met 24;
- de op 31 januari 2025 van de zijde van [gedaagde q.q.] . ingekomen akte in het incident tot
schorsing;
- de op 31 januari 2025 van de zijde van [eiser q.q.] ingekomen akte aanvullende
producties, met productie 56 tot en met 58;
- de op 2 februari 2025 van de zijde van [eiser q.q.] ingekomen akte aanvullende
productie 59 en 60;
- de op 4 februari 2025 van de zijde van [eiser q.q.] ingekomen akte met productie,
genummerd als productie 1;
- de op 4 februari 2025 van de zijde van [gedaagde q.q.] . ingekomen betekeningsexploten.
1.2.
Op 5 februari 2025 heeft de mondelinge behandeling van de hoofdzaak en het door
[gedaagde q.q.] . aanhangig gemaakte incident tot schorsing plaatsgevonden. De griffier heeft
aantekeningen gemaakt van de mondelinge behandeling. Op de mondelinge behandeling
hebben partijen het woord doen voeren aan de hand van pleitnota’s die zijn overgelegd en die
tot het procesdossier behoren. Na afloop van de mondelinge behandeling heeft de
kantonrechter bepaald dat uitspraak zal worden gedaan in het incident tot schorsing en,
indien de hoofdzaak niet wordt geschorst, in de hoofdzaak. Partijen hebben verzocht om
indien mogelijk bij vervroeging uitspraak te doen.
1.3.
Op de mondelinge behandeling is gebleken dat de kantonrechter niet beschikte over de
door [eiser q.q.] na 23 oktober 2024 ingediende aktes en producties. Na afloop van
de mondelinge behandeling heeft de kantonrechter alsnog kennis genomen van de inhoud
van deze aktes en producties. Deze maken deel uit van het procesdossier. De kantonrechter
heeft de inhoud van de aktes en producties betrokken in de beoordeling van op de ingestelde
vorderingen.

2.De feiten

2.1.
[eiser] en [gedaagde] hebben sinds 4 maart 2005 gezamenlijk een onroerende zaak aan [adres] te [plaats 3] in eigendom (hierna: de bedrijfshal). De aan [eiser] en [gedaagde] toebehorende bedrijfshal wordt deels verhuurd aan derden (Tuincentrum de Boet B.V. en Rosier Nederland B.V.).
2.2.
De aan [eiser] en [gedaagde] toebehorende bedrijfshal maakt onderdeel uit van een aanpalend doorlopend gebouw. Behalve de aan [eiser] en [gedaagde] toebehorende bedrijfshal, is dit gebouw in eigendom van Propia Piedra B.V. (hierna: Propia Piedra)
2.3.
Nebig c.s. huurt van Propia Piedra een deel van het aan laatstgenoemde toebehorende gebouw.
2.4.
[gedaagde] is bestuurder en aandeelhouder van Nebig c.s..
2.5.
Tussen [eiser] enerzijds [gedaagde] respectievelijk Nebig c.s. anderzijds is in het verleden een conflict ontstaan over de uitvoering van een tussen hen gesloten samenwerkingsovereenkomst. Als gevolg van dit conflict zijn tussen [eiser] en [gedaagde] verschillen van mening ontstaan over het gebruik en de exploitatie van de gezamenlijk aan hen toebehorende bedrijfshal.
2.6.
In 2023 heeft [gedaagde] in kort geding bij de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag gevorderd dat [eiser] [gedaagde] inzage geeft in de door [eiser] ten behoeve van De Gemeenschap gevoerde administratie. De mondelinge behandeling van die vordering heeft plaatsgevonden op 6 september 2023. Bij vonnis 20 september 2023 is de vordering van [gedaagde] gedeeltelijk toegewezen.
2.7.
Bij vonnis van 26 september 2024 heeft de kantonrechter in kort geding een beheerregeling ingesteld op grond waarvan het zowel [eiser] als [gedaagde] is verboden om zonder toestemming van de ander beheers- en beschikkingshandelingen als bedoeld in artikel 3:170 lid 1 en 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) ten name van de tussen hen geldende gemeenschap aan te gaan of uit te voeren.

3.De vordering in de hoofdzaak

3.1.
[eiser q.q.] vordert - samengevat - dat de kantonrechter:
(i) voor recht verklaart dat (a) De Gemeenschap en Nebig c.s. een huurovereenkomst hebben gesloten en (b) Nebig c.s. toerekenbaar te kort schiet in de nakoming van deze huurovereenkomst;
(ii) voor recht verklaart dat Nebig c.s. ongerechtvaardigd is verrijkt ten koste van [eiser q.q.] ;
(iii) Nebig c.s. veroordeelt tot betaling van een bedrag van € 613.594,00, te vermeerderen met dwangsommen en lopende huurtermijnen;
(iv) Nebig c.s. veroordeelt om [eiser q.q.] toegang te verschaffen tot de bedrijfshal, op straffe van een dwangsom;
(v) Nebig c.s. veroordeelt tot betaling van een bedrag van € 12.722,61.
3.2.
Nebig c.s. voert verweer.

4.De tegenvordering in de hoofdzaak

4.1.
Nebig c.s. vordert dat de kantonrechter:
(i) voor recht verklaart dat tussen Nebig c.s. en De Gemeenschap geen huurovereenkomst bestaat en zij geen betaling aan De Gemeenschap verschuldigd is;
(ii) De Gemeenschap veroordeelt tot betaling van een bedrag van € 1.968,00 en € 2.132,85.
4.2.
[eiser q.q.] voert verweer.

5.De vordering in het incident

5.1.
[gedaagde q.q.] . vordert dat de kantonrechter de procedure in de hoofdzaak tussen [eiser q.q.] enerzijds en Nebig c.s. anderzijds schorst en vervolgens doorhaalt.
5.2.
[eiser q.q.] voert verweer. Nebig c.s. refereert zich aan het oordeel van de kantonrechter

6.De beoordeling van de vordering in het incident tot schorsing

6.1.
De kantonrechter zal de vordering van [gedaagde q.q.] . afwijzen. De kantonrechter legt hieronder uit waarom.
6.2.
[gedaagde q.q.] . heeft ter onderbouwing van zijn vordering, kort gezegd, het volgende aangevoerd. De beheerregeling die de kantonrechter in kort geding in het vonnis van 26 september 2024 heeft getroffen brengt mee dat [eiser q.q.] niet meer zelfstandig bevoegd is om de door hem namens De Gemeenschap ingestelde vordering te voeren c.q. te vervolgen. Hiervoor is toestemming van [gedaagde q.q.] . als deelgenoot noodzakelijk. [gedaagde q.q.] . heeft deze toestemming niet gegeven. Om die reden dient de hoofdzaak te worden geschorst om daarna te worden doorgehaald. Dit alles aldus [gedaagde q.q.] . .
6.3.
Bij de beoordeling van de vordering in het incident stelt de kantonrechter voorop dat als uitgangspunt geldt dat iedere deelgenoot bevoegd is tot het instellen van rechtsvordering ten behoeve van de gemeenschap jegens een derde als Nebig c.s.. Hierop kan door middel van het instellen van een beheerregeling een uitzondering op worden gemaakt. [1]
6.3.
De kantonrechter stelt vast dat in het vonnis van 26 september 2024 een beheerregeling tussen de deelgenoten [eiser] en [gedaagde] is ingesteld. De kantonrechter is echter van oordeel dat de strekking van die regeling niet zo ruim kan worden opgevat dat daarmee ook aan [eiser] de bevoegdheid is ontnomen om de destijds al reeds ingestelde hoofdzaak te vervolgen.
6.4.
De strekking van de in een vonnis genomen beslissing dient te worden bepaald aan de hand van hetgeen in die procedure wel of niet aan de orde is geweest. Het vonnis van 26 september 2024 biedt geen aanknopingspunten voor de stelling dat de door de voorzieningenrechter ingestelde beheerregeling meebrengt dat [eiser q.q.] niet meer zelfstandig bevoegd is tot het voeren van de onderhavige hoofdzaak. Dit terwijl onderhavige hoofdzaak al aanhangig was op het moment dat [gedaagde q.q.] . zijn vordering tot het instellen van de beheerregeling in dat kort geding instelde. Voor zover [gedaagde q.q.] . heeft beoogd dat zijn in kort geding gevorderde beheerregeling ook zou zien op de procesbevoegdheid van [eiser q.q.] in onderhavige hoofdzaak, had hij dat in dat kort geding kunnen aanvoeren. Uit de inhoud van het kort geding vonnis blijkt niet dat [gedaagde q.q.] . dat heeft aangevoerd. Ook overigens is gesteld noch gebleken dat de procesbevoegdheid van [eiser q.q.] onderwerp van debat is geweest in dat kort geding.
6.5.
Hiermee is de grondslag voor de vordering van [gedaagde q.q.] . komen te ontvallen. [gedaagde q.q.] . zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van [eiser q.q.] worden veroordeeld. De kantonrechter begroot deze kosten op:
- salaris gemachtigde € 500,00;
- nakosten € 135,00 (plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 635,00 (plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing).

7.De beoordeling in de hoofdzaak

de vordering en de tegenvordering
7.1.
Gelet op de beoordeling in het incident, komt de kantonrechter toe aan de beoordeling in de hoofdzaak. De vordering en de tegenvordering lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Deze zaak draait om de vraag of tussen De Gemeenschap enerzijds en Nebig c.s. anderzijds een huurovereenkomst is gesloten. De kantonrechter is van oordeel dat dat niet het geval is. Om die reden is Nebig c.s. geen betaling van achterstallige huur verschuldigd. De kantonrechter is evenmin van oordeel dat aan De Gemeenschap een vordering uit hoofde van ongerechtvaardigde verrijking toekomt. De kantonrechter legt hieronder uit waarom.
huurovereenkomst
7.2.
De vordering kan niet worden gegrond op de in 2020 tussen De Gemeenschap en Nebig c.s. tot stand gekomen huurovereenkomst. Als niet weersproken staat immers vast dat partijen deze overeenkomst medio 2021 met terugwerkende kracht per 1 januari 2020 hebben ontbonden, omdat [eiser] en [gedaagde] onderling hebben afgesproken dat [gedaagde] in privé een bedrag van € 8.000,00 per jaar zal betalen voor het gebruik van de bedrijfsruimte door hem en Nebig c.s..
7.3.
Het voorgaande brengt mee dat de kantonrechter moet vaststellen of De Gemeenschap en Nebig c.s. na medio 2021 opnieuw een huurovereenkomst hebben gesloten. Hierover overweegt de kantonrechter als volgt.
7.4.
Een huurovereenkomst is een overeenkomst. Een overeenkomst komt tot stand door een aanbod en de aanvaarding daarvan [2] . Op het moment van de aanvaarding van een aanbod, bereiken partijen overeenstemming en komt de overeenkomst tot stand. Dit alles kan expliciet maar ook impliciet. Waar het uiteindelijk om draait is wat partijen over en weer hebben verklaard, uit elkaars verklaringen en gedragingen hebben afgeleid en daaruit redelijkerwijs in de gegeven omstandigheden mochten afleiden.
7.5.
De kantonrechter kan op basis van wat partijen over en weer naar voren hebben gebracht, niet vaststellen dat zij een nieuwe huurovereenkomst hebben gesloten. Dit omdat niet is komen vast te staan dat zij na 2021 opnieuw de benodigde overeenstemming hebben bereikt.
7.6.
Op de mondelinge behandeling van 5 februari 2025 is namens [eiser q.q.] met zoveel woorden erkend dat De Gemeenschap en Nebig c.s. het niet meer eens zijn geworden over het aantal vierkante meters dat Nebig c.s. zou mogen gebruiken en de hoogte van de daarvoor door Nebig c.s. te betalen vergoeding. Deze verklaring staat haaks op de door [eiser q.q.] namens De Gemeenschap in deze procedure ingenomen stelling dat thans sprake is van een huurovereenkomst tussen De Gemeenschap en Nebig c.s..
7.7.
Daarnaast staat als onvoldoende gemotiveerd weersproken vast dat, [gedaagde] , zoals hiervoor overwogen op basis van de in 7.2. beschreven afspraak de afgesproken vergoeding van € 8.000,00 per jaar in privé nog steeds aan De Gemeenschap betaalt. Dat De Gemeenschap protest tegen deze betalingen heeft aangetekend of deze heeft teruggestort, is niet gesteld of gebleken. De kantonrechter leidt daaruit af dat [gedaagde] en De Gemeenschap kennelijk nog steeds uitvoering geven van de medio 2021 gemaakte afspraak. Ook deze gang van zaken laat zich moeilijk rijmen met de aan de vordering ten grondslag gelegde huurovereenkomst tussen De Gemeenschap en Nebig c.s..
7.8.
[eiser q.q.] voert ook aan dat het bestaan van de huurovereenkomst volgt uit de inhoud van de correspondentie tussen Nebig c.s./ [gedaagde] enerzijds en [eiser] anderzijds, alsmede uit verklaringen van derden [3] . [eiser q.q.] vervolgt dit betoog in de pleitnota door feitelijk uiteen te zetten dat Nebig c.s. ter plaatse een deel van de bedrijfshal gebruikt en aldaar diverse goederen opslaat. Het gaat in deze zaak echter niet zozeer om de vraag of Nebig c.s. gebruik maakt van de bedrijfshal, maar om de vraag of dit gebruik is terug te voeren op een tussen De Gemeenschap en Nebig c.s. bestaande huurovereenkomst. Het één (gebruik) leidt niet automatisch tot het ander (huurovereenkomst).
Daarbij komt dat in het licht van de hiervoor onder 7.6. en 7.7. vastgestelde gang van zaken de door [eiser q.q.] overgelegde correspondentie en verklaringen onvoldoende aanknopingspunten bevatten voor het aannemen van de door hem gestelde huurovereenkomst.
7.9.
[eiser q.q.] voert aan dat de door hem gestelde huurovereenkomst valt af te leiden uit de inhoud van de door [gedaagde] op 6 september 2023 ten overstaan van de Voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag overgelegde verklaring [4] . De kantonrechter gaat hieraan voorbij. Op verzoek van de gemachtigde van [eiser q.q.] heeft de griffie van de rechtbank Den Haag op 3 oktober 2023 aan de gemachtigde van partijen de volgende e-mail gestuurd [5] :
“In aansluiting op het e-mailbericht van 29 september 2023 van mr. De Waart, bericht ik u namens de voorzieningenrechter als volgt.
1. Het is correct dat de heer [gedaagde] op de zitting van 6 september 2023 heeft verklaard dat er goederen van het bedrijf Rosier in de loods liggen opgeslagen. De heer [gedaagde] heeft verklaard dat Rosier een klant van de firma Nebig is en dat Nebig voor Rosier spullen opslaat in de loods.
2. Het is juist dat de heer [gedaagde] op de zitting van 6 september 2023, in reactie op de stelling van mr. De Waart dat Nebig gebruik maakt van de loods door daarin goederen op te slaan, heeft verklaard dat dit al 15 jaar zo is.
Ik ga ervan uit u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd.”
De kantonrechter stelt vast dat uit de inhoud van deze e-mail niet volgt dat [gedaagde] in die gerechtelijke procedure het bestaan van de door [eiser q.q.] gestelde huurovereenkomst heeft erkend.
7.10.
Anders dan [eiser q.q.] aanvoert [6] kan uit de door [gedaagde] op 6 februari 2023 [7] in reactie op een mail van [eiser] gegeven antwoorden het bestaan van een huurovereenkomst evenmin worden afgeleid. Volgens de in de pleitnota gegeven toelichting van [eiser q.q.] heeft [gedaagde] namelijk slechts geschreven dat Nebig c.s, gebruiker is, maar, zoals hiervoor overwogen houdt dit niet zonder meer in dat zij ook huurt van De Gemeenschap.
7.11.
Het beroep van [eiser q.q.] op het arrest van de Hoge Raad van 10 februari 2012 [8] is eveneens ongegrond. Anders dan [eiser q.q.] stelt, volgt uit dit arrest niet dat het gegeven dat Nebig c.s. een deel van de naastgelegen bedrijfsruimte huurt van Propia Piedra, meebrengt dat Nebig c.s. als huurder van een deel van de aan De Gemeenschap toebehorende bedrijfsruimte valt aan te merken. De aan Propia Piedra toebehorende bedrijfsruimte die Nebig c.s. gebruikt op grond van een huurovereenkomst is niet (feitelijk of goederenrechtelijk) onlosmakelijk met de aan De Gemeenschap toebehorende bedrijfshal verbonden. Daarom moet er een scherp onderscheid worden gemaakt tussen het gebruik van de aan Propia Piedra toebehorende ruimte en de het gebruik van de aan De Gemeenschap toebehorende ruimte. [eiser q.q.] gaat hieraan ten onrechte voorbij.
7.12.
[eiser q.q.] wijst ter onderbouwing nog op een door Rosier aan [eiser q.q.] afgelegde verklaring en biedt hiervan getuigenbewijs aan. De kantonrechter gaat hieraan voorbij. In de pleitnota [9] heeft [eiser q.q.] de verklaring van Rosier geciteerd. De geciteerde verklaring biedt geen steun aan de door [eiser q.q.] gestelde huurovereenkomst. Uit de geciteerde verklaring volgt slechts dat Nebig c.s. gebruiker is van de aan De Gemeenschap toebehorende bedrijfshal. Zoals hiervoor is overwogen volgt hieruit nog niet dat zij ook als huurder van De Gemeenschap is aan te merken.
7.13.
Gelet op het voorgaande is niet komen vast te staan dat tussen De Gemeenschap en Nebig c.s. een huurovereenkomst bestaat. De door [eiser q.q.] ingestelde vorderingen kunnen niet op deze huurovereenkomst worden gegrond. In zoverre liggen die vorderingen voor afwijzing gereed.
ongerechtvaardigde verrijking
7.14.
[eiser q.q.] stelt ter onderbouwing van de vordering ook dat, indien niet van het bestaan van een huurovereenkomst kan worden uitgegaan, Nebig c.s. ongerechtvaardigd is verrijkt. [eiser q.q.] voert hiertoe aan dat (i) Nebig c.s. de bedrijfsruimte gebruikt zonder een tegenprestatie te verrichten, (ii) De Gemeenschap het door Nebig c.s. gebruikte deel van de bedrijfsruimte niet aan een derde kan verhuren en huurinkomsten mist. De kantonrechter gaat hieraan voorbij.
7.15.
Hij die ongerechtvaardigd is verrijkt ten koste van een ander, is verplicht, voor zover dit redelijk is, diens schade te vergoeden tot het bedrag van zijn verrijking [10] . Een van de voorwaarden is dat een eventuele verrijking van Nebig c.s. ongerechtvaardigd moet zijn. De kantonrechter is van oordeel dat aan deze voorwaarde niet wordt voldaan.
Voor zover Nebig c.s. wordt verrijkt door haar gebruik van de bedrijfshal tegen de hiervoor vastgestelde voorwaarden, is deze verrijking niet ongerechtvaardigd. Deze eventuele verrijking vindt namelijk haar grondslag in een tussen [gedaagde] en [eiser] , deelgenoten van De Gemeenschap, gemaakte afspraak (zie r.o. 7.2). In zoverre laat de situatie zich dus niet vergelijken met de casus die ten grondslag lag aan het arrest van de Hoge Raad van 24 mei 2013 (ECLI:NL:HR:2013:BZ1782).
7.16.
De door [eiser q.q.] ingestelde vordering kan niet worden gegrond op ongerechtvaardigde verrijking. Ook in zoverre liggen die vorderingen voor afwijzing gereed.
de verdere procedure
7.17.
Tussen partijen, althans tussen [gedaagde] en [eiser] is nog een procedure aanhangig, te weten het verzoek van [gedaagde] tot het treffen van een beheerregeling en onderbewindstelling van de tot de gemeenschap behorende goederen. De mondelinge behandeling van dit verzoek is bepaald op 26 februari 2025.
7.18.
Op de in onderhavige zaak gehouden mondelinge behandeling van 5 februari 2025 hebben partijen verzocht om dit vonnis, indien mogelijk, bij vervroeging uit te spreken, zodat [gedaagde] en [eiser] voor de mondelinge behandeling van 26 februari 2025 hiervan kennis kunnen nemen. De kantonrechter begrijpt het verzoek aldus dat partijen voorafgaande aan de mondelinge behandeling van 26 februari 2025 kennis willen nemen van het oordeel en de beslissing van de kantonrechter over het al dan niet bestaan van een huurovereenkomst tussen De Gemeenschap en Nebig c.s. en de eventuele ongerechtvaardigde verrijking. Aan de overige ingestelde vorderingen wordt, naar de kantonrechter aanneemt, een geringer belang toegekend.
7.19.
Gelet op het voorgaande zal de kantonrechter om proceseconomische reden heden bij vervroeging uitspraak doen, zodat partijen zoals verzocht kennis kunnen nemen van het hiervoor weergegeven oordeel en van de hierover te nemen beslissing. De uit de voorgaande beoordeling volgende beslissing op de vorderingen zal de kantonrechter, eveneens om proceseconomische redenen, in het dictum van een eventueel eindvonnis opnemen.
7.20.
De kantonrechter zal iedere verdere beslissing aanhouden en de zaak verwijzen naar
woensdag 26 februari 2025op welke datum zij al dan niet gelijktijdig met de op die datum te houden mondelinge behandeling zich (mondeling) kunnen uitlaten over het vervolg van deze procedure. Partijen kunnen zich enkel uitlaten over de (wijze van) eventuele voortzetting hiervan. Voor inhoudelijk debat over de in deze zaak aan de orde zijnde geschillen, zal niet opnieuw gelegenheid worden geboden.

8.De beslissing

De kantonrechter:
in het incident
8.1.
wijst de vordering af;
8.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser q.q.] te betalen een bedrag van € 635,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de proceskostenveroordeling voldoen en het vonnis daarna wordt betekend;
de vordering in de hoofdzaak (conventie) en de tegenvordering in de hoofdzaak (reconventie)
8.3.
houdt iedere beslissing aan;
8.4.
verwijst de zaak naar woensdag 26 februari 2025 voor akte uitlaten voortzetting procedure zoals hiervoor onder 7.20. is overwogen.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.S. Reid en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter

Voetnoten

1.Zie artikel 3:171 BW
2.Zie artikel 6:271 lid 1 BW
3.Zie §2 van de pleitnota van mr. De Waart en de producties 32 tot en met 40 (correspondentie) en 32 tot en met 35 (verklaringen derden)
4.Zie alinea 28 van de dagvaarding en pagina 3 van de pleitnota
5.Zie productie 16 bij dagvaarding
6.Zie pagina 3 pleitnota
7.Overgelegd door [eiser q.q.] als productie 27 bij de conclusie van antwoord in reconventie
8.HR 10-02-2012, ECLI:NL:HR:2012:BU5602, NJ 2012, 434
9.Zie pagina 5 van de pleitnota
10.Zie artikel 6:212 BW