Uitspraak
RECHTBANK Noord-Holland
1.De procedure
22 oktober 2025 hebben partijen de rechtbank verzocht vonnis te wijzen.
2.De feiten
“
Ik had u vorige keer(op 20 maart 2017, toev. rb)
al een modelovereenkomst toegestuurd, maar zend u hierbij opnieuw de huidige versie daarvan.”
“4. Opbrengstverdeling4.1 Onder Opbrengst wordt begrepen ieder geldbedrag, dan wel ieder op geld waardeerbaar goed, dat daadwerkelijk uit de Vordering wordt verkregen. (…)4.2 Uit een Opbrengst ontvangt Liesker Procesfinanciering eerst de door haar gefinancierde kosten als bedoeld in artikel 3.
Artikel 7 van deze algemene voorwaarden luidt als volgt:
“Voor zover daarvan niet uitdrukkelijk wordt afgeweken in de Overeenkomst gelden onverkort alle bepalingen van de Eerdere Overeenkomst (…).
“Namens de directie kan ik je bevestigen dat wij kunnen instemmen met de navolgende regeling:
3.Het geschil
4.De beoordeling
ookde schade heeft gevorderd van die vennootschappen betekent niet dat hij bij het aangaan van die overeenkomst handelde voor doeleinden die binnen zijn bedrijfs- of beroepsactiviteiten vielen. Liesker heeft voor het tegendeel onvoldoende aangevoerd. De verwijzing van Liesker naar het arrest van gerechtshof Den Bosch van 27 mei 2025, ECLI:GHSHE:2025:1473, gaat niet op. In die zaak zag de gevoerde procedure waarvoor bijstand werd verleend op een zakelijk conflict, terwijl in dit geval [eiser] door Liesker financieel werd bijgestaan om met name zijn privé-schade, zoals inkomensverlies uit onrechtmatige detentie, te (doen) verhalen. Alle omstandigheden van het geval in aanmerking nemende oordeelt de rechtbank dan ook dat [eiser] bij de procesfinancieringsovereenkomst(en) consument is.
Liesker) - naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid ontoelaatbaar te achten vanwege het feit dat Liesker zich online en in advertenties profileert met een verdeelsleutel van 70/30 (70 voor de klant en 30 voor Liesker). [eiser] stelt nog dat hij zich vanwege zijn financiële positie onder druk gezet voelde om de vaststellingsovereenkomst te accepteren, maar uit wat hij heeft aangevoerd blijkt niet dat de vaststellingsovereenkomst tot stand is gekomen onder invloed van misbruik van omstandigheden (artikel 3:44 lid 4 BW). Dat [eiser] gedwaald zou hebben blijkt ook nergens uit. De gevorderde betaling uit de verdeling in eerste aanleg stuit op het voorgaande af.
In april 2022 zijn partijen tot gewijzigde afspraken gekomen waarbij Lieskers percentage voor het hoger beroep is bijgesteld naar 30%. Voor het overige bleven de bestaande afspraken ongewijzigd. De procedure in hoger beroep is op 5 november 2023 in een finale schikking geëindigd, waarna Liesker [eiser] op 24 november 2023 een eindafrekening heeft toegezonden. Op 5 februari 2024 is de eindafrekening voor een bedrag van € 15.532,97 ten voordele van [eiser] aangepast.
overeengekomen - heeft [eiser] geen bezwaren aangevoerd. Dit is anders waar het betreft de btw die Liesker bij de eindafrekening over het percentage van 30% in rekening heeft gebracht. Liesker heeft deze verhoging van het aan haar toekomende deel van de opbrengst gebaseerd op de volgende zinsnede uit de verdelingsafspraak: ‘
indien en voor zover vereist te verhogen met het dan geldende BTW tarief’.