ECLI:NL:RBNHO:2025:14156

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
2 december 2025
Publicatiedatum
4 december 2025
Zaaknummer
15.125635.22
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot het horen van getuigen in Encrochat-zaak

Op 2 december 2025 heeft de Rechtbank Noord-Holland in Haarlem uitspraak gedaan in een strafzaak waarbij de verdediging verzocht om getuigen te horen die betrokken waren bij Encrochat-communicatie. De rechtbank heeft het verzoek afgewezen, omdat de verdediging onvoldoende gemotiveerd had waarom het horen van deze getuigen van belang was voor de zaak. De rechtbank oordeelde dat de verdediging enkel een opsomming had gegeven van de tegencontacten zonder specifieke toelichting per getuige. De rechtbank verwees naar eerdere jurisprudentie, waaronder de uitspraak van het EHRM in de zaak Keskin, en stelde vast dat de uitlatingen van personen die aan Encrochat-gesprekken hebben deelgenomen niet automatisch als belastende getuigenverklaringen kunnen worden aangemerkt. De rechtbank concludeerde dat de verzoeken tot het horen van getuigen niet voldoende onderbouwd waren en wees deze af. De zitting werd onderbroken voor beraad en de rechtbank besloot dat de beslissingen omtrent de onderzoekswensen later zouden worden meegedeeld, zonder dat de verdachte en zijn raadsman aanwezig hoefden te zijn.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15.125635.22
Tegenspraak ex artikel 279 Sv
Proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting op 18 november 2025
Aanwezig zijn:
mr. J.M. Jongkind, voorzitter,
mrs. M. Ramondt en E. van Kampen, rechters,
J.A. Huismans, griffier,
en mr. A.M.H.G. Peters, officier van justitie.
De voorzitter doet de zaak tegen na te noemen verdachte uitroepen.
In dit proces-verbaal zijn mededelingen van de procesdeelnemers steeds zakelijk en verkort weergegeven.
De verdachte, genaamd:

[naam verdachte],

geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (Turkije),
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres Smitsven 16, 1504 AM
te Zaandam,
is niet verschenen.
Als raadsman van de verdachte is op de zitting aanwezig mr. A. Kilinç, advocaat te Amsterdam. De raadsman deelt mee uitdrukkelijk door de verdachte te zijn gemachtigd om de verdachte op de zitting te verdedigen.

De officier van justitie draagt de zaak voor.

De voorzittermerkt op dat de zitting van vandaag het karakter heeft van een regiezitting.
Sinds de raadkamer gevangenhouding in mei 2023 is door de officier van justitie aan het dossier toegevoegd:
  • een uittreksel van de justitiële documentatie van de verdachte van 10 oktober 2025 en
  • een rapport van Reclassering Nederland van 5 november 2025.
De raadsman heeft op 6 november 2025 schriftelijk onderzoekswensen ingediend. De rechtbank heeft op 11 november 2025 een schriftelijke reactie van de officier van justitie ontvangen. Hieruit blijkt dat zowel de raadsman als de officier van justitie van mening zijn dat voor de beoordeling van de onderzoekswensen het verdedigingsbelang het relevante criterium is.
De onderzoekswensen komen heel kort samengevat neer op het volgende:
Er zijn berichten gewisseld tussen Encrochat-accounts met de gebruikersnamen [gebruiker A] en [gebruiker B], en derden (ook wel tegencontacten of tegenaccounts genoemd). Verzocht wordt om die tegencontacten te horen.
Het primaire verzoek van verdediging is om alle gebruikers te horen die contact hebben gehad met de twee voornoemde Encrochat-accounts (encrochat-ID’s [gebruiker A]@encrochat.com en [gebruiker B]@encrochat.com). Subsidiair is het verzoek om de gebruikers van in totaal 14 verschillende, specifiek genoemde tegencontacten te horen. In het kader van de identificatie van de gebruiker(s) van encrochat-ID’s [gebruiker A]@encrochat.com en [gebruiker B]@encrochat.com gaat het daarbij om:
[naam 1]@encrochat.com
[naam 2]@encrochat.com
[naam 3]@encrochat.com
[naam 4]@encrochat.com
[naam 5]@encrochat.com
In het kader van de Opiumwetverdenkingen gaat het daarbij om:
6. [naam 2]@encrochat.com
7. [naam 4]@encrochat.com
8. [naam 6]@encrochat.com
9. [naam 7]@encrochat.com
10. [naam 8]@encrochat.com
11. [naam 9]@encrochat.com
12. [naam 10]@encrochat.com
13. [naam 11]@encrochat.com
14. [naam 12]@encrochat.com
15. [naam 13]@encrochat.com
16. [naam 14]@encrochat.com

De raadsman licht de onderzoekswensen toe als volgt:

Ik handhaaf niet mijn primaire verzoek. Het gaat de verdediging inderdaad om specifiek de 14 gebruikers die in het subsidiaire verzoek staan. Ik lees in de reactie van de officier van justitie dat de verdachte niet zoveel tegenover de identificatie heeft gezet anders dan dat hij heeft ontkend de gebruiker van de twee encrochat-ID’s [gebruiker A]@encrochat.com en [gebruiker B]@encrochat.com te zijn. Of het proces-verbaal van identificatie inderdaad zo overtuigend is, wordt pas beoordeeld bij de inhoudelijke behandeling van de zaak. De verdachte heeft overigens wel degelijk een verklaring afgelegd en vragen beantwoord. Zijn voornaam is een heel gebruikelijke. Veel gastarbeiders zijn afkomstig uit het gebied in Turkije waar de verdachte is geboren. De verdachte is niet de enige ‘[naam verdachte]’ op het adres en hij heeft geen kapperszaak. Het zijn iets te algemene kenmerken. Dat er door de verdachte ook een beroep is gedaan op het zwijgrecht, is geen grond om verzoeken van de verdediging af te wijzen. Er hoeft geen verklaring te komen van de verdachte om verzoeken ten aanzien van het horen van getuigen te kunnen toewijzen. En de verdachte heeft dus wel al een gedeeltelijke verklaring afgelegd. U, voorzitter, vraagt mij of mijn cliënt voornemens is om een nadere verklaring af te leggen. Dat ligt aan de vragen die worden gesteld. Als de vraag is: bent u deze persoon en hebt u van dit nummer gebruik gemaakt, dan zal zijn antwoord niet anders zijn.
U, voorzitter, houdt mij voor dat de inhoud van de chatgesprekken met gebruiker [naam 9] lijkt te slaan op iets anders dan ten laste is gelegd en u vraagt mij of deze getuige dan wel moet worden gehoord. Ik wil er niet teveel op vooruit lopen. Als het openbaar ministerie over bepaalde onderwerpen zegt dat er een link is met de tenlastelegging, dan kun je niet zeggen dat je die getuigen niet gaat horen.
Ik hoor u, voorzitter, zeggen dat de gesprekken met [naam 12] allemaal buiten de ten laste gelegde periode plaatsvonden, omdat die loopt tot 5 juni 2020 en het eerste gesprek met [naam 12] dateert van 6 juni 2020. Ten laste gelegd is ‘op of omstreeks de periode’, dus dat is lastig afkaderen.
U, voorzitter, zegt mij dat met betrekking tot [naam 14] er slechts één afbeelding in het dossier zit, die door [gebruiker A] is doorgestuurd naar [naam 14], en vraagt mij om het verzoek om deze gebruiker als getuige te horen nader te motiveren. Als de rechtbank van oordeel is dat het verzoek ten aanzien van [naam 14] onvoldoende is gemotiveerd, refereer ik mij aan dat oordeel.
Het openbaar ministerie vindt dat er voorwaarden gesteld moeten worden indien er getuigenverzoeken worden toegewezen, maar daar kan ik mij niet in vinden. Ik vind dat de lijn van de rechter-commissaris moet worden gevolgd, zoals die in de schriftelijke reactie van de officier van justitie uiteen is gezet. Subsidiair moet de lijn van de officier van justitie worden gevolgd.

De officier van justitie persisteert bij haar schriftelijke reactie.

De raadsman maakt geen gebruik van de gelegenheid om namens cliënt een laatste woord te voeren.

De voorzitter schorst de behandeling ter terechtzitting voor beraad.

Nadat de zitting is hervat, deelt de voorzitter als beslissing van de rechtbank mede dat de rechtbank het onderzoek ter terechtzitting onderbreekt tot de terechtzitting van
2 december 2025 om 12.45 uur in Haarlemen dat de rechtbank alsdan de beslissingen omtrent de onderzoekwensen van de verdediging ter zitting zal uitspreken.
Bij het uitspreken van de beslissingen hoeven de verdachte en zijn raadsman niet aanwezig te zijn. De beslissingen worden neergelegd in het op te maken proces-verbaal van de terechtzitting, dat diezelfde dag per e-mail zal worden verzonden naar de raadsman.
Desgevraagd deelt de raadsman mee op 2 december 2025 niet aanwezig te zullen zijn.
Na daarmee instemming te hebben gevraagd en verkregen van de officier van justitie en de raadsman, deelt de voorzitter mee dat de beslissingen op de onderzoekswensen enkelvoudig, dus door één rechter, zullen worden uitgesproken.
De rechtbankonderbreekt de onderzoeken op de zitting tot de zitting van
2 december 2025 om 12.45 uur in Haarlem.
Na hervatting van het onderzoek op de zitting op
2 december 2025 om 12.45 uurzijn de verdachte en zijn raadsman niet verschenen.
Tegenwoordig zijn:
mr. M. Ramondt, oudste rechter,
J.A. Huismans, griffier.
Namens het openbaar ministerie is aanwezig mr. M. Lommers, officier van justitie.
De oudste rechterdeelt als beslissingen en overwegingen van de rechtbank het volgende mee.
De rechtbank is van oordeel, zoals ook door de officier van justitie gerekwireerd en door de raadsman bepleit, dat als maatstaf bij de beoordeling van het verzoek om getuigen te horen in deze zaak het verdedigingsbelang van toepassing is. Het verzoek van de verdediging is conform de voorschriften tijdig voorafgaand aan de zitting gedaan.
De raadsman heeft ter terechtzitting zijn primaire verzoek ingetrokken, zodat dit geen bespreking meer behoeft.
Wat betreft zijn subsidiaire verzoek overweegt de rechtbank het volgende.
Onder verwijzing naar het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 10 juli 2025 (ECLI:NL:GHARL:2025:6062) stelt de rechtbank het volgende beoordelingskader voorop:
Een verzoek tot het horen van getuigen dient door de verdediging te worden gemotiveerd. Deze motivering dient ten aanzien van iedere van de door de verdediging opgegeven getuigen een toelichting te omvatten waarom het horen van deze getuige van belang is voor enige in de strafzaak uit hoofde van de artikelen 348 en 350 van het Wetboek van Strafvordering te nemen beslissing (HR 4 juli 2017, ECLI:NL:HR:2017:1015). De uitspraak van het EHRM in de zaak Keskin heeft tot gevolg dat in bepaalde gevallen het belang bij het oproepen en horen van een getuige moet worden voorondersteld, zodat van de verdediging geen nadere onderbouwing van dit belang mag worden verlangd wanneer het belastende getuigen betreft (HR 20 april 2021, ECLI:NL:HR:2021:576). Uitlatingen van personen die hebben deelgenomen aan Encrochat-gesprekken kunnen niet worden aangemerkt als een buiten de aanwezigheid van de verdediging afgelegde belastende getuigenverklaring in de hiervoor bedoelde zin, waarvoor zou gelden dat geen nadere onderbouwing van het belang bij het oproepen en horen van de betreffende persoon mag worden verlangd (HR 22 februari 2022, ECLI:NL:HR:2022:177). Zoals blijkt uit de zeer algemene, niet per tegencontact gespecificeerde, onderbouwing van de verzoeken tot het horen van de tegencontacten als getuige, is het de verdediging erom te doen van deze getuigen een ontlastende verklaring over de betrokkenheid van verdachte bij de betrokken accounts of bij de vermeende strafbare feiten te verkrijgen. Het gaat dus niet om de ondervraging van getuigen die eerder een verklaring hebben afgelegd met een strekking die belastend is voor verdachte.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de tegencontacten in de Encrochat-communicatie die de verdediging wenst te horen als getuigen, niet kunnen worden aangemerkt als zogeheten Keskin-getuigen, zodat van de verdediging mag worden verwacht dat zij de verzoeken tot het horen van de tegencontacten per getuige motiveert.
De rechtbank stelt vast dat de verdediging enkel een opsomming heeft gegeven van de tegencontacten die zij als getuige wenst te horen en daarbij slechts in algemene bewoordingen heeft aangegeven waarover de verdediging de tegencontacten wenst te bevragen en enkele vragen naar voren heeft gebracht die zij aan de tegencontacten zou willen stellen. De verdediging heeft niet per opgegeven getuige een toelichting gegeven waarom het horen van die getuige van belang is voor enige in de strafzaak uit hoofde van de artikelen 348 en 350 van het Wetboek van Strafvordering te nemen beslissing. Een verwijzing naar concrete chatberichten die in het dossier zijn opgenomen, ontbreekt eveneens. De algemene toelichting op de verzoeken behelst in de kern niet meer dan dat er mogelijk chats hebben plaatsgevonden met twee accounts die aan de verdachte worden toegeschreven, en de suggestie dat de tegencontacten daardoor mogelijk weten wie de gebruiker was van die twee accounts en iets kunnen zeggen over diens rol en betrokkenheid bij het tenlastegelegde. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de verzoeken, getoetst aan het hiervoor beschreven beoordelingskader, onvoldoende onderbouwd. Ook ter terechtzitting is er geen voldoende onderbouwing gekomen voor het doen horen van de in het subsidiaire verzoek genoemde getuigen. Nu de rechtbank ook anderszins het belang van het horen niet is gebleken, zal de rechtbank deze verzoeken afwijzen.
De rechtbank:
- wijst af het verzoek tot het horen als getuige de gebruikers van de hiervoor vermelde Encrochat-accounts;
- schorst het onderzoek op de zitting, in het belang daarvan, voor
onbepaalde tijd. Voor de inhoudelijke behandeling gaat de rechtbank uit van een behandelduur van tenminste 120 minuten;
- beveelt de oproeping van de verdachte en de onmiddellijke kennisgeving daarvan aan zijn raadsman tegen de datum en tijd waarop het onderzoek op de zitting wordt hervat;
- beveelt de oproeping van een tolk in de taal Turks tegen de datum en tijd waarop het onderzoek op de zitting wordt hervat.
Dit proces-verbaal is door de voorzitter, de rechters en de griffier vastgesteld en door de oudste rechter en de griffier ondertekend.