Ik handhaaf niet mijn primaire verzoek. Het gaat de verdediging inderdaad om specifiek de 14 gebruikers die in het subsidiaire verzoek staan. Ik lees in de reactie van de officier van justitie dat de verdachte niet zoveel tegenover de identificatie heeft gezet anders dan dat hij heeft ontkend de gebruiker van de twee encrochat-ID’s [gebruiker A]@encrochat.com en [gebruiker B]@encrochat.com te zijn. Of het proces-verbaal van identificatie inderdaad zo overtuigend is, wordt pas beoordeeld bij de inhoudelijke behandeling van de zaak. De verdachte heeft overigens wel degelijk een verklaring afgelegd en vragen beantwoord. Zijn voornaam is een heel gebruikelijke. Veel gastarbeiders zijn afkomstig uit het gebied in Turkije waar de verdachte is geboren. De verdachte is niet de enige ‘[naam verdachte]’ op het adres en hij heeft geen kapperszaak. Het zijn iets te algemene kenmerken. Dat er door de verdachte ook een beroep is gedaan op het zwijgrecht, is geen grond om verzoeken van de verdediging af te wijzen. Er hoeft geen verklaring te komen van de verdachte om verzoeken ten aanzien van het horen van getuigen te kunnen toewijzen. En de verdachte heeft dus wel al een gedeeltelijke verklaring afgelegd. U, voorzitter, vraagt mij of mijn cliënt voornemens is om een nadere verklaring af te leggen. Dat ligt aan de vragen die worden gesteld. Als de vraag is: bent u deze persoon en hebt u van dit nummer gebruik gemaakt, dan zal zijn antwoord niet anders zijn.
U, voorzitter, houdt mij voor dat de inhoud van de chatgesprekken met gebruiker [naam 9] lijkt te slaan op iets anders dan ten laste is gelegd en u vraagt mij of deze getuige dan wel moet worden gehoord. Ik wil er niet teveel op vooruit lopen. Als het openbaar ministerie over bepaalde onderwerpen zegt dat er een link is met de tenlastelegging, dan kun je niet zeggen dat je die getuigen niet gaat horen.
Ik hoor u, voorzitter, zeggen dat de gesprekken met [naam 12] allemaal buiten de ten laste gelegde periode plaatsvonden, omdat die loopt tot 5 juni 2020 en het eerste gesprek met [naam 12] dateert van 6 juni 2020. Ten laste gelegd is ‘op of omstreeks de periode’, dus dat is lastig afkaderen.
U, voorzitter, zegt mij dat met betrekking tot [naam 14] er slechts één afbeelding in het dossier zit, die door [gebruiker A] is doorgestuurd naar [naam 14], en vraagt mij om het verzoek om deze gebruiker als getuige te horen nader te motiveren. Als de rechtbank van oordeel is dat het verzoek ten aanzien van [naam 14] onvoldoende is gemotiveerd, refereer ik mij aan dat oordeel.
Het openbaar ministerie vindt dat er voorwaarden gesteld moeten worden indien er getuigenverzoeken worden toegewezen, maar daar kan ik mij niet in vinden. Ik vind dat de lijn van de rechter-commissaris moet worden gevolgd, zoals die in de schriftelijke reactie van de officier van justitie uiteen is gezet. Subsidiair moet de lijn van de officier van justitie worden gevolgd.