ECLI:NL:RBNHO:2025:14916

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
19 december 2025
Publicatiedatum
18 december 2025
Zaaknummer
15/137891-24
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openlijk geweld plegen in vereniging met dodelijke afloop en zwaar lichamelijk letsel

Op 12 februari 2024 vond er een dodelijke schietpartij plaats bij het treinstation in Purmerend, waarbij de verdachte en medeverdachten betrokken waren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]. De verdachte was aanwezig bij een vechtafspraak en wist dat zijn medeverdachten gewapend waren met een vuurwapen en een mes. Tijdens de confrontatie is [slachtoffer 1] dodelijk gewond geraakt door schotwonden, terwijl [slachtoffer 2] ernstig gewond raakte door zowel schot- als steekwonden. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 270 dagen, waarvan 170 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en bijzondere voorwaarden. De rechtbank heeft ook schadevergoedingen toegewezen aan de nabestaanden van [slachtoffer 1] en aan [slachtoffer 2] voor de geleden schade. De zaak is behandeld in de rechtbank Noord-Holland, waar de verdachte werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. A.T.C. Castermans. De uitspraak vond plaats op 19 december 2025.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlemmermeer en Haarlem (sluiting onderzoek)
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/137891-24 (P)
Uitspraakdatum: 19 december 2025
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van
28 oktober 2024, 3, 7, 10, 11 en 14 november 2025 en 5 december 2025 (sluiting onderzoek) in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 2005 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie [1] (hierna in enkelvoud: de officier van justitie) en van wat de verdachte en zijn raadsvrouw,
mr. A.T.C. Castermans, advocaat te ‘s-Gravenhage, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat hij zich
– samengevat – heeft schuldig gemaakt aan:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of
[slachtoffer 3] en/of één of meer anderen, met de dood ten gevolge voor [slachtoffer 1] en/of met zwaar lichamelijk letsel, althans enig lichamelijk letsel, ten gevolge voor
[slachtoffer 2] , in Purmerend op 12 februari 2024.
De volledige tekst van de tenlastelegging is als
bijlage Iaan dit vonnis gehecht.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het openlijk geweld tegen [slachtoffer 2] . De verdachte dient partieel te worden vrijgesproken van het geweld tegen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] , omdat hij zich na het geweld tegen [slachtoffer 2] heeft onttrokken aan de situatie en aan het latere geweld tegen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] . Daarnaast dient de verdachte te worden vrijgesproken van de ten laste gelegde strafverzwarende gevolgen. Op het standpunt van de officier van justitie zal hierna, voor zover van belang, nader worden ingegaan.
3.2
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van het openlijk geweld tegen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] , alsmede van de ten laste gelegde strafverzwarende gevolgen. Ten aanzien van het openlijk geweld tegen [slachtoffer 2] heeft de verdediging bepleit dat alleen het op [slachtoffer 2] aflopen en het slaan en/of stompen bewezen kan worden verklaard en dat hij van de overige geweldshandelingen moet worden vrijgesproken. Immers, op dat moment had hij zich al aan de situatie onttrokken. Op de verweren van de verdediging zal hierna, voor zover van belang, nader worden ingegaan.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Bewijs
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in
bijlage IIbij dit vonnis zijn vervat.
3.3.2
Algemene inleiding onderzoek Ant
Op 12 februari 2024 omstreeks 20.04 uur ontving de politie een melding dat bij het treinstation Purmerend (gelegen aan de Stationsweg 1) een schietpartij had plaatsgevonden. De politie is ter plaatse gegaan en trof net voorbij de spoortunnel aan de zijde van het Beatrixplein op het trottoir twee ernstig gewonde personen aan. Het slachtoffer [slachtoffer 1] had een schotwond in de linkerzij en geen ademhaling meer. Na vergeefse pogingen tot levensreddend handelen overleed [slachtoffer 1] diezelfde avond in het ziekenhuis. Het slachtoffer [slachtoffer 2] werd met een schotwond en twee steekverwondingen in kritieke toestand naar het ziekenhuis gebracht. Dankzij medisch ingrijpen heeft [slachtoffer 2] het overleefd.
Onder de naam Ant werd een Team Grootschalige Opsporing (hierna: TGO Ant) opgestart. Gedurende het opsporingsonderzoek kwamen vijf personen in beeld als mogelijke betrokkenen bij het schietincident.
Binnen TGO Ant worden door het Openbaar Ministerie vier verdachten vervolgd: [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [verdachte] . Bij beslissing van 31 oktober 2024 heeft het Openbaar Ministerie de verdenking tegen [naam 1] geseponeerd. [2] Voor het schietincident in Purmerend geldt dat aan [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] medeplegen van (poging tot) moord dan wel doodslag is tenlastegelegd en in een parallelle dagvaarding ook openlijke geweldpleging. [verdachte] wordt alleen openlijke geweldpleging verweten.
Bij de beoordeling van de tenlastelegging zal de rechtbank eerst stilstaan bij de vraag welke feiten en omstandigheden kunnen worden vastgesteld. Daarbij zal de rechtbank ingaan op de verklaring van de verdachte en de standpunten die het Openbaar Ministerie en de verdediging hebben ingenomen. Vervolgens zal de rechtbank concluderen of de beschuldiging wettig en overtuigend is bewezen.
3.3.3
Bewijsoverweging onderzoek Ant
Op grond van de inhoud van het dossier en het verhandelde op de zitting neemt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden als vaststaand aan.
Op 12 februari 2024 heeft [medeverdachte 2] met de auto van zijn tante (een Volkswagen Polo voorzien van het kenteken [kenteken] , hierna de auto) [naam 1] opgehaald in Landsmeer. Zij haalden hierna [medeverdachte 3] op nabij zijn woning in Amsterdam. [medeverdachte 2] , [naam 1] en [medeverdachte 3] reden vervolgens gezamenlijk naar Zoetermeer om daar [verdachte] en [medeverdachte 1] op te halen nabij de woning van de moeder van [verdachte] , die eerder die dag met de trein naar Zoetermeer waren gereisd. Vrijwel direct hierna reed de auto met daarin de vijf verdachten, via een tussenstop in Amsterdam, door naar Purmerend.
Aanwezigheid van een vuurwapen en mes in de auto
Tijdens de rit van Zoetermeer naar Amsterdam bestuurde [medeverdachte 2] de auto, zat [naam 1] voorin op de bijrijdersstoel en zaten [verdachte] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] op de achterbank. Om 17.55 uur heeft [verdachte] een video van elf seconden opgenomen en geüpload naar Snapchat. Op die video zijn de vijf verdachten in de auto te zien. [verdachte] filmde hierbij [naam 1] die op de bijrijdersstoel zit en op schoot een mes vasthoudt. Het lemmet van het mes zit in een zwarte hoes en het heft van het mes is groen met een wikkelpatroon.
In de telefoon van [verdachte] zijn drie video’s en een afbeelding aangetroffen waarop een vuurwapen en (in twee gevallen) een magazijn met patronen is te zien, die op 12 februari 2024 vanaf 12.42 uur tot en met 16.23 uur vanaf nagenoeg dezelfde locatie in Zoetermeer zijn geüpload naar Snapchat. Binnen hetzelfde tijdframe zijn in de telefoon van [verdachte] ook afbeeldingen en video’s geüpload waarop [medeverdachte 1] stond. [verdachte] heeft erkend dat hij de persoon is die op een afbeelding het vuurwapen voor zijn gezicht houdt. Gedurende de periode van het uploaden van de video’s en afbeelding(en) waren [verdachte] en [medeverdachte 1] samen in Zoetermeer.
Uit het volgende samenstel van bevindingen leidt de rechtbank af dat het vuurwapen dat te zien is op beeldmateriaal uit de telefoon van [verdachte] vanuit Zoetermeer is meegenomen in de auto.
In de telefoon van [medeverdachte 3] is een video aangetroffen die [medeverdachte 2] op 12 februari 2024 rond 18.40 uur tijdens de tussenstop in Amsterdam heeft opgenomen. [medeverdachte 2] filmde hierbij [medeverdachte 1] die een op een pistool gelijkend voorwerp vasthoudt. Het NFI heeft onderzoek gedaan naar deze door [medeverdachte 2] gemaakte video en geconcludeerd dat het voorwerp op die video past bij een semi-automatisch werkend pistool van het merk Ceska Zbrojovka (CZ), model 75B of een afgeleide daarvan. Het vuurwapen op het beeldmateriaal uit de telefoon van [verdachte] vertoont volgens de politie uiterlijke overeenkomsten met het vuurwapen op de door [medeverdachte 2] gemaakte video. De rechtbank begrijpt dat de politie doelt op de kleur van de handgreep (hout) en de verlengde loop.
De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dat het vuurwapen dat [medeverdachte 1] in Amsterdam voorhanden heeft gehad, te weten een pistool van het merk Ceska Zbrojovka (CZ), model 75B of een afgeleide daarvan, is meegenomen vanuit Zoetermeer en in de auto is vervoerd naar Amsterdam.
Na de tussenstop in Amsterdam reed de auto met daarin de vijf verdachten naar Purmerend. Tijdens de rit van Amsterdam naar Purmerend bestuurde [medeverdachte 2] de auto, zat [medeverdachte 3] voorin op de bijrijdersstoel en zaten [verdachte] , [medeverdachte 1] en [naam 1] op de achterbank.
Om 19.44 uur reed de auto op de A8 ter hoogte van Zaandam. Raadpleging van Google Maps leert dat de afstand tussen de ANPR-camera op de A8 en het treinstation in Purmerend met een auto in tien tot vijftien minuten kan worden afgelegd. De rechtbank gaat hier ook van uit.
Reden van reis naar Purmerend (vechtafspraak)
De rechtbank stelt vast dat op 11 februari 2024 een afspraak was gemaakt dat [medeverdachte 1] de volgende dag in Purmerend zou gaan vechten met [naam 2] . Die conclusie leidt de rechtbank af uit de chatgesprekken in het dossier. In de avond van 11 februari 2024 zijn namelijk in een groepsgesprek op Snapchat waarvan de accounts van [naam 2] , [naam 3] en [medeverdachte 1] deel uitmaakten, berichten uitgewisseld over ‘18.00 uur Purmerend Overwhere dan gaan we plek kijken veilig’, ‘Allebei niks op jullie’, ‘Is 1 tegen 1 op vuist klaar’. Tegelijkertijd zijn in de groepschat op Snapchat van de Eritrese groep jongeren (genaamd ‘Hp02’) afspraken gemaakt over het gezamenlijk afreizen naar Purmerend op 12 februari 2024. In die groepschat zei [naam 2] : ‘boys wees morgen ready’. Daarbij werd de voornaam van [medeverdachte 1] genoemd en ook de vraag gesteld: ‘gaan ze wel komen die van pur’. De rechtbank begrijpt dat met ‘pur’, Purmerend werd bedoeld.
Op 12 februari 2024 om 19.46 uur spraken [medeverdachte 1] en [naam 3] elkaar telefonisch (opnieuw) over de vechtafspraak. Van dit telefoongesprek is een video aangetroffen in de telefoon van [slachtoffer 1] , die nabij het treinstation van Purmerend is opgenomen. [medeverdachte 1] heeft dit telefoongesprek onderweg van Amsterdam naar Purmerend in de auto gevoerd in aanwezigheid van de andere vier verdachten in de auto. Uit de inhoud van het gesprek leidt de rechtbank af dat de afspraak (nog steeds) was dat [medeverdachte 1] en [naam 2] één op één met elkaar zouden gaan vechten (na)bij het treinstation van Purmerend om ‘het’ op te lossen. [verdachte] heeft ter zitting ook verklaard dat hij dit deel van het gesprek in de auto heeft gehoord. De rechtbank concludeert dat – als niet eerder – op dat moment voor ieder van de verdachten duidelijk moet zijn geweest dat zij naar het station in Purmerend gingen voor een vechtafspraak. Ook het latere handelen van de verdachten, zoals hierna verder wordt besproken, duidt hierop.
Meebrengen van een vuurwapen en mes naar de vechtafspraak
Op 12 februari 2024 om 19.51 uur (enkele minuten na het gesprek tussen [medeverdachte 1] en [naam 3] over de vechtafspraak) hadden [medeverdachte 2] en [naam 4] telefonisch contact met elkaar. Op dat moment was de auto met daarin de vijf verdachten nog steeds onderweg van Amsterdam naar Purmerend. De rechtbank stelt vast dat [medeverdachte 2] het telefoongesprek over de luidspreker heeft gevoerd in aanwezigheid van de andere vier verdachten. Op de achtergrond zijn steeds anderen te horen met/tegen wie [medeverdachte 2] (ook) sprak en tegen het einde nam een ander aan de kant van [medeverdachte 2] deel aan het gesprek met [naam 4] (‘Yo [voornaam naam 4] ’). [medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] – die toen voorin de auto zat – aan de telefoon heeft horen praten. De rechtbank stelt op basis van deze omstandigheden vast dat alle verdachten het gesprek met [naam 4] hebben gehoord en dus bekend moeten zijn geweest met de inhoud daarvan. Het latere handelen van de verdachten, zoals hierna verder besproken, wijst er ook op dat zij met de inhoud van dit gesprek bekend waren.
Tijdens het telefoongesprek stelde [medeverdachte 2] , [naam 4] op de hoogte van de vechtafspraak ‘we gaan nu meet and greet met my man’ en ‘er zijn boze dingen daar’. De vraag van [naam 4] of [medeverdachte 2] ‘enge, enge dingen’ daar heeft, beantwoordt [medeverdachte 2] bevestigend. Uit het gesprek volgt verder dat [medeverdachte 2] er rekening mee hield dat de Eritrese jongens met veel (meer) kwamen (‘hun denken dat ze met veeloes kunnen zijn’). Op de achtergrond wordt gesproken over ‘jij hebt die pipe daar, als ik geen remmie heb ga ik niet mee’. [medeverdachte 2] antwoordt aan [naam 4] : ‘bro ik ga die, ik heb die, ik ben met een pipe snap je’.
De rechtbank leidt hieruit af dat de verdachten op voorhand met elkaar hebben gesproken over het meebrengen van een ‘pipe’ en een ‘remmie’ naar de vechtafspraak. Zoals gerelateerd door de politie en de rechtbank ambtshalve bekend, wordt – in versluierd taalgebruik – met ‘pipe’ een vuurwapen bedoeld. Dat met ‘pipe’ over een vuurwapen wordt gesproken, sluit aan bij de eerder door de rechtbank gedane vaststelling dat [medeverdachte 1] in Amsterdam een vuurwapen voorhanden had. Het past ook bij de omstandigheid – zoals hierna nog wordt vastgesteld – dat bij het station met een vuurwapen is geschoten.
De rechtbank begrijpt verder dat met ‘remmie’ een mes of machete wordt bedoeld. De rechtbank stelt dit vast op basis van de eerder door de rechtbank gedane vaststelling dat [naam 1] een mes in de auto vasthield en de omstandigheid dat [slachtoffer 2] – zoals hierna nog wordt vastgesteld – bij het station twee steekverwondingen met een mes heeft opgelopen.
Op grond van het vorenstaande concludeert de rechtbank dat de verdachten zich bewapend met een vuurwapen en een mes naar de vechtafspraak bij het station van Purmerend begeven en dat alle verdachten hiervan op de hoogte waren.
Wat is er gebeurd bij het station in Purmerend?Na aankomst in Purmerend werd de auto nabij het treinstation geparkeerd aan de zijde van het centrum en zijn de verdachten in een groep en bewapend met een vuurwapen en een mes richting het station gelopen. [naam 1] heeft zich vervolgens aan de situatie onttrokken door zich om te draaien en weg te gaan. De vier overgebleven verdachten liepen de spoortunnel door en troffen aan de andere zijde van het station meerdere Eritrese jongens. Achteraf is uit het politieonderzoek gebleken dat ten tijde van het incident een groep van tien Eritrese jongens op het station aanwezig was.
Forensische bevindingen
Op camerabeelden in de omgeving van het station zijn vier harde knallen te horen om 20:02:53 uur, 20:02:54 uur, 20:03:06 uur en 20:03:18 uur. Omstreeks 20.04 uur heeft één van de Eritrese jongens de hulpdiensten ingeschakeld.
Door de politie zijn op het trottoir net na de spoortunnel (bij de lift van het station) [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zwaargewond aangetroffen. [slachtoffer 1] is dezelfde avond in het ziekenhuis overleden. Uit onderzoek aan het lichaam van [slachtoffer 1] blijkt dat hij is overleden als gevolg van een inschotwond aan de linkerzijkant van de borst. Uit het lichaam van [slachtoffer 1] zijn drie projectieldelen (twee uit de buik en één uit de linkerbovenarm) verwijderd en veiliggesteld.
Uit de medische informatie in het dossier blijkt dat [slachtoffer 2] een schotwond had aan de rechterzijde van de buik en twee steekwonden in de borstkas en in de buik. Zijn wervelkolom was doorboord door een kogel en hij had onder meer een bloeding in de borstkas, botbreuken en letsels aan verschillende organen waaronder ernstig letsel aan de linkernier, waardoor die nier moest worden verwijderd.
Op en nabij de plaats delict trof de politie vier patroonhulzen aan. De vier hulzen waren allen voorzien van de bodemstempel ‘9mm Luger G.F.L’. De afvuursporen in de hulzen zijn door een deskundige onderzocht. De deskundige heeft gerapporteerd dat de afvuursporen in de vier hulzen worden verwacht wanneer deze zijn verschoten met een (semi-)automatisch werkend pistool van het kaliber 9 mm Parabellum, merk Ceska Zbrojovka (CZ), model 75 of 85. Ook de afvuursporen in de uit het lichaam van [slachtoffer 1] veiliggestelde kogel passen bij vuurwapens van deze modellen.
Op 2 mei 2025 is een semi-automatisch werkend pistool van het merk Ceska Zbrojovka (CZ), model 85B, kaliber 9 mm Parabellum, aangetroffen in een woning in Amsterdam. De afvuursporen in
drievan de vier op de plaats delict aangetroffen hulzen zijn opnieuw door een deskundige onderzocht. De deskundige heeft gerapporteerd dat de resultaten van het vergelijkend hulsonderzoek extreem veel waarschijnlijker zijn wanneer deze hulzen zijn verschoten uit dit vuurwapen, dan wanneer de hulzen zijn verschoten met een ander vuurwapen van hetzelfde kaliber en met dezelfde systeemkenmerken als dit vuurwapen.
Conclusie vuurwapenUit voornoemde onderzoeksresultaten volgt naar het oordeel van de rechtbank dat in een tijdsbestek van vijfentwintig seconden in totaal vier schoten zijn gelost met één vuurwapen van het merk Ceska Zbrojovka (CZ), model 85B, kaliber 9 mm. Eerder heeft de rechtbank vastgesteld dat in de auto vanuit Zoetermeer een vuurwapen van het merk Ceska Zbrojovka (CZ), model 75B of een afgeleide daarvan, is meegenomen. Een model 85B is een afgeleide van het (klassieke) model 75B. Eerder heeft de rechtbank ook vastgesteld dat ditzelfde vuurwapen te zien is op de door [medeverdachte 2] gemaakte video in Amsterdam. Op basis van deze bevindingen concludeert de rechtbank dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zijn neergeschoten met hetzelfde vuurwapen dat is meegenomen in de auto vanuit Zoetermeer en waarmee [medeverdachte 1] daarna in Amsterdam te zien is op de door [medeverdachte 2] gemaakte video.
Het is dus ook dit wapen geweest, waarover gesproken werd tijdens het telefoongesprek dat [medeverdachte 2] met [naam 4] op de luidspreker en in aanwezigheid van de verdachten om 19.51 uur voerde en waarbij toen voor dit vuurwapen het woord ‘pipe’ werd gebruikt.
Bevindingen ten aanzien van het mesOp 14 februari 2024 (twee dagen na het incident) is onder [naam 5] een mes (met hoes) inbeslaggenomen. Uit de verklaring van [naam 5] leidt de rechtbank af dat hij dat mes van [medeverdachte 1] – met wie hij op dat moment werd aangehouden – had gekregen. Op grond van het DNA-onderzoek aan het inbeslaggenomen mes stelt de rechtbank vast dat [slachtoffer 2] donor is van een deel van het celmateriaal op de snijrand en punt van dat mes. Op basis hiervan concludeert de rechtbank dat [slachtoffer 2] op 12 februari 2024 met dit mes is gestoken.
Het mes dat tijdens de reis van Zoetermeer naar Amsterdam op een door [verdachte] in de auto gemaakte video in handen van [naam 1] is te zien, vertoont volgens de politie opvallende uiterlijke overeenkomsten met het mes waarmee [slachtoffer 2] is gestoken. Er is in beide gevallen sprake van een mes met een groen handvat en wikkelpatroon en ook de hoes komt overeen. De rechtbank gaat er op basis van deze gelijkenis van uit dat het om één en hetzelfde mes gaat en stelt daarmee vast dat het mes waarmee [slachtoffer 2] is gestoken vanaf Zoetermeer is meegenomen in de auto.
Het is dus ook dit mes geweest, waarover werd gesproken tijdens het telefoongesprek dat [medeverdachte 2] met [naam 4] op de luidspreker en in aanwezigheid van de verdachten om 19.51 uur voerde en waarbij toen voor dit mes het woord ‘remmie’ is gebruikt.
Wie heeft welke (gewelds)handelingen verricht?
Op grond van de inhoud van het dossier doet de rechtbank allereerst de volgende vaststellingen over wat er is gebeurd na het incident alvorens de vraag te beantwoorden wie welke handelingen tijdens het incident heeft verricht.
Chatberichten in groepsgesprek #HeadShotGang
In de telefoon van [medeverdachte 3] zijn chatberichten aangetroffen die zijn uitgewisseld in een groepsgesprek op Snapchat. Kort na het incident (om 21.54 uur) werd de naam van deze groepschat gewijzigd naar ‘#HeadShotGang’. In de groepschat zijn (onder meer) de volgende berichten uitgewisseld. De tijden zijn weergegeven in de werkelijke tijd en de namen geven weer wie de berichten heeft geplaatst.
(12-02-2024) 21:48:29
[medeverdachte 1]
Kijk nieuws Purmerend
21:50:05
[medeverdachte 1]
Noem brazil nig een keer pussy dan
21:54:54
YoungDc
Is een vn soma’s geraakt?
21:59:02
[medeverdachte 1]
Tuurlijk
22:24:56
[medeverdachte 3]
Zeg die mannen
22:25:01
Worden
22:25:06
Gereanimeerd
22:25:11
Kanker
22:25:13
Pussy boys
22:25:49
Kogel door hoofd
22:59:13
Yassir (broer van [medeverdachte 3] )
Wie is er nou weg
22:59:16
Van de aardbodem
23:05:11
Het zijn niet eens somas
23:05:16
Maar eritranen
23:07:51
[medeverdachte 1]
Die [tweede voornaam slachtoffer 1] enz
23:08:58
[medeverdachte 3]
Waren
23:09:00
Somas
23:09:13
Ik heb die man
23:09:16
In de ogen gekeken
23:09:19
Hij lijkt op een Soma
23:09:31
Erritrianen
23:09:33
Zijn zelfde
(13-02-2024) 08:15:03
Yassir (broer van [medeverdachte 3] )
Deelt een screenshot van nieuwsbericht “19-jarige man overleden na schietpartij Purmerend, klopjacht op verdachte”
10:40:18
[medeverdachte 1]
Audiogesprek: Hij durft brazil te testen
10:40:32
[medeverdachte 3]
Hahahahahha
12:20:59
Deelt een filmpje van een groot mes dat drie seconden duurt. Hierbij wordt vermoedelijk gezegd: Kijk kijk kijk Belg stil man”.
Het is duidelijk dat deze chatberichten betrekking hebben op het incident. De rechtbank begrijpt – in het licht van het dossier – dat [medeverdachte 1] met ‘brazil’, doelde op zichzelf. De politie heeft het mes in het door [medeverdachte 3] verstuurde filmpje vergeleken met het mes waarmee [slachtoffer 2] is gestoken en geconcludeerd dat deze messen zeer sterke uiterlijke overeenkomsten vertonen onder andere vanwege het lichtgroene koord om het handvat. [medeverdachte 3] heeft vragen van de politie over dit filmpje niet willen beantwoorden. De rechtbank gaat er op basis van deze omstandigheden van uit dat het mes waarmee [slachtoffer 2] is gestoken en het mes dat de dag na het incident in het filmpje van [medeverdachte 3] is te zien, één en hetzelfde mes betreft en dat het (bij het uitblijven van een verklaring) [medeverdachte 3] was die dit mes kort na het incident voorhanden had.
Vuurwapen bij [naam 6]
Op 13 februari 2024 om 09.35 uur en 10.06 uur (de ochtend na het incident) heeft [naam 6] twee video’s opgenomen waarin (hijzelf met) een vuurwapen is te zien. Op de video’s is te zien dat (zeer vermoedelijk) hij daarop staat met een vuurwapen en dat er naast het vuurwapen op het bureau een emmer met vloeistof staat en een handdoek ligt.
Het NFI heeft deze videobeelden onderzocht en geconcludeerd dat het vuurwapen in de video’s van [naam 6] dezelfde uiterlijke kenmerken en zichtbare beschadigingen heeft als het vuurwapen dat [medeverdachte 1] vasthoudt in de door [medeverdachte 2] opgenomen video in Amsterdam, welke is aangetroffen in de telefoon van [medeverdachte 3] . De rechtbank concludeert, in samenhang bezien met hetgeen hiervoor is overwogen, dat hieruit volgt dat [naam 6] de dag na het incident in het bezit is van het vuurwapen waarmee [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zijn neergeschoten.
Afgeluisterd telefoongesprek [naam 6] en [medeverdachte 1]
Op 13 februari 2024 om 14.11 uur spraken [medeverdachte 1] en [naam 6] elkaar telefonisch. Tijdens het gesprek vraagt [medeverdachte 1] aan [naam 6] of hij ‘die ding’ al heeft gepakt. [naam 6] antwoordt bevestigend, waarop [medeverdachte 1] opgelucht reageert (‘gelukkig’). [naam 6] vraagt of hij ‘hem’ aan iemand moet geven, waarop [medeverdachte 1] antwoordt met ‘nee, heb je ammoniak?’ en ‘maak die P schoon, hou hem bij jou broer’.
De rechtbank leidt uit dit gesprek af dat [medeverdachte 1] de dag na het schietincident wist dat [naam 6] het vuurwapen in bezit had gekregen waarmee was geschoten en hem instrueerde dat wapen schoon te maken. De rechtbank begrijpt met de bedoeling om eventuele sporen (vingerafdrukken en/of DNA) die naar de schutter zouden kunnen leiden, te vernietigen.
Opname vertrouwelijke communicatie in detentie (OVC-gesprekken) [medeverdachte 1]
Gedurende het politieonderzoek zijn gesprekken opgenomen die [medeverdachte 1] in detentie heeft gevoerd met zijn bezoek. Op 21 maart 2024 besprak [medeverdachte 1] het volgende met [naam 7] .
[medeverdachte 1] : Hij rent op me af met hamer.
[naam 7] : Belg
(de rechtbank begrijpt: [verdachte] )of jou?
[medeverdachte 1] : Eerst op mij. Belg (klapt in handen) slaat hem helemaal kapot, die man met de hamer.
[naam 7] : En toen heeft hij de Belg geslagen?
[medeverdachte 1] : Hij geeft de Belg een hoek hierzo ntv ntv (“PLOP” geluid).
[naam 7] : Eentje?
[naam 7] : Hij was niet dood de eerste dag. Morgen pas.
[medeverdachte 1] : Nee nee dezelfde dag, hij is gewoon een uur later of zoiets gegaan. Hij had schuim in zijn mond.
[naam 7] : Hij was ook gestoken. Door wie?
[medeverdachte 1] : Nee dat is een ander.
[naam 7] . Ik heb gehoord jullie deden zo. Je liet aan [voornaam slachtoffer 1] zien dat je niets hebt. Terwijl die ganoe was gewoon in je lul.
[medeverdachte 1] : Nononono. [voornaam medeverdachte 2] zegt ik ga nu go, pam pam. Uitdelen, uitdelen [voornaam medeverdachte 2] komt pam pam.
[naam 7] : Hij schoot?
[medeverdachte 1] : Ja maar niet een geraakt. Maar broer, ze rennen, ze rennen, kom kankersnel.
[naam 7] : [voornaam slachtoffer 1] ging ook rennen?
[medeverdachte 1] : Iedereen... Je weet toch. Ik in zijn bot, paf pshhht kom pam. Drie terug pam, pam pam pam.
[naam 7] : Jij hebt twee geraakt?
[medeverdachte 1] : Hmm
[naam 7] : Maar die andere is
[medeverdachte 1] : Hmm, Die andere is in rolstoel, de advocaat heeft
[naam 7] : Hmmm. Hoe weet je dat?
[medeverdachte 1] : Mijn advocaat is hem tegengekomen op rolstoel.
[naam 7] : Bij de lift of waren jullie onder de brug door?
[medeverdachte 1] : Ja, we waren bij de lift
[naam 7] : Had je in de lift geschoten?
[medeverdachte 1] : Uuuuhh volgens mij wel “pah” “pah”.
Uit het gesprek leidt de rechtbank af dat [medeverdachte 1] met [naam 7] sprak over het incident op 12 februari 2024 en de geweldshandelingen die daarbij zouden zijn gepleegd. De in dit gesprek genoemde geweldshandelingen komen immers overeen met wat [verdachte] heeft verklaard over het incident (zijnde ‘de Belg’ waar [medeverdachte 1] over spreekt), de schietverwondingen die zijn vastgesteld bij [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , de steekverwonding van [slachtoffer 2] en de gevolgen die deze verwondingen voor deze slachtoffers hebben gehad.
Op 4 april 2024 vertelde [medeverdachte 1] tegen zijn bezoekers: ‘ [voornaam medeverdachte 3] deed zo, ik zweer het je met die groene met zwarte’ en ‘trappen, die man is daar o, poem poem penalty. Bij één bij die lift, hé broer heb je gezien, een tijd waren veren op de grond, witte dingen. Dat was door, toen Kootje’. De rechtbank stelt op grond van het dossier vast dat Kootje de bijnaam is van [medeverdachte 3] . De rechtbank begrijpt dat waar in het gesprek wordt gesproken over met ‘die groene met zwarte’, wordt gedoeld op het mes (met zwart lemmet en groen koord om het handvat) waarmee [slachtoffer 2] is gestoken. Verder blijkt uit het forensisch onderzoek dat na het incident naast de lift op het station in Purmerend een plas bloed lag met eromheen een grote hoeveelheid witte veertjes.
Op 9 mei 2024 zei [medeverdachte 1] tegen een bezoeker: ‘Als ze die ding pakken, ze vinden mijn DNA d’r op ben ik de lul’ en ‘Ik wil niet zestien jaar zitten of zo’. De rechtbank begrijpt uit de context van het gesprek (waarin wordt gesproken over ‘wapen’ en ‘gun’) dat [medeverdachte 1] met ‘die ding’ doelde op een vuurwapen.
De rechtbank beoordeelt de inhoud van de OVC-gesprekken met grote behoedzaamheid en zal slechts die uitlatingen van [medeverdachte 1] die hij in de OVC-gesprekken heeft gedaan voor het bewijs gebruiken voor zover deze aansluiten bij andere onderzoeksbevindingen.
Video bebloede knokkels [verdachte]Op 12 februari 2024 om 20.15 uur heeft [verdachte] een video van zichzelf opgenomen waarin hij zijn bebloede knokkels van zijn rechtervuist laat zien en zegt: ‘Die Somma’s hebben lijp van me gekregen!’, ‘ja, ja’, ‘ten toes’.
Ontbreken van camera’s en onafhankelijke getuigen
Op/bij het treinstation van Purmerend hingen geen camera’s die het incident hebben vastgelegd. Ook zijn er geen getuigen (bekend geworden) die het aldaar gepleegde geweld hebben waargenomen, anders dan personen behorende tot de twee groepen.
Verklaringen van de Eritrese jongerenDe rechtbank stelt vast dat de jongeren uit de Eritrese groep meermaals, op verschillende momenten gedurende het onderzoek zijn gehoord en daarbij (sterk) wisselende en op onderdelen onmiskenbaar leugenachtige verklaringen hebben afgelegd. De Eritrese jongeren hebben onder meer in strijd met de waarheid verklaard over hun wetenschap van de gemaakte vechtafspraak, de aanwezigheid van (steek)wapens, het aantal personen dat tijdens het incident aanwezig was en het aantal schoten dat is gelost. De groep Eritrese jongeren heeft daarbij geen enkele openheid van zaken gegeven omtrent hun eigen rol. Uit de afgeluisterde telefoongesprekken en chatberichten in het dossier blijkt dat de Eritrese jongeren vanaf het eerste moment informatie hebben achtergehouden voor de politie en onderling hun verklaringen op elkaar hebben afgestemd. Voorgaande omstandigheden maken dat de rechtbank hun verklaringen in het geheel onbetrouwbaar acht en daarom niet voor het bewijs zal gebruiken. In het verlengde hiervan kan de rechtbank niet vaststellen dat (ook) enig geweld is gepleegd richting [slachtoffer 3] , nu dit niet uit enig ander bewijsmiddel blijkt. De verdachte moet reeds daarom in zoverre worden vrijgesproken van het tenlastegelegde.
Verklaringen van de verdachtenTen aanzien van de verdachten stelt de rechtbank vast dat geen van hen tegenover de politie een verklaring heeft afgelegd omtrent de wijze waarop en/of door wie de verwondingen aan de slachtoffers zijn toegebracht. De verdachte heeft slechts verklaard dat hij [slachtoffer 2] heeft geslagen met zijn vuisten, maar geeft aan niet gezien te hebben wie er zou hebben geschoten of gestoken. Er zijn dus geen verklaringen van de verdachten voorhanden die als bewijs kunnen dienen van hetgeen zich op de plaats delict heeft afgespeeld.
Aanwezigheid op de plaats delict ten tijde van het schietenVoor zover [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [verdachte] hebben verklaard dat zij voordat er werd geschoten waren vertrokken, geldt dat die verklaringen op zichzelf staan en niet worden ondersteund of zelfs worden weerlegd door het dossier.
Voor [medeverdachte 2] geldt dat zijn verklaring dat hij vóór de schoten is weggerend over het Beatrixplein weerlegging vindt in de camerabeelden in het dossier, waaruit blijkt dat aan de zijde van het Beatrixplein pas ná de vier schoten is te zien dat personen wegrennen vanaf de plaats delict. Hieruit volgt naar het oordeel van de rechtbank dat ook [medeverdachte 2] aanwezig was op de plaats delict op het moment dat het (dodelijk) letsel werd toegebracht.
Voor [medeverdachte 3] geldt dat zijn verklaring dat hij, toen hij de groep Eritrese jongeren zag, direct is weggerend naar een parkeerplaats aan de Poelstraat alwaar hij belcontact met [medeverdachte 2] heeft gehad, niet wordt ondersteund door de onderzoeksresultaten. Zoals eerder genoemd, is op de camerabeelden in het dossier te zien dat pas ná de vier schoten personen wegrennen vanaf de plaats delict. Eén van deze personen rent in de richting van de Poelstraat. Het kan dus niet zo zijn dat [medeverdachte 3] , zoals hij zelf verklaart, de schoten pas heeft gehoord op de parkeerplaats. Daar komt bij dat het eerste schot te horen was om 20:02:53 uur en het laatste schot om 20:03:18 uur, terwijl [medeverdachte 3] op de camerabeelden van het Waterlands Archief (nabij de parkeerplaats aan de Poelstraat) pas om 20:04:50 uur voor het eerst te zien is (ruim een minuut na het laatst gehoorde schot). De afstand tussen de plaats delict en de parkeerplaats kan volgens de politie in ongeveer één minuut hardlopend worden afgelegd. Nader onderzoek aan de telefoons van [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] heeft evenmin ondersteuning opgeleverd voor de verklaring van [medeverdachte 3] . Weliswaar volgt daaruit dat hij belcontact met [medeverdachte 2] heeft gehad – en mogelijk is dat op de betreffende parkeerplaats geweest – maar zijn telefoon is pas om 20.09 uur geregistreerd op de parkeerplaats en nog later heeft het belcontact met [medeverdachte 2] plaatsgevonden. De rechtbank is daarom van oordeel dat ook [medeverdachte 3] aanwezig was op de plaats delict op het moment dat het (dodelijk) letsel werd toegebracht.
Ten aanzien van [verdachte] is de rechtbank, anders dan het Openbaar Ministerie en de verdediging, van oordeel dat ook hij nog aanwezig was op de plaats delict op het moment dat er werd geschoten. Uit de verklaring van [verdachte] volgt dat hij twee knallen heeft gehoord en twee jongens op de grond heeft zien liggen, te weten ‘de jongen die hij eerder had geslagen en die op hem viel’ en ‘een andere jongen op de grond’. Het kan niet anders dan dat dit [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] waren, die op dat moment al getroffen waren door schot- en/of steekwonden. Er zijn geen aanwijzingen in het dossier dat er anderen op de grond hebben gelegen, dan [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] .
Conclusie ten aanzien van (gewelds)handelingen per verdachte
De rechtbank komt op basis van de bewijsmiddelen en de duiding die de rechtbank hierboven aan de inhoud van de bewijsmiddelen heeft gegeven tot de volgende conclusies omtrent de handelingen die de verdachten hebben verricht.
[medeverdachte 1]
was de schutter die de schoten heeft gelost, waardoor [slachtoffer 1] (dodelijk) en [slachtoffer 2] zijn getroffen. Dit baseert de rechtbank op de vaststelling dat [medeverdachte 1] het vuurwapen waarmee is geschoten (in ieder geval) vanaf Amsterdam voorhanden had. Dat hij het vuurwapen na de bedreiging en onderweg naar de auto in Amsterdam aan iemand buiten de eigen groep (dus aan een ander dan één van de verdachten) zou hebben afgegeven, vindt reeds zijn weerlegging in de vaststelling dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] met hetzelfde vuurwapen in Purmerend zijn neergeschoten. Na het schietincident wijst [medeverdachte 1] in de chatberichten en OVC-gesprekken zichzelf aan als de persoon die raak heeft geschoten en zorgt hij er kort na het schietincident voor dat eventuele sporen op het vuurwapen worden vernietigd, die bij ontdekking hem – naar eigen zeggen – een langdurige gevangenisstraf van zestien jaar kunnen opleveren. Het geheel van omstandigheden vraagt om een verklaring van de verdachte die de redengevende inhoud van de bewijsmiddelen zou kunnen relativeren, ontzenuwen of in een ander licht plaatsen. Een dergelijke verklaring is uitgebleven. [medeverdachte 1] heeft nimmer verklaard dat hij het vuurwapen na aankomst in Purmerend (op enig moment) heeft overgedragen aan een van de anderen en heeft zich op het zwijgrecht beroepen op de vraag of
hijzelfde schutter is geweest. Bij deze stand van zaken komt de rechtbank tot het oordeel dat [medeverdachte 1] de schutter was die op 12 februari 2024 met het vuurwapen heeft geschoten, ten gevolge waarvan [slachtoffer 1] is komen te overlijden en [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen.
[medeverdachte 3]
heeft [slachtoffer 2] tweemaal met het mes gestoken. Dit baseert de rechtbank op de vaststelling dat [medeverdachte 3] de dag na het schietincident in het bezit was van het mes waarmee [slachtoffer 2] was gestoken en [medeverdachte 1] in de OVC-gesprekken [medeverdachte 3] aanwijst als degene die heeft gestoken. Het geheel van omstandigheden vraagt om een verklaring van de verdachte die de redengevende inhoud van de bewijsmiddelen zou kunnen relativeren, ontzenuwen of in een ander licht plaatsen. Een dergelijke verklaring is uitgebleven. [medeverdachte 3] heeft slechts verklaard dat hij voortijdig de plaats delict had verlaten, terwijl de rechtbank eerder heeft vastgesteld dat dat niet het geval is geweest. Bij deze stand van zaken bestaat voor de rechtbank geen enkele aanleiding iets anders te veronderstellen en komt de rechtbank tot het oordeel dat [medeverdachte 3] op 12 februari 2024 tweemaal met het mes heeft gestoken in de buik en in de borst van [slachtoffer 2] . Er is gestoken met een groot mes met kartels en een dubbelzijdige snijrand. Mede door die steken is [slachtoffer 2] zeer ernstig gewond geraakt.
[verdachte]
heeft verklaard dat hij tijdens het gevecht een paar vuistslagen heeft uitgedeeld aan een jongen die hem met een hamer aanviel en later op hem is gevallen. De rechtbank stelt op basis van de inhoud van het dossier vast dat de jongen waarover [verdachte] verklaart [slachtoffer 2] betreft.
Conclusie ten aanzien van het aan [verdachte] ten laste gelegde openlijk geweld
De verdachte is, anders dan zijn medeverdachten, enkel het openlijk geweld ten laste gelegd.
Van het “in vereniging” plegen van geweld is sprake, indien de betrokkene een voldoende significante of wezenlijke bijdrage levert aan het geweld, zij het dat deze bijdrage zelf niet van gewelddadige aard behoeft te zijn. De enkele omstandigheid dat iemand aanwezig is in een groep die openlijk geweld pleegt is niet zonder meer voldoende om hem te kunnen aanmerken als iemand die "in vereniging" geweld pleegt. Beoordeeld zal moeten worden of de door de verdachte geleverde – intellectuele en/of materiële – bijdrage aan het delict van voldoende gewicht is.
De rechtbank stelt in dit verband op grond van hetgeen hiervoor is overwogen het volgende vast. De verdachte is met zijn medeverdachten in de auto naar Purmerend afgereisd. Het is voor de verdachte in de auto duidelijk geworden dat zij naar Purmerend gingen voor een vechtafspraak tussen [medeverdachte 1] en een Eritrese jongen en dat daar mogelijk veel Eritrese jongeren bij aanwezig waren. In de auto is gesproken over het gevecht en de wapens die mee zouden worden genomen naar dit gevecht. Toen zij aankwamen in Purmerend is de verdachte met de medeverdachten naar het station gelopen.
De verdachte wist dat zijn medeverdachten een vuurwapen en een groot mes meenamen naar de vechtafspraak. De verdachte heeft de groep niet alleen getalsmatig versterkt, maar heeft tijdens de confrontatie met de Eritrese jongeren ook zelf geweld gebruikt door [slachtoffer 2] meermalen te stompen met zijn vuisten. Daarnaast is de verdachte steeds aanwezig gebleven tijdens het gevecht en is hij pas toen [slachtoffer 1] (dodelijk) en [slachtoffer 2] (potentieel dodelijk) waren getroffen, vertrokken.
De verdachte heeft door te handelen als hiervoor vermeld, opzet gehad op de ten laste gelegde geweldshandelingen en daaraan een voldoende significante en wezenlijke bijdrage geleverd. Daarmee komt de rechtbank tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde openlijk geweld jegens [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] .
Omdat niet kan worden vastgesteld dat de verdachte heeft geschoten of gestoken, wordt hij partieel vrijgesproken van de hem ten laste gelegde verzwarende omstandigheden.
Zoals eerder overwogen wordt de verdachte vrijgesproken van de openlijke geweldpleging tegen [slachtoffer 3] .
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 12 februari 2024 te Purmerend, openlijk, te weten aan de Stationsweg, in elk geval op of aan de openbare weg en op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen personen, te weten [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , welk geweld bestond uit
- het (met wapens) op die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] aflopen, en
- het stompen van [slachtoffer 2] en
- het met een vuurwapen in het (boven-)lichaam van die [slachtoffer 2] schieten en
- het met een vuurwapen in het (boven-)lichaam van die [slachtoffer 1] schieten en
- het meermalen met een mes, in het (boven-)lichaam van die [slachtoffer 2] steken.
Wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

4.1
Kwalificatie
Het bewezenverklaarde levert op:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.
4.2
Strafbaarheid van het feit
4.2.1
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat de verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging omdat hem een beroep op noodweer toekomt. De verdachte wist niet dat er wapens meegenomen zouden worden en kon dit ook niet verwachten. Ter plaatse wordt hij aangevallen met een hamer, tegen deze wederrechtelijke aanranding heeft hij zich proportioneel verdedigd door met zijn vuisten te slaan.
4.2.2
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat geen sprake is van noodweer. De verdachte wist dat er een confrontatie ging plaatsvinden, waarbij hij een
vuurwapen had gezien in de auto. Vervolgens is de verdachte met de medeverdachten
in de groep blijven meelopen richting de andere groep. Hiermee heeft hij actief bijgedragen aan de dreiging die van zijn groep richting de andere groep uitging. Op het moment dat
[verdachte] met de hamer geslagen wordt is er geen sprake van een noodzakelijke verdediging tegen een aanval op hem of anderen, omdat de verdachte zelf de confrontatie heeft opgezocht.
4.2.3
Oordeel van de rechtbank
Voor noodweer is vereist dat de verdediging gericht is tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. Van een ogenblikkelijke aanranding is ook sprake bij een onmiddellijk dreigend gevaar voor een aanranding. De enkele vrees/angst voor zo’n aanranding is daartoe echter niet voldoende. De door een verdachte tegen deze (dreigende) aanranding gevoerde verdediging dient noodzakelijk en geboden te zijn geweest.
Gedragingen van de verdachte die aan de wederrechtelijke aanranding door het latere slachtoffer zijn voorafgegaan, kunnen in de weg staan aan het slagen van een beroep op noodweer - op de grond “culpa in causa” -, maar slechts onder bijzondere omstandigheden. Van zulke bijzondere omstandigheden kan bijvoorbeeld sprake zijn indien de verdachte willens en wetens de confrontatie met het slachtoffer heeft gezocht en een gewelddadige reactie van het slachtoffer heeft uitgelokt.
Naar het oordeel van de rechtbank is (zoals hiervoor overwogen) vast komen te staan dat de verdachte samen met anderen naar het station in Purmerend is gegaan voor een vechtafspraak. De verdachte wist dat zijn medeverdachten bewapend, met een vuurwapen en een groot mes, naar dit gevecht gingen. De verdachte heeft dan ook bewust de confrontatie met de slachtoffers gezocht in de wetenschap dat de meegenomen wapens bij dat gevecht zouden kunnen worden gebruikt.
De rechtbank vindt het voldoende aannemelijk dat de verdachte (zoals door de verdediging is aangevoerd) tijdens de confrontatie door [slachtoffer 2] is aangevallen met een hamer. Dit kan gezien worden als een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding waartegen de verdachte zich mocht verdedigen door met zijn vuisten te slaan. Echter, de hiervoor genoemde gedragingen van de verdachte voorafgaand aan de wederrechtelijke aanranding staan een beroep op noodweer in de weg. De verdachte heeft naar het oordeel van de rechtbank willens en wetens de confrontatie met [slachtoffer 2] gezocht en – door als groep bewapend de confrontatie aan te gaan – een gewelddadige reactie van [slachtoffer 2] uitgelokt. Dat de verdachte uit was op een gewelddadige reactie van [slachtoffer 2] (de Eritrese jongeren) vindt naar het oordeel van de rechtbank ook bevestiging in de door de verdachte na afloop van het incident opgenomen provocerende video, waarbij hij zijn bebloede knokkels laat zien en zegt “de Somma’s hebben lijp van me gekregen”.
Het beroep op noodweer zal dan ook worden verworpen.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is daarom strafbaar.

5.5. Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is daarom strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het volwassenenstrafrecht moet worden toegepast en heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van honderd dagen, met aftrek van het voorarrest.
6.2
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich (ingeval de rechtbank komt tot strafoplegging) op het standpunt gesteld dat, in tegenstelling tot het advies van de gedragsdeskundige, het feit de verdachte in verminderde mate kan worden toegerekend. Daarnaast heeft de verdediging verzocht het jeugdstrafrecht toe te passen. Beide omstandigheden moeten in strafmatigende zin meewegen in de strafmaat. De verdediging heeft verzocht een straf op te leggen die de duur van het voorarrest niet overstijgt en acht de oplegging van een werkstraf passend.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging bij het treinstation van Purmerend op 12 februari 2024. De dag voor 12 februari 2024 was een afspraak gemaakt dat het conflict één op één zou worden gevochten (na)bij het treinstation van Purmerend. De groep verdachten en de Eritrese groep jongeren zijn zwaar bewapend naar het station afgereisd voor dit gevecht. De groep Eritrese jongeren was met tien personen op het station aanwezig en was in het bezit van een hamer en messen. De groep verdachten bestond uit vier man en had een groot mes en een vuurwapen meegebracht naar de vechtafspraak. Bij het treinstation is het tot een gewelddadige confrontatie gekomen, waarbij [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zijn neergeschoten. [slachtoffer 2] is daarnaast twee keer gestoken in de borst en in de buik. De verdachte heeft deelgenomen aan dit gevecht en heeft zelf geweldshandelingen verricht door meerdere vuistslagen uit te delen aan [slachtoffer 2] . De groep verdachten is hierna weggerend van de plaats delict en heeft zich niet bekommerd om hun lot.
Het gaat hier om schokkende feiten met ernstige gevolgen. [slachtoffer 2] is zeer ernstig gewond geraakt. Zijn wervelkolom was doorboord door een kogel en hij had onder meer een bloeding in de borstkas, botbreuken en letsels aan verschillende organen waaronder ernstig letsel aan de linkernier waardoor die nier moest worden verwijderd. Uit de slachtofferverklaring van [slachtoffer 2] blijkt dat het incident een grote impact op hem heeft gehad en nog steeds heeft. Hij heeft heel veel pijn geleden en lijdt sindsdien aan mentale klachten.
[slachtoffer 1] is diezelfde avond overleden. [slachtoffer 1] is het meest fundamentele recht ontnomen, namelijk het recht op leven. [slachtoffer 1] was een 19-jarige jongeman met nog een heel leven voor zich. Daarnaast is diep en onherstelbaar leed toegebracht aan de familie van [slachtoffer 1] . Op de zitting hebben de ouders en de oudere zus van [slachtoffer 1] op invoelbare wijze verwoord wat het verlies van hun dierbare voor hen betekent. Zij hebben [slachtoffer 1] beschreven als een jongeman die veel vrolijkheid en warmte bracht in de familie, die een belangrijke rol vervulde in de levens van de gezinsleden en nog vele toekomstplannen had. Hun leven is als gevolg van deze gebeurtenis voorgoed veranderd. Uit de slachtofferverklaringen blijkt van intens verdriet en pijn om het gemis van hun geliefde broer en zoon.
Hoewel de verdachte strafrechtelijk niet verantwoordelijk wordt gehouden voor het overlijden van [slachtoffer 1] en het zwaar lichamelijk letsel van [slachtoffer 2] , heeft de verdachte met zijn handelen wel bijgedragen aan het gevecht waarbij een vuurwapen en een mes zijn gebruikt tegen de slachtoffers. Het feit dat de openlijke geweldpleging heeft geleid tot dodelijk en zwaar lichamelijk letsel, draagt dus wel bij aan de ernst van het feit en heeft daarmee invloed op de hoogte van de op te leggen straf.
Het feit vond plaats in de (vroege) avond bij een treinstation. Omstanders zijn ongewild geconfronteerd met een schietpartij en de vreselijke gevolgen daarvan. Dit soort feiten schokt de rechtsorde en versterkt de gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving.
Persoon van de verdachte
Strafblad
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op het strafblad van de verdachte, gedateerd 27 oktober 2025, waaruit blijkt dat de verdachte ten tijde van het bewezenverklaarde niet eerder strafrechtelijk was veroordeeld. Wel liep de verdachte in de schorsing van de voorlopige hechtenis in een andere strafzaak. De verdachte is in die zaak veroordeeld (na het incident in Purmerend) wegens medeplegen van poging tot zware mishandeling tot een deels voorwaardelijke jeugddetentie. De proeftijd bij die straf loopt in beginsel tot 10 november 2026.
Rapportages en andere informatie
De rechtbank heeft daarnaast kennisgenomen van de over de verdachte uitgebrachte
Pro Justitia rapportages van 14 maart 2024 en 17 oktober 2024, beide opgesteld door
M. Hulshof (GZ-psycholoog). De deskundige concludeert dat bij de verdachte sprake is van een ongespecificeerde psychotrauma- of stressorgerelateerde stoornis en een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling. Dit was ook zo ten tijde van het tenlastegelegde. Vanuit voornoemde stoornis kan worden verondersteld dat de verdachte, zodra hij zich in het nauw gedreven voelt, instinctief agressief handelt, maar deze kenmerken ziet de deskundige niet bij het tenlastegelegde. Er was geen sprake van een ongeplande of impulsieve actie, maar van planning en voorbereiding. De deskundige is van mening dat van een beperking van de wilsvrijheid geen sprake is en adviseert daarom het feit (indien bewezen) de verdachte volledig toe te rekenen. Geadviseerd wordt het jeugdstrafrecht toe te passen, omdat nog mogelijkheden worden gezien om de ontwikkeling van de verdachte in positieve zin te beïnvloeden, vooral door de inzet van geëigende gespecialiseerde hulpverlening voor jongeren met een traumagerelateerde stoornis. De deskundige adviseert aan de verdachte een (deels) voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen met een traumabehandeling bij een forensische polikliniek als bijzondere voorwaarde.
De rechtbank heeft verder acht geslagen op het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport, gedateerd 23 oktober 2025, opgesteld door N. Stefanovic als reclasseringswerker verbonden aan Reclassering Nederland. De reclassering ziet risico’s op het gebied van het sociaal netwerk van de verdachte, zijn familierelaties, middelengebruik (cannabis) en psychosociaal functioneren. De reclassering schat het risico op recidive als gemiddeld in. Sinds augustus 2024 staat de verdachte onder toezicht van de reclassering. Sinds enkele maanden verblijft hij bij begeleid wonen van Exodus en is zijn ambulante behandeling bij De Waag gestart. De situatie is nog erg instabiel en de reclassering schat in dat de verdachte nog lange tijd intensieve begeleiding nodig heeft op diverse leefgebieden. Beëindiging van het traject bij Exodus vindt de reclassering onwenselijk en risico-verhogend. Geadviseerd wordt het jeugdstrafrecht toe te passen, nu weliswaar geen sprake meer is van een gezinssituatie maar de verdachte nog wel gevoelig lijkt voor sturing en begeleiding door volwassenen. De reclassering acht voortzetting van de huidige interventies (inclusief het toezicht door de volwassenenreclassering) geïndiceerd, aangevuld met voorwaarden gericht op middelengebruik en dagbesteding. De reclassering adviseert bij een bewezenverklaring een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met de volgende bijzondere voorwaarden: een meldplicht, ambulante behandeling, begeleid wonen, een contactverbod met een medeverdachte en drie benadeelde partijen, een locatieverbod voor Purmerend, het vinden van dagbesteding en het meewerken aan middelencontrole.
Tot slot heeft de rechtbank kennisgenomen van het verslag van verdachtes mentor bij Exodus, gedateerd 16 oktober 2025, en de toelichting die de verdachte op de zitting heeft gegeven omtrent zijn persoonlijke omstandigheden. Daaruit is de rechtbank onder meer gebleken dat de verdachte sinds kort betaald werk heeft gevonden bij een tankstation.
Toerekenbaarheid
De rechtbank ziet mede in het licht van haar vaststellingen omtrent het bewezenverklaarde geen aanleiding om af te wijken van het advies van de GZ-psycholoog met betrekking tot de toerekenbaarheid van de verdachte. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het bewezen verklaarde feit de verdachte volledig kan worden toegerekend.
Volwassenenstrafrecht
De verdachte was ten tijde van het bewezenverklaarde achttien jaar oud, zodat in beginsel het strafrecht voor meerderjarigen aan de orde is. Artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht (Sr) voorziet echter in de mogelijkheid om – bij wijze van uitzondering op de hoofdregel – jongvolwassenen van 18 tot 23 jaar te berechten volgens het sanctierecht voor minderjarigen, indien de rechtbank daartoe grond vindt in de persoonlijkheid van de dader of de omstandigheden waaronder het feit is begaan.
De rechtbank ziet geen aanleiding om het jeugdstrafrecht toe te passen. De verdachte wordt inmiddels ruim een jaar begeleid door de volwassenenreclassering en verblijft sinds enkele maanden in een begeleid woonvoorziening voor volwassenen. Hij gaat niet naar school, maar heeft betaald werk. Er is geen sprake van een gezinssituatie en zijn ouders vervullen geen opvoedkundige rol in het leven van de verdachte. Kortom, er is al enige tijd geen sprake meer van pedagogische of opvoedkundige beïnvloeding van de verdachte en evenmin is gebleken dat de verdachte hier (meer) baat bij zou kunnen hebben dan bij de voortzetting van het huidige traject. De rechtbank doet dan ook recht conform het volwassenenstrafrecht.
De op te leggen straf
De aard en ernst van het feit en de gevolgen daarvan rechtvaardigen naar het oordeel van de rechtbank in beginsel alleen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van enige duur. Anderzijds houdt de rechtbank bij het bepalen van de hoogte van de straf er rekening mee dat het geweld bij het treinstation in Purmerend is gepleegd naar aanleiding van een afgesproken gevecht tussen twee groepen, waar beide groepen zwaar bewapend naartoe zijn gegaan. Hoewel dit niets afdoet aan de ernst van de gevolgen, moet het geweld wel worden geplaatst binnen een context waarin beide groepen een confrontatie bewust hebben opgezocht. Ook weegt de rechtbank de jonge leeftijd van de verdachte mee en de beperkte rol van de verdachte in het bewezenverklaarde.
Alles afwegende acht de rechtbank noodzakelijk dat de verdachte het huidige behandel- en begeleidingstraject kan voortzetten. Dit is zowel in het belang van de verdachte als de maatschappij. Oplegging van een straf waarbij het onvoorwaardelijk deel langer is dan de tijd die de verdachte al in voorarrest heeft doorgebracht, acht de rechtbank dan ook onwenselijk. Het traject wordt nu tenuitvoergelegd binnen het kader van de voorwaardelijke veroordeling waarvan de proeftijd loopt tot 10 november 2026. De rechtbank acht die resterende tijd te kort om de noodzakelijk geachte (trauma)behandeling succesvol te doorlopen en om op de diverse leefgebieden een stabiele en bestendige situatie te creëren.
Dit betekent dat de rechtbank aan de verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 270 dagen zal opleggen. De rechtbank zal bepalen dat een gedeelte van 170 dagen vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, om de verdachte ervan te weerhouden zich voor het einde van die proeftijd opnieuw schuldig te maken aan een strafbaar feit. Aan het voorwaardelijk deel van de op te leggen straf zullen de bijzondere voorwaarden worden verbonden zoals de reclassering heeft geadviseerd, met uitzondering van het contact- en locatieverbod. Voor die vrijheidsbeperkende voorwaarden ziet de rechtbank geen noodzaak nu hij geen rol had in het onderliggende conflict tussen de twee groepen en hij geen binding heeft met Purmerend.

7.Beslissing omtrent in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerp

De rechtbank is van oordeel dat het onder de verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerp, te weten 1 STK GSM (PL1100-NHRAB24001_814455, Apple iPhone 14), moet worden teruggegeven aan de verdachte. Uit het onderzoek ter terechtzitting is niet gebleken dat er een verband bestaat tussen dit voorwerp en het bewezenverklaarde.

8.Vorderingen benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregel

8.1
Vorderingen benadeelde partijen – nabestaanden [slachtoffer 4] [slachtoffer 1]
Namens de nabestaanden [benadeelde 1] (de moeder van [slachtoffer 4] ), [benadeelde 2] (de vader van [slachtoffer 4] ), [benadeelde 3] (de zus van [slachtoffer 4] ), [benadeelde 4] (het zusje van [slachtoffer 4] ) en [benadeelde 5] (het broertje van [slachtoffer 4] ) ( [benadeelde 4] en [benadeelde 5] wettelijk vertegenwoordigd door hun moeder) heeft mr. P.W. van Rijmenam-van Oosterom schadevorderingen tegen de verdachte ingesteld, waaronder wegens affectieschade (vader en moeder), schokschade (allen) en kosten lijkbezorging (vader). De officier van justitie en de verdediging hebben ten aanzien van deze vorderingen de volgende standpunten ingenomen.
Standpunt van de officier van justitieDe officier van justitie heeft gerekwireerd tot afwijzing van de vorderingen, omdat [verdachte] de plaats delict al verlaten had voordat [slachtoffer 4] [slachtoffer 1] (het slachtoffer) arriveerde en hij niet aansprakelijk kan worden gesteld voor die schade.
Standpunt van de verdedigingDe verdediging verzoekt de vorderingen van de benadeelde partijen af te wijzen, dan wel de benadeelde partijen niet ontvankelijk te verklaren in hun vorderingen, omdat partiële vrijspraak en ontslag van rechtsvervolging is bepleit en daarom een rechtstreeks verband ontbreekt tussen de gevorderde schade en het aan [verdachte] te maken verwijt. Subsidiair bepleit de verdediging dat een niet ontvankelijkheidverklaring moet volgen, vanwege eigen schuld, terwijl het vaststellen van de mate van eigen schuld te complex is voor deze procedure. Uiterst subsidiair is niet voldaan aan de vereisten van artikel 6:166 van het Burgerlijk Wetboek (BW) en moet om die reden een niet ontvankelijkheidverklaring volgen. Uiterst uiterst subsidiair, is niet voldaan aan de vereisten om schokschade te kunnen toewijzen en moet om die reden de gevorderde schokschade worden afgewezen, dan wel moeten de benadeelde partijen in deze schadepost niet ontvankelijk worden verklaard. Evenmin kan deze schade via de grondslag ‘aantasting op andere wijze’ worden toegewezen. Ten aanzien van de gevorderde toekomstige schade, moeten de benadeelde partijen niet ontvankelijk worden verklaard. De verdediging heeft de door de vader gevorderde kosten van de lijkbezorging deels betwist, op welke betwisting bij de bespreking van deze schadepost nog zal worden ingegaan. Ten aanzien van de door de vader en de moeder gevorderde affectieschade heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank ten aanzien van alle benadeelde partijen (nabestaanden):
Gelet op de bewezenverklaring gaat het primair gevoerde verweer van de verdediging niet op. Evenmin geeft de ingewikkeldheid van het leerstuk van eigen schuld de rechtbank aanleiding om de nabestaanden om die reden op voorhand (zonder verdere beoordeling) in hun vorderingen niet ontvankelijk te verklaren. Bij toewijzing van vorderingen van de nabestaanden, komt de rechtbank nog terug op het door de verdediging gevoerde eigen schuld verweer.
Ten aanzien van het gevoerde verweer dat niet aan de vereisten van artikel 6:166 BW zou zijn voldaan, overweegt de rechtbank als volgt. Art. 6:166, eerste lid, BW voorziet in een hoofdelijke aansprakelijkheid van personen die tot een groep behoren voor de schade die is veroorzaakt door gedragingen in groepsverband. Daaraan ligt de ratio ten grondslag dat ieders bijdrage de kans in het leven roept dat schade zal ontstaan en dat dit gegeven de groepsdeelnemers had moeten weerhouden van hun gedragingen. Daarbij is de mate van betrokkenheid van de afzonderlijke deelnemers bij het onrechtmatig handelen niet van belang en dus ook niet wie van de groepsdeelnemers de schade rechtstreeks heeft toegebracht. Het doel van deze bepaling is te voorkomen dat een deelnemer zich met een beroep op het ontbreken van causaal verband tussen zijn eigen handelen en de door de benadeelde geleden schade aan mede-aansprakelijkheid zou kunnen onttrekken. Art. 6:166 BW brengt dan ook in beginsel aansprakelijkheid voor andermans gedrag met zich mee en dus een zekere risicoaansprakelijkheid. Voorwaarde is daarbij dat de verdachte behoorde te begrijpen dat aan het groepsoptreden het gevaar was verbonden dat de schade zou worden toegebracht. De rechtbank van oordeel dat aan deze voorwaarde is voldaan. De verdachte heeft in vereniging openlijk geweld gepleegd tegen [slachtoffer 4] en [slachtoffer 4] is ten gevolge hiervan komen te overlijden. De verdachte diende zich te realiseren dat [slachtoffer 4] als gevolg van het groepsoptreden zou kunnen overlijden, zodat hij zich van dat groepsoptreden had moeten weerhouden. Dat de verdachte is vrijgesproken van de strafverzwarende omstandigheid, doet hieraan niet af. Voldoende voor hoofdelijke aansprakelijkheid is zijn deelname aan het groepsgeweld ongeacht de vorm die zijn deelname heeft aangenomen.
De conclusie van de rechtbank is dat aan alle vereisten van artikel 6:166 BW is voldaan, zodat de verdachte door zijn deelname aan het groepsgeweld – welke gedragingen hem redelijkerwijs kunnen worden toegerekend – in civielrechtelijke zin hoofdelijk aansprakelijk is voor de als gevolg van het overlijden van [slachtoffer 4] door de benadeelde partij geleden schade. Hierna zal de rechtbank beoordelen welke gevorderde schade hoofdelijk voor vergoeding in aanmerking komt.
De rechtbank komt dan ook hierna toe aan de bespreking per nabestaande van de door die nabestaande gevorderde schadeposten.
8.1.1
Vordering benadeelde partij [benadeelde 1]
De benadeelde partij [benadeelde 1] (de moeder van [slachtoffer 4] ) heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend tegen de verdachte wegens materiële en immateriële schade die zij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde schade bestaat uit:
Affectieschade € 20.000,00
Schokschade (immaterieel) € 20.000,00
Materieel (toekomstige (medische) kosten) € 2.000,00
Oordeel van de rechtbank
AffectieschadeOnder affectieschade wordt verstaan de schade in verband met het verdriet om het overlijden of het door ernstig en blijvend letsel gekwetst raken van een naaste. Een beperkte kring van nabestaanden heeft op grond van artikel 6:107 BW recht op een vergoeding van deze schade, waaronder de moeder van de overledene. De hoogte van het schadebedrag is wettelijk geregeld in het Besluit vergoeding affectieschade.
De gevorderde affectieschade van € 20.000,00 komt naar het oordeel van de rechtbank op grond van artikel 6:107, eerste lid, onder b BW en het Besluit vergoeding affectieschade, voor vergoeding in aanmerking. [benadeelde 1] is immers de moeder van [slachtoffer 4] . De hoogte van de vergoeding van affectieschade is in het Besluit vergoeding affectieschade voor ouders van een overleden kind vastgesteld op het toe te wijzen bedrag.
Schokschade
De rechtbank zal [benadeelde 1] niet ontvankelijk verklaren in dit deel van de vordering en zal hierna uitleggen waarom.
Schokschade komt voor toewijzing in aanmerking als de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen als gevolg van een hevige emotionele schok door (i) het waarnemen van het door de verdachte gepleegde strafbare feit, of (ii) door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen ervan.
Uit de rechtspraak van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2022:958) blijkt dat de rechter bij de beoordeling van een verzoek tot vergoeding van schokschade het volgende moet meewegen:
− de aard, de toedracht en de gevolgen van het tegen het slachtoffer gepleegde feit, waaronder de intentie van de dader en de aard en ernst van het aan het slachtoffer toegebrachte leed;
− de wijze waarop de benadeelde partij wordt geconfronteerd met de tegen het slachtoffer gepleegde feit en de gevolgen daarvan;
− de aard en hechtheid van de relatie tussen het slachtoffer en de benadeelde partij.
Het bestaan van geestelijk letsel kan in het algemeen alleen worden aangenomen als sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. Een diagnose is daarvoor niet vereist, maar het bestaan van geestelijk letsel moet wel kunnen worden vastgesteld op grond van een rapportage van een bevoegde en bekwame deskundige, zoals een psychiater, huisarts of psycholoog. Als sprake is van geestelijk letsel, komt zowel de materiële als de immateriële schade die daarvan het gevolg is voor vergoeding in aanmerking.
Door de benadeelde partij is in dit verband gesteld dat er sprake is een nauwe affectieve relatie met de overledene (ze is de moeder van [slachtoffer 4] ) en dat een hevige emotionele schok bij haar is teweeggebracht door de confrontatie met de directe gevolgen van het ten laste gelegde feit. De confrontatie bestaat uit (i) het bezoek van de politie op 13 februari 2024 om 3.40 uur, waarbij het slechte nieuws is verteld en dat tot heftige emoties heeft geleid, (ii) het moeten identificeren van [slachtoffer 4] in het ziekenhuis en (iii) het via (sociale) media zien van beelden van de plaats delict en het reanimeren van de hulpdiensten aldaar.
Niet ter discussie is dat er (gelet op de bewezenverklaring) sprake is van een onrechtmatige daad die is gepleegd jegens [slachtoffer 4] . Door de benadeelde partij is echter onvoldoende onderbouwd gesteld dat sprake is geweest van een confrontatie waarbij zij direct geconfronteerd werd met de (gevolgen van de) onrechtmatige daad die is gepleegd jegens [slachtoffer 4] . De mededeling door de politie van het overlijden van [slachtoffer 4] , is hiervoor niet voldoende. Verder is onvoldoende duidelijk gemaakt in hoeverre de benadeelde partij in het ziekenhuis is geconfronteerd met de (gevolgen) van de onrechtmatige daad en het gepleegde geweld. Het is immers goed mogelijk dat (zoals de verdediging aanvoert) in het ziekenhuis alleen het gezicht van de overledene is getoond, terwijl uit het dossier niet volgt dat daarmee sporen van geweld te zien zijn geweest. Verder is niet vast komen te staan dat er beelden zijn geweest van de reanimatie van [slachtoffer 4] op (sociale) media en kan de rechtbank op basis daarvan evenmin vaststellen dat sprake is geweest van een confrontatie met de onrechtmatige daad.
Daarnaast is onvoldoende onderbouwd gesteld dat de benadeelde partij door confrontatie met de onrechtmatige daad geestelijk letsel heeft opgelopen. Uit de door de benadeelde partij overgelegde stukken blijkt dat de benadeelde partij van 11 juni 2024 tot 24 juli 2024 in behandeling is geweest bij Ipsy en dat de benadeelde partij sinds de schietpartij last heeft van nachtmerries en herbelevingen, waarbij het beeld lijkt te passen bij PTSS, maar waarbij ook rekening wordt gehouden met een rouwreactie. Uit deze stukken blijkt niet dat het geestelijk letsel is ontstaan als gevolg van een emotionele schok door de directe confrontatie met het dodelijk letsel dat [slachtoffer 4] heeft opgelopen. De door Ipsy en de huisarts omschreven psychische klachten, kunnen ook het gevolg zijn van rouw, voor welk geestelijk letsel bij schokschade geen plaats is (en welk letsel onder affectieschade wordt vergoed).
Een eventuele nadere onderbouwing door de benadeelde partij, levert een onevenredige belasting van het strafgeding op en daarom wordt daartoe geen gelegenheid gegeven.
Aantasting in de persoon op andere wijze
Voor zover de onder schokschade gevorderde schade ook is gevorderd met als grondslag artikel 6:106, aanhef en onder b BW (‘ander nadeel’) geldt het voorgaande evenzeer: er kan geen rechtstreekse onrechtmatige daad jegens de benadeelde zelf worden aangenomen (en als dit wel het geval zou zijn, is de daaruit voortvloeiende aansprakelijkheid beperkt tot schokschade), zodat het beroep van de benadeelde partij op dit wetsartikel strandt.
Toekomstige medische kosten
De rechtbank begrijpt dat de benadeelde partij hiermee heeft bedoeld medische kosten vanwege schokschade. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, kan de rechtbank op dit moment geen schokschade vaststellen, zodat de benadeelde partij ook voor dit deel niet ontvankelijk zal worden verklaard in de vordering.
Eigen schuld
De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging dat een matiging van de schadevergoedingsplicht ten aanzien van de toe te wijzen affectieschade dient plaats te vinden wegens ‘eigen schuld’ van [slachtoffer 4] als bedoeld in artikel 6:101, eerste lid, BW aan de door hem geleden schade. Ook indien vastgesteld zou moeten worden dat de door [slachtoffer 4] opgelopen schade mede het gevolg is geweest van omstandigheden die aan hem kunnen worden toegerekend, dan eist de billijkheid wegens de uiteenlopende ernst van de van de gemaakte fouten, dat de schade volledig voor rekening van de verdachte (en zijn medeverdachten) blijft, omdat het aangaan van een gewelddadige confrontatie met gebruik van (onder meer) een vuurwapen in grote mate kwalijker is dan het zich begeven naar de plek waar die confrontatie heeft plaatsgevonden en het mogelijk (door de verdediging gestelde) slaan met de vuist en schoppen door [slachtoffer 4] .
Conclusie benadeelde partij [benadeelde 1]
Toegewezen bedragDit betekent dat de gevorderde schade zal worden toegewezen tot een bedrag van € 20.000,00 aan affectieschade. Dit bedrag zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 februari 2024 tot aan de dag van algehele voldoening.
Hoofdelijkheid
Daarbij zal de rechtbank bepalen dat indien een medeverdachte dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
ProceskostenDaarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden begroot op nihil.
SchadevergoedingsmaatregelDe rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: openlijke geweldpleging] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f Sr op te leggen.
8.1.2
Vordering benadeelde partij [benadeelde 2]
De benadeelde partij [benadeelde 2] (de vader van [slachtoffer 4] ) heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend tegen de verdachte wegens materiële en immateriële schade die hij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde schade bestaat uit:
Affectieschade € 20.000,00
Schokschade € 20.000,00
Materiële schade:
  • kosten lijkbezorging € 20.935,53
  • toekomstige medische kosten € 2.000,00
Oordeel van de rechtbank
Affectieschade
Onder affectieschade wordt verstaan de schade in verband met het verdriet om het overlijden of het door ernstig en blijvend letsel gekwetst raken van een naaste. Een beperkte kring van nabestaanden kan op grond van artikel 6:107 BW aanspraak maken op een vergoeding van deze schade, waaronder de vader van de overledene. De hoogte van het schadebedrag is wettelijk geregeld in het Besluit vergoeding affectieschade.
De gevorderde affectieschade ad € 20.000,00 komt naar het oordeel van de rechtbank op grond van artikel 6:107, eerste lid, onder b BW en het Besluit vergoeding affectieschade, voor vergoeding in aanmerking. [benadeelde 2] is immers de vader van [slachtoffer 4] . De hoogte van de vergoeding van affectieschade is in het Besluit vergoeding affectieschade voor ouders van een overleden kind vastgesteld op het toe te wijzen bedrag.
Schokschade
De benadeelde partij wordt ten aanzien van dit deel niet ontvankelijk verklaard in de vordering en de rechtbank legt hierna uit waarom.
Voor het juridisch kader verwijst de rechtbank naar hetgeen zij hiervoor heeft overwogen bij de gevorderde schokschade door [benadeelde 1] .
Door de benadeelde partij is in dit verband gesteld dat er sprake is een nauwe affectieve relatie met de overledene (hij is de vader van [slachtoffer 4] ) en dat een hevige emotionele schok bij hem is teweeggebracht door de confrontatie met de directe gevolgen van het ten laste gelegde feit. De confrontatie bestaat uit (i) het bezoek van de politie op 13 februari 2024 om 3.40 uur, waarbij het slechte nieuws is verteld en dat tot heftige emoties heeft geleid, (ii) het moeten identificeren van [slachtoffer 4] in het mortuarium van het ziekenhuis en (iii) het via (sociale) media zien van beelden van het plaats delict en het reanimeren van de hulpdiensten aldaar.
Niet ter discussie is dat er (gelet op de bewezenverklaring) sprake is van een onrechtmatige daad die is gepleegd jegens [slachtoffer 4] . Door de benadeelde partij is echter onvoldoende onderbouwd gesteld dat sprake is geweest van een confrontatie waarbij hij direct geconfronteerd werd met de (gevolgen van de) onrechtmatige daad die is gepleegd jegens [slachtoffer 4] . De omstandigheden die hierbij zijn aangevoerd, zijn nagenoeg gelijk aan die door [benadeelde 1] zijn aangevoerd. De rechtbank verwijst daarom naar hetgeen hiervoor onder [benadeelde 1] is vermeld en waarin deze omstandigheden onvoldoende zijn geacht om de vereiste confrontatie te kunnen aannemen en deze overweging moet hierbij als herhaald en ingelast worden beschouwd.
Daarnaast is onvoldoende onderbouwd gesteld dat de benadeelde partij door confrontatie met de onrechtmatige daad geestelijk letsel heeft opgelopen. Uit het overgelegde huisartsenjournaal blijkt dat de huisarts heeft genoteerd dat bij de benadeelde partij sprake is van PTSS klachten na het overlijden van zijn zoon en dat de huisarts hem op 11 juni 2024 heeft doorverwezen naar PsyQ. De behandeling is nog niet opgestart. Uit deze stukken blijkt niet dat het geestelijk letsel is ontstaan als gevolg van een emotionele schok door de directe confrontatie met het dodelijk letsel dat [slachtoffer 4] heeft opgelopen.
Een eventuele nadere onderbouwing door de benadeelde partij, levert een onevenredige belasting van het strafgeding op en daarom wordt daartoe geen gelegenheid gegeven.
Aantasting in de persoon op andere wijze
Voor zover de onder schokschade gevorderde schade ook is gevorderd met als grondslag artikel 6:106, aanhef en onder b BW (‘ander nadeel’) geldt het voorgaande evenzeer: er kan geen rechtstreekse onrechtmatige daad jegens de benadeelde zelf worden aangenomen (en als dit wel het geval zou zijn, is de daaruit voortvloeiende aansprakelijkheid beperkt tot schokschade), zodat het beroep van de benadeelde partij op dit wetsartikel strandt.
Toekomstige medische kosten
De rechtbank begrijpt dat de benadeelde partij hiermee heeft bedoeld medische kosten vanwege schokschade. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, kan de rechtbank op dit moment geen schokschade vaststellen, zodat de benadeelde partij ook voor dit deel niet ontvankelijk zal worden verklaard in de vordering.
Kosten van lijkbezorging
De onder deze post gevorderde schadeposten van in totaal € 20.935,53 bestaan uit:
  • kosten uitvaart € 2.128,00
  • kosten repatriëring € 5.857,53
  • kosten vliegtickets € 1.950,00
  • begrafenisceremonie in Eritrea € 3.300,00
  • kosten vaste rituelen na overlijden in Eritrea € 3.700,00
  • begraafplaats en grafsteen € 4.000,00
De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de posten kosten uitvaart en kosten repatriëring. Ten aanzien van de kosten vliegtickets is het volgens de verdediging onduidelijk wie mevrouw Worku Aynom is op wiens naam een vliegticket is gesteld en moet ten aanzien van haar vliegtickets een niet ontvankelijkheid volgen. De overige schadeposten zijn volgens de verdediging onvoldoende onderbouwd, zodat deze moeten worden afgewezen, dan wel moet de benadeelde partij ten aanzien daarvan niet ontvankelijk worden verklaard.
De rechtbank oordeelt ten aanzien van de gevorderde kosten lijkbezorging als volgt.
Op grond van artikel 6:108, tweede lid, BW is degene die aansprakelijk is voor het overlijden van een persoon verplicht aan degene te wiens laste de kosten van lijkbezorging zijn gekomen, deze kosten te vergoeden, voor zover zij in overeenstemming zijn met de omstandigheden van de overledene.
Uitvaartkosten
Voor de gevorderde uitvaartkosten zijn facturen overgelegd. Deze facturen zijn tot een bedrag van € 1.443,00 betaald, zo blijkt uit de overgelegde bankafschriften. Voor een resterend bedrag van € 618,37 is een betalingsregeling getroffen, zo blijkt uit productie 9. Deze twee bedragen tellen op tot een bedrag van € 2.061,37, wat een verschil met het gevorderde bedrag geeft van € 66,23. De benadeelde partij heeft gesteld dat dit bedrag niet kan worden verklaard. Uit de als productie 5 en 10 overgelegde e-mails blijkt verder dat de gemeente de uitvaartkosten tot een bedrag van € 873,00 heeft vergoed. De benadeelde partij stelt dat dit een lening is, maar een deugdelijke onderbouwing van deze stelling ontbreekt: de als productie 11 overgelegde e-mail van Clup Welzijn, volstaat hiervoor niet. Het moet voor de benadeelde partij mogelijk zijn om een besluit of bericht van de gemeente te overleggen, waaruit blijkt of het een gift of lening betreft, maar een dergelijke schriftelijk stuk ontbreekt. De rechtbank zal de benadeelde partij niet in de gelegenheid stellen de vordering alsnog te onderbouwen, omdat dit een onredelijke belasting van het strafgeding oplevert. De rechtbank zal op grond van het voorgaande de vordering van de uitvaartkosten tot een bedrag van € 1.188,37 (€ 2.061,37 minus de vergoeding door de gemeente van € 873,00) toewijzen. De benadeelde partij wordt voor het overige in de vordering die ziet op de uitvaartkosten niet ontvankelijk verklaard.
Kosten repatriëring
De gevorderde kosten repatriëring van € 5.857,53 zijn onderbouwd met een factuur (productie 12). Een betaalbewijs ontbreekt. In de toelichting op deze vordering, is gesteld dat de gemeente voor deze kosten bijzondere bijstand heeft verstrekt. Dat dit een lening en geen gift betreft, is echter onvoldoende onderbouwd, zoals hiervoor al onder het kopje “uitvaartkosten” is overwogen. De rechtbank zal de benadeelde partij echter niet in de gelegenheid stellen de vordering alsnog te onderbouwen, omdat dit een onredelijke belasting van het strafgeding oplevert. Daarom komt deze post niet voor toewijzing in aanmerking en wordt de benadeelde partij voor wat betreft deze post niet ontvankelijk in zijn vordering verklaard.
Kosten vliegtickets
De gevorderde kosten van de vliegtickets houden verband met de retourreis die drie personen vanuit Nederland naar Eritrea hebben gemaakt om de begrafenis van [slachtoffer 4] in Eritrea bij te kunnen wonen. Gesteld is dat de overgelegde tickets zijn gebruikt door de moeder van [slachtoffer 4] en zijn zus [benadeelde 3] . De rechtbank volgt deze uitleg, omdat uit productie 13 blijkt dat de reisbescheiden op hun naam staan. Deze tickets komen voor vergoeding in aanmerking omdat de kosten daarvan kunnen worden aangemerkt als kosten die rechtstreeks verband houden met de uitvaart en in overeenstemming zijn met de omstandigheden van de overledene. Zij behoren immers beiden tot de kring van nabestaanden in de zin van artikel 6:108, vierde lid, BW en [slachtoffer 4] is van Eritrese afkomst.
Dat geldt echter niet voor het derde ticket, dat is aangeschaft voor het maken van dezelfde reis en met hetzelfde doel door Worku Aynom. Zij is de vrouw van de broer van de moeder. Zij valt niet onder de kring van nabestaanden in de zin van artikel 6:108, vierde lid, BW. Dat zij ter vervanging van de vader van [slachtoffer 4] is meegereisd, zoals is gesteld, maakt dit niet anders.
Uit het in productie 13 overlegde bankafschrift blijkt dat er € 1.950,00 voor de drie vliegtickets is betaald. Een derde van dit bedrag komt uit op een bedrag van € 650,00. De rechtbank houdt dit bedrag aan per retourticket, terwijl er twee tickets voor vergoeding in aanmerking komen. Zij wijst daarom deze post tot een bedrag van € 1.300,00 toe en wijst de vordering voor het overige af.
Begrafenisceremonie, vaste rituelen, begraafplaats en grafsteen Eritrea
Verder zijn er kosten gevorderd die gemaakt zijn of nog gemaakt zullen worden in Eritrea, te weten voor de begrafenisceremonie, vaste rituelen en de begraafplaats en grafsteen. Deze kosten zijn betwist door de verdediging. De rechtbank is van oordeel dat deze kosten onvoldoende zijn onderbouwd. Volstaan is met een lijstje met bedragen, terwijl onduidelijk is waar deze bedragen op zien en hoe op deze bedragen is uitgekomen. Uit de overgelegde foto’s van de begrafenis van [slachtoffer 4] , kan de rechtbank niet afleiden welke kosten daarmee gepaard zijn gegaan. Voor zover het kosten betreft, die al zijn betaald, zijn geen betaalbewijzen of anderszins bewijzen overgelegd waaruit de betaling van bedragen die als kosten worden gevorderd, kan blijken. Er zijn door de benadeelde partij geen aanknopingspunten aangereikt op basis waarvan het voor de rechtbank mogelijk is de gemaakte en de nog te maken kosten te schatten. De rechtbank zal de benadeelde partij niet in de gelegenheid stellen om deze schadeposten alsnog deugdelijk te onderbouwen, omdat dit een onredelijke belasting van het strafgeding oplevert. Om deze redenen wordt de benadeelde partij in de overig gevorderde kosten van de lijkbezorging niet ontvankelijk verklaard.
Eigen schuld
De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging dat een matiging van de schadevergoedingsplicht dient plaats te vinden wegens ‘eigen schuld’ van [slachtoffer 4] als bedoeld in artikel 6:101, eerste lid, BW aan de door hem geleden schade. De rechtbank heeft hiervoor bij de vordering van [benadeelde 1] toegelicht waarom zij niet tot matiging overgaat en deze overweging moet hierbij als herhaald en ingelast worden beschouwd.
Conclusie benadeelde partij [benadeelde 2]
Toegewezen bedragDit betekent dat de door [benadeelde 2] gevorderde schade zal worden toegewezen tot een bedrag van € 22.488,37. De wettelijke rente over dit bedrag is toewijsbaar als volgt:
  • voor de affectieschade van € 20.000,00 vanaf 12 februari 2024;
  • voor de uitvaartkosten van € 1.188,37 vanaf 24 januari 2025 (zijnde de datum van het gemiddelde van de rentedata van de afzonderlijke bedragen die tot dit totaalbedrag optellen, waarvan de eerste rentedatum valt op 29 februari 2024 en de laatste eindigt op de datum van dit vonnis; tussen deze data liggen 330 dagen, de helft hiervan is 165 dagen);
  • voor de vliegtickets van € 1.300,00 vanaf 23 februari 2024, zijnde de datum van het bankafschrift waarop de betaling van de vliegtickets staat vermeld, productie 13);
en dan steeds tot aan de dag van algehele voldoening.
Het meer gevorderde ten aanzien van de post “kosten vliegtickets” ter hoogte van € 650,00 zal worden afgewezen. De benadeelde partij [benadeelde 2] zal voor het overige niet ontvankelijk worden verklaard in de vordering.
Hoofdelijkheid
Daarbij zal de rechtbank bepalen dat indien een medeverdachte dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
ProceskostenDaarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden begroot op nihil.
SchadevergoedingsmaatregelDe rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: openlijke geweldpleging] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f Sr op te leggen.
8.1.3
Vordering benadeelde partij [benadeelde 3]
De benadeelde partij [benadeelde 3] (de zus van [slachtoffer 4] ) heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend tegen de verdachte wegens materiële en immateriële schade die zij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde schade bestaat uit schokschade van € 20.000,00 en € 2.000,00 aan toekomstige (medische) kosten.
Oordeel van de rechtbank
Schokschade
Voor het juridisch kader verwijst de rechtbank naar hetgeen zij hiervoor heeft overwogen bij de gevorderde schokschade door [benadeelde 1] . De rechtbank zal de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaren in haar vordering voor wat betreft de post schokschade en legt hierna uit waarom.
Door de benadeelde partij is in dit verband gesteld dat er sprake is een nauwe affectieve relatie met de overledene (zij is de zus van [slachtoffer 4] ) en dat een hevige emotionele schok bij haar is teweeggebracht door de confrontatie met de directe gevolgen van het ten laste gelegde feit. De confrontatie bestaat uit (i) het bezoek van de politie op 13 februari 2024 om 3.40 uur bij haar ouders thuis, waar zij toen bij was en waarbij het slechte nieuws is verteld en dat tot heftige emoties heeft geleid en (ii) het zien van [slachtoffer 4] in het ziekenhuis.
Niet ter discussie is dat er (gelet op de bewezenverklaring) sprake is van een onrechtmatige daad die is gepleegd jegens [slachtoffer 4] . Door de benadeelde partij is echter onvoldoende onderbouwd gesteld dat sprake is geweest van een confrontatie waarbij zij direct geconfronteerd werd met de (gevolgen van de) onrechtmatige daad die is gepleegd jegens [slachtoffer 4] . De omstandigheden die hierbij zijn aangevoerd, zijn deels gelijk aan die door [benadeelde 1] zijn aangevoerd (te weten (kortgezegd) het slechte nieuws verteld door de politie bij de ouders thuis en het zien van [slachtoffer 4] in het ziekenhuis). De rechtbank verwijst daarom naar hetgeen hiervoor onder [benadeelde 1] is vermeld en waarin deze omstandigheden onvoldoende zijn geacht om de vereiste confrontatie te kunnen aannemen en deze overweging moet hierbij als herhaald en ingelast worden beschouwd.
Daarnaast is onvoldoende onderbouwd gesteld dat de benadeelde partij door confrontatie met de onrechtmatige daad geestelijk letsel heeft opgelopen. Uit de overlegde stukken blijkt dat sprake is van PTSS, maar niet dat deze stoornis het gevolg is van een emotionele schok door de directe confrontatie met het dodelijk letsel dat [slachtoffer 4] heeft opgelopen. Uit de stukken blijkt eerder dat sprake is van een rouwperiode, waarbij diverse gevoelens, waaronder verdriet, boosheid en angsten spelen en dat er in verband met eerdere trauma’s een risico van PTSS bestaat.
Een eventuele nadere onderbouwing door de benadeelde partij, levert een onevenredige belasting van het strafgeding op en daarom wordt daartoe geen gelegenheid gegeven.
Aantasting in de persoon op andere wijze
Voor zover de onder schokschade gevorderde schade ook is gevorderd met als grondslag artikel 6:106, aanhef en onder b BW (‘ander nadeel’) geldt het voorgaande evenzeer: er kan geen rechtstreekse onrechtmatige daad jegens de benadeelde zelf worden aangenomen (en als dit wel het geval zou zijn, is de aansprakelijkheid beperkt tot schokschade), zodat het beroep van de benadeelde partij op dit wetsartikel strandt.
Toekomstige medische kosten
De rechtbank begrijpt dat de benadeelde partij hiermee heeft bedoeld medische kosten vanwege schokschade. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, kan de rechtbank op dit moment geen schokschade vaststellen, zodat de benadeelde partij ook voor dit deel niet ontvankelijk zal worden verklaard in de vordering.
Conclusie benadeelde partij [benadeelde 3]
De benadeelde partij [benadeelde 3] zal niet ontvankelijk worden verklaard in de vordering.
8.1.4
Vorderingen benadeelde partijen [benadeelde 4] en [benadeelde 5]
De benadeelde partijen [benadeelde 4] (het zusje van [slachtoffer 4] ) en [benadeelde 5] (het broertje van [slachtoffer 4] ) hebben ieder een vordering tot schadevergoeding ingediend tegen de verdachte wegens materiële en immateriële schade die zij als gevolg van het ten laste gelegde feit zouden hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde schade bestaat uit schokschade, te weten voor ieder van hen een bedrag van € 20.000,00 aan geleden immateriële schade (geestelijk letsel) en € 2.000,00 aan materiële schade, bestaande uit toekomstige (medische) kosten, te vermeerderen met rente.
Deze benadeelde partijen hebben verzocht niet ontvankelijk te worden verklaard in hun vorderingen, omdat deze op dit moment niet voldoende zijn onderbouwd.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is met de benadeelde partijen van oordeel dat deze vorderingen op dit moment onvoldoende zijn onderbouwd, zodat [benadeelde 4] en [benadeelde 5] in hun vorderingen niet ontvankelijk worden verklaard.
8.2
Vordering benadeelde partij [slachtoffer 2]
Namens de benadeelde partij [slachtoffer 2] is door mr. N. Hoogenboom een vordering tot schadevergoeding ingediend tegen de verdachte wegens materiële en immateriële schade die hij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde schade bestaat uit:
a. Materiële schade
  • eigen risico zorgverzekering € 385,00
  • vergoeding ziekenhuisopname 36 dagen € 1.260,00
  • kleding en schoenen € 100,00
  • Toekomstige (medische) kosten € 5.000,00
(totaal: € 6.745,00)
Immateriële schade (lichamelijk en geestelijk) € 50.000,00
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het aandeel van de verdachte in het geweld tegen [slachtoffer 2] geringer is geweest dan dat van de medeverdachten, waardoor voor hem ook een andere aansprakelijkheid geldt. De posten eigen risico en kleding en schoenen kunnen hoofdelijk worden toegewezen. De post vergoeding ziekenhuisopname moet worden afgewezen, omdat die volgt uit de schiet- en steekverwondingen. De post immateriële schade kan tot een bedrag van € 1.000,00 (niet-hoofdelijk) worden toegewezen en de benadeelde partij moet voor het overige deel van de immateriële schade niet ontvankelijk in zijn vordering worden verklaard.
Standpunt van de verdedigingDe verdediging verzoekt de benadeelde partij niet ontvankelijk te verklaren vanwege de bepleite vrijspraak dan wel ontslag van alle rechtsvervolging, de complexiteit van het eigen schuld vraagstuk en omdat niet is voldaan aan de vereisten die artikel 6:166 BW stelt. [verdachte] is niet degene die de door de benadeelde partij geleden schade heeft veroorzaakt, zodat een rechtstreeks verband ontbreekt. Bij een inhoudelijke beoordeling van de schadeposten, geldt het volgende verweer. De benadeelde partij moet in de gevorderde materiële schade niet ontvankelijk worden verklaard omdat niet blijkt van betaling van een eigen risico en de schade door ziekenhuisopname en van de kleding niet door het handelen van de verdachte is gekomen. Ook wat betreft de post toekomstige (medische) kosten moet een niet ontvankelijkheidverklaring volgen. Dit geldt ook voor de post immateriële schade, want die schadepost moet worden verminderd met de mate van eigen schuld, maar voor het vaststellen daarvan is gelet op de complexiteit daarvan in deze procedure geen plaats. Bij toewijzing, verzoekt de verdediging het bedrag fors te matigen, gelet op het beperkte aandeel van de verdachte in het geheel en de vordering niet hoofdelijk toe te wijzen.
Oordeel van de rechtbankGelet op de bewezenverklaring gaat het primair gevoerde verweer van de verdediging niet op. Evenmin geeft de ingewikkeldheid van het leerstuk van eigen schuld van de vordering de rechtbank aanleiding om de benadeelde partij om die reden op voorhand (zonder verdere beoordeling) in zijn vorderingen niet ontvankelijk te verklaren. Bij toewijzing van vordering van de benadeelde partij, komt de rechtbank nog terug op het door de verdediging gevoerde eigen schuld verweer.
Voor wat betreft het juridisch kader van het verweer dat niet aan de voorwaarden van artikel 6:166 BW zou zijn voldaan, verwijst de rechtbank naar hetgeen hierover onder 8.1 is overwogen. De verdachte heeft in vereniging openlijk geweld gepleegd tegen [slachtoffer 2] waardoor [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. De verdachte diende zich te realiseren dat [slachtoffer 2] als gevolg van het groepsoptreden zwaar lichamelijk letsel zou kunnen overhouden, zodat hij zich van dat groepsoptreden had moeten weerhouden. Dat de verdachte is vrijgesproken van de strafverzwarende omstandigheid, doet hieraan niet af. Voldoende voor hoofdelijke aansprakelijkheid is zijn deelname aan het groepsgeweld ongeacht de vorm die zijn deelname heeft aangenomen. Aan alle vereisten van artikel 6:166 BW is dan ook voldaan, zodat de verdachte door zijn deelname aan het groepsgeweld – welke gedragingen hem redelijkerwijs kunnen worden toegerekend – in civielrechtelijke zin hoofdelijk aansprakelijk is voor de door de benadeelde partij geleden schade. Hierna zal de rechtbank beoordelen welke gevorderde schade hoofdelijk voor vergoeding in aanmerking komt.
Materiële schade
De gevorderde schadepost ‘eigen risico zorgverzekering’ van € 385,00 komt voor vergoeding in aanmerking, omdat deze post voldoende is onderbouwd met de overlegging van productie 2. Dit is een schrijven van de zorgverzekering en daarin staat dat het eigen risico ten belope van het gevorderde bedrag in rekening wordt gebracht in verband met het vervoer per ambulance naar het ziekenhuis op 12 februari 2024, zijnde de pleegdatum van het bewezen verklaarde feit. Weliswaar ontbreekt een betaalbewijs, maar gelet op de aard van deze post, vindt de rechtbank het voldoende aannemelijk dat deze post is (of nog moet worden) betaald.
De post vergoeding ziekenhuisopname is voldoende onderbouwd met stukken en is verder niet inhoudelijk betwist. De benadeelde partij heeft van 12 februari 2024 tot 12 maart 2024 in het ziekenhuis gelegen en is daarna nog twee keer opgenomen geweest in verband met complicaties. De laatste heropname was van 29 mei 2024 tot 3 juni 2024. Voor de hoogte van het gevorderde bedrag is aangesloten bij de Richtlijn Ziekenhuis- en revalidatiedaggeldvergoeding 2024. De post zal worden toegewezen.
De post kleding en schoenen wordt eveneens toegewezen. De stelling van de benadeelde partij dat zijn kleding in het ziekenhuis is stukgeknipt en dat zijn schoenen zijn kwijtgeraakt, is niet betwist door de verdediging. De hoogte van het bedrag is geschat en tegen deze schatting is evenmin verweer gevoerd. Het bedrag komt de rechtbank ook billijk voor.
In de post toekomstige (medische) kosten wordt de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaard, omdat de hoogte van het bedrag op dit moment niet kan worden ingeschat.
Immateriële schade
Met betrekking tot de gevorderde immateriële schade overweegt de rechtbank als volgt. Gelet op artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) ontstaat het recht op vergoeding van immateriële schade als gevolg van onrechtmatig handelen, onder meer in geval van aantasting in de persoon door het oplopen van lichamelijk letsel, door schade in de eer of goede naam of op andere wijze.
Nu in onderhavige zaak sprake is geweest van aantasting in de persoon door het oplopen van lichamelijk letsel, is er een wettelijke grondslag voor de vordering van de benadeelde partij en mogen ook andere – niet als lichamelijk letsel te kwalificeren – gevolgen, worden meegewogen in de vaststelling van de omvang van de schade naar billijkheid.
Uit de toelichting op de vordering blijkt dat het schiet- en steekincident tot zwaar lichamelijk letsel bij de benadeelde partij heeft geleid. Hij is levensgevaarlijk gewond geraakt. Er is sprake van twee steekverwondingen en een schotverwonding in het gebied van de borst en buik. Er is een spoedoperatie nodig geweest en vanwege complicaties hebben nadien nog twee heropnames plaatsgevonden. De benadeelde partij heeft hierdoor onder meer ernstig nierletsel (waarbij een nier is verwijderd), beschadiging van overige organen en blijvende littekens opgelopen. Hij heeft hiervoor langere tijd in het ziekenhuis gelegen en heeft daarna nog thuis verder moeten herstellen met behulp van thuiszorg en fysiotherapie. Het eerste jaar stond in het teken van lichamelijk herstel. Voor wat betreft het geestelijk letsel is gesteld dat de huisarts tegenover de benadeelde partij heeft aangegeven dat er bij hem sprake is van PTSS en heeft hem daarom doorverwezen naar een GZ-psycholoog. De behandeling bij de psycholoog zal op 11 november 2025 starten. Hij heeft last van nachtmerries, herbelevingen en concentratieproblemen in verband met de beelden die hij ziet van hetgeen is gebeurd.
De rechtbank komt gelet op de aard en ernst van het incident, de onderbouwing van de vordering, alsmede de bedragen die in min of meer vergelijkbare gevallen worden toegekend en de bedragen die worden genoemd in de Rotterdamse Schaal een vergoeding van de immateriële schade tot het gevorderde bedrag van € 50.000,00 billijk voor.
Eigen schuld
De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging dat een matiging van de schadevergoedingsplicht ten aanzien van de toe te wijzen schade dient plaats te vinden wegens ‘eigen schuld’ van [slachtoffer 2] als bedoeld in artikel 6:101, eerste lid, BW aan de door hem geleden schade. Ook indien vastgesteld zou moeten worden dat de door [slachtoffer 2] opgelopen schade mede het gevolg is geweest van omstandigheden die aan hem kunnen worden toegerekend, dan eist de billijkheid wegens de uiteenlopende ernst van de van de gemaakte fouten, dat de schade volledig voor rekening van de verdachte (en zijn medeverdachten) blijft, omdat het aangaan van een gewelddadige confrontatie met gebruik van een vuurwapen en een mes in grote mate kwalijker is dan het zich begeven naar de plek waar die confrontatie heeft plaatsgevonden en het mogelijk met een hamer slaan op de linkerknie van [verdachte] , waarbij deze geen letsel van betekenis heeft opgelopen.
Conclusie benadeelde partij [slachtoffer 2]
Toegewezen bedragDit betekent dat de door [slachtoffer 2] gevorderde schade zal worden toegewezen tot een bedrag van € 51.745,00. De wettelijke rente over dit bedrag is toewijsbaar als volgt:
  • voor de post eigen risico ad € 385,00 vanaf 15 maart 2024 (zijnde de uiterste betalingstermijn, zoals genoemd in productie 2);
  • voor de post dagvergoeding ziekenhuis ad € 1.260,00 vanaf 3 juni 2024 (zijnde de datum ontslag ziekenhuis na tweede heropname);
  • voor de post kleding en schoenen ad € 100,00 vanaf 12 februari 2024 (zijnde de datum van het schade toebrengende feit);
  • voor de post immateriële schade ad € 50.000,00 vanaf 12 februari 2024 (zijnde de datum van het schade toebrengende feit),
en dan steeds tot aan de dag van algehele voldoening.
De benadeelde partij [slachtoffer 2] zal voor het overige niet ontvankelijk worden verklaard in de vordering.
Hoofdelijkheid
Daarbij zal de rechtbank bepalen dat indien een medeverdachte dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
ProceskostenDaarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden begroot op nihil.
SchadevergoedingsmaatregelDe rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: openlijke geweldpleging] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f Sr op te leggen.
8.3
Vordering benadeelde partij [slachtoffer 3]
Namens de benadeelde partij [slachtoffer 3] is door mr. E.M. Diesfeldt een vordering tot schadevergoeding van € 3.000,00 ingediend tegen de verdachte wegens immateriële schade die hij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot afwijzing van de vordering gelet op de bewezenverklaring.
Standpunt van de verdedigingDe verdediging verzoekt de benadeelde partij niet ontvankelijk te verklaren vanwege de bepleite vrijspraak dan wel ontslag van alle rechtsvervolging, eigen schuld en omdat niet is voldaan aan de vereisten die artikel 6:166 BW stelt.
Oordeel van de rechtbankDe rechtbank houdt het kort. De rechtbank heeft niet kunnen vaststellen dat (ook) enig geweld is gepleegd richting [slachtoffer 3] , zodat geen rechtstreeks verband tussen het bewezen verklaarde feit en de gestelde schade kan worden aangenomen. De benadeelde partij zal daarom niet ontvankelijk in zijn vordering worden verklaard.
8.4
Gijzeling
Op grond van artikel 36f, vijfde lid, Sr bepaalt de rechter bij de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel de duur volgens welke met toepassing van artikel 6:4:20 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) gijzeling kan worden toegepast. De duur daarvan beloopt ten hoogste één jaar. Gelet op de hoogte van de toegewezen vorderingen van de benadeelde partijen zal de totale duur van de gijzeling het maximum van in totaal 365 dagen overstijgen. Om dit te voorkomen zal de rechtbank de gijzeling naar evenredigheid toepassen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
14a, 14b, 14c, 36f, 63 en 141 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4.1 vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
270(tweehonderdzeventig)
dagen.
Beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 170 (honderdzeventig) dagen
nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
Meldplicht bij reclassering- zich blijft melden op afspraken met Reclassering Nederland, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
Ambulante behandeling- zich laat behandelen door De Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling is reeds gestart en duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
Begeleid wonen of maatschappelijke opvang- verblijft bij Exodus of een andere instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf is reeds gestart en duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
Dagbesteding- zich inspant voor het vinden en behouden van dagbesteding, in de vorm van een opleiding en/of werk, met een vaste structuur. De dagbesteding draagt bij aan het voorkomen van delictgedrag;
Meewerken aan middelencontrole- meewerkt aan controle van het gebruik van cannabis en alcohol om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak de veroordeelde wordt gecontroleerd.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Vordering benadeelde partij [benadeelde 1] en schadevergoedingsmaatregel
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[benadeelde 1]geleden schade tot een bedrag van
€ 20.000,00(zegge: twintigduizend euro), bestaande uit vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte hoofdelijk tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 12 februari 2024 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [benadeelde 1] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door een (van de) de medeverdachte(n) is betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet ontvankelijk in de vordering.
Legt de verdachte als
schadevergoedingsmaatregelten behoeve van slachtoffer [benadeelde 1] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 20.000,00(zegge: twintigduizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 86 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 februari 2024 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens een (van de) medeverdachte(n) aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, de verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Vordering benadeelde partij [benadeelde 2] en schadevergoedingsmaatregel
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[benadeelde 2]geleden schade tot een bedrag van
€ 22.488,37(zegge: tweeëntwintigduizend vierhonderd achtentachtig euro en zevenendertig eurocent), bestaande uit € 2.488,37 als vergoeding voor de materiële en € 20.000,00 als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte hoofdelijk tot betaling van dit bedrag aan [benadeelde 2] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Bepaalt dat het aan de benadeelde partij toegewezen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente:
- over een bedrag van € 20.000,00 vanaf 12 februari 2024,
- over een bedrag van € 1.300,00 vanaf 23 februari 2024,
- over een bedrag van € 1.188,37 vanaf 24 januari 2025,
tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door een (van de) de medeverdachte(n) is betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Wijst af het meer gevorderde ten aanzien van de post ‘kosten vliegtickets’ ter hoogte van
€ 650,00.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet ontvankelijk in de vordering.
Legt de verdachte als
schadevergoedingsmaatregelten behoeve van slachtoffer
[benadeelde 2] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 22.488,37(zegge: tweeëntwintigduizend vierhonderd achtentachtig euro en zevenendertig eurocent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 94 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hiervoor genoemde aanvangsdata tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens een (van de) medeverdachte(n) aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, de verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Vordering benadeelde partij [benadeelde 3]
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 3] niet ontvankelijk in de vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen proceskosten draagt.
Vordering benadeelde partij [benadeelde 4]
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 4] niet ontvankelijk in de vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen proceskosten draagt.
Vordering benadeelde partij [benadeelde 5]
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 5] niet ontvankelijk in de vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen proceskosten draagt.
Vordering benadeelde partij [slachtoffer 2] en schadevergoedingsmaatregel
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer 2]geleden schade tot een bedrag van
€ 51.745,00(zegge: éénenvijftigduizend zevenhonderd vijfenveertig euro), bestaande uit € 1.745,00 als vergoeding voor de materiële en € 50.000,00 als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte hoofdelijk tot betaling van dit bedrag aan [slachtoffer 2] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Bepaalt dat het aan de benadeelde partij toegewezen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente:
- over een bedrag van € 50.100,00 vanaf 12 februari 2024,
- over een bedrag van € 385,00 vanaf 15 maart 2024,
- over een bedrag van € 1.260,00 vanaf 3 juni 2024,
tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door een (van de) de medeverdachte(n) is betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet ontvankelijk in de vordering.
Legt de verdachte als
schadevergoedingsmaatregelten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 2] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 51.745,00(zegge: éénenvijftigduizend zevenhonderd vijfenveertig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 185 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hiervoor genoemde aanvangsdata tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens een (van de) medeverdachte(n) aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, de verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Vordering benadeelde partij [slachtoffer 3]
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 3] niet ontvankelijk in de vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen proceskosten draagt.
Beslag
Gelast de teruggave aan de verdachte van:
1. STK GSM (PL1100-NHRAB24001_814455, Apple iPhone 14).
Voorlopige hechtenis
Heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.H.E. Boomgaart, voorzitter,
mr. A.K. Korteweg en mr. J. van Beek, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffiers mr. S. Snelder en mr. L.S. Rietdijk,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 19 december 2025.
Bijlage I – De tenlastelegging
hij op of omstreeks 12 februari 2024 te Purmerend, in elk geval in Nederland, openlijk, te weten aan de Stationsweg, in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon/personen, te weten [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of één of meer anderen, welk geweld bestond uit
- het (met één of meer wapens) op die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of één of meer anderen aflopen, en/of
- het slaan en/of stompen en/of schoppen van [slachtoffer 2] en/of een of meer (andere) personen en/of
- het een of meermalen met een vuurwapen in het (boven-)lichaam van die [slachtoffer 2] schieten en/of
- het met een vuurwapen in de hand(en) achter die [slachtoffer 3] en/of één of meer anderen aanrennen en/of
- het met een vuurwapen in de richting van die [slachtoffer 3] en/of één of meer anderen schieten en/of
- het een of meermalen met een vuurwapen in het (boven-)lichaam van die [slachtoffer 1] schieten en/of
- het een of meermalen met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in het (boven-)lichaam van die [slachtoffer 2] steken en/of
- het (terwijl deze op de grond lag) trappen en/of schoppen op/tegen het (boven-)lichaam van die [slachtoffer 2] ,
terwijl dit door hem gepleegde geweld
- de dood voor die [slachtoffer 1] ten gevolge heeft gehad en/of
- zwaar lichamelijk letsel, althans enig lichamelijk letsel, te weten één of meerdere schotwonden en/of een steekwond in het (boven-)lichaam en/of diverse botbreuken en/of ernstig letsel aan de linker nier, waardoor deze nier is verwijderd, voor die [slachtoffer 2] ten gevolge heeft gehad.

Bijlage II – De bewijsmiddelen

(…)

Voetnoten

1.De namen van de officieren van justitie worden in dit vonnis niet genoemd in verband met de zogeheten ‘verdunningsmaatregel’. Hun namen zijn bij de rechtbank bekend.
2.In het vonnis zal [naam 1] uitsluitend ten behoeve van de leesbaarheid van het vonnis ook (nog) worden aangeduid als verdachte.