3.3.3Bewijsoverweging onderzoek Ant
Op grond van de inhoud van het dossier en het verhandelde op de zitting neemt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden als vaststaand aan.
Op 12 februari 2024 heeft [medeverdachte 2] met de auto van zijn tante (een Volkswagen Polo voorzien van het kenteken [kenteken] , hierna de auto) [naam 1] opgehaald in Landsmeer. Zij haalden hierna [medeverdachte 3] op nabij zijn woning in Amsterdam. [medeverdachte 2] , [naam 1] en [medeverdachte 3] reden vervolgens gezamenlijk naar Zoetermeer om daar [verdachte] en [medeverdachte 1] op te halen nabij de woning van de moeder van [verdachte] , die eerder die dag met de trein naar Zoetermeer waren gereisd. Vrijwel direct hierna reed de auto met daarin de vijf verdachten, via een tussenstop in Amsterdam, door naar Purmerend.
Aanwezigheid van een vuurwapen en mes in de auto
Tijdens de rit van Zoetermeer naar Amsterdam bestuurde [medeverdachte 2] de auto, zat [naam 1] voorin op de bijrijdersstoel en zaten [verdachte] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] op de achterbank. Om 17.55 uur heeft [verdachte] een video van elf seconden opgenomen en geüpload naar Snapchat. Op die video zijn de vijf verdachten in de auto te zien. [verdachte] filmde hierbij [naam 1] die op de bijrijdersstoel zit en op schoot een mes vasthoudt. Het lemmet van het mes zit in een zwarte hoes en het heft van het mes is groen met een wikkelpatroon.
In de telefoon van [verdachte] zijn drie video’s en een afbeelding aangetroffen waarop een vuurwapen en (in twee gevallen) een magazijn met patronen is te zien, die op 12 februari 2024 vanaf 12.42 uur tot en met 16.23 uur vanaf nagenoeg dezelfde locatie in Zoetermeer zijn geüpload naar Snapchat. Binnen hetzelfde tijdframe zijn in de telefoon van [verdachte] ook afbeeldingen en video’s geüpload waarop [medeverdachte 1] stond. [verdachte] heeft erkend dat hij de persoon is die op een afbeelding het vuurwapen voor zijn gezicht houdt. Gedurende de periode van het uploaden van de video’s en afbeelding(en) waren [verdachte] en [medeverdachte 1] samen in Zoetermeer.
Uit het volgende samenstel van bevindingen leidt de rechtbank af dat het vuurwapen dat te zien is op beeldmateriaal uit de telefoon van [verdachte] vanuit Zoetermeer is meegenomen in de auto.
In de telefoon van [medeverdachte 3] is een video aangetroffen die [medeverdachte 2] op 12 februari 2024 rond 18.40 uur tijdens de tussenstop in Amsterdam heeft opgenomen. [medeverdachte 2] filmde hierbij [medeverdachte 1] die een op een pistool gelijkend voorwerp vasthoudt. Het NFI heeft onderzoek gedaan naar deze door [medeverdachte 2] gemaakte video en geconcludeerd dat het voorwerp op die video past bij een semi-automatisch werkend pistool van het merk Ceska Zbrojovka (CZ), model 75B of een afgeleide daarvan. Het vuurwapen op het beeldmateriaal uit de telefoon van [verdachte] vertoont volgens de politie uiterlijke overeenkomsten met het vuurwapen op de door [medeverdachte 2] gemaakte video. De rechtbank begrijpt dat de politie doelt op de kleur van de handgreep (hout) en de verlengde loop.
De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dat het vuurwapen dat [medeverdachte 1] in Amsterdam voorhanden heeft gehad, te weten een pistool van het merk Ceska Zbrojovka (CZ), model 75B of een afgeleide daarvan, is meegenomen vanuit Zoetermeer en in de auto is vervoerd naar Amsterdam.
Na de tussenstop in Amsterdam reed de auto met daarin de vijf verdachten naar Purmerend. Tijdens de rit van Amsterdam naar Purmerend bestuurde [medeverdachte 2] de auto, zat [medeverdachte 3] voorin op de bijrijdersstoel en zaten [verdachte] , [medeverdachte 1] en [naam 1] op de achterbank.
Om 19.44 uur reed de auto op de A8 ter hoogte van Zaandam. Raadpleging van Google Maps leert dat de afstand tussen de ANPR-camera op de A8 en het treinstation in Purmerend met een auto in tien tot vijftien minuten kan worden afgelegd. De rechtbank gaat hier ook van uit.
Reden van reis naar Purmerend (vechtafspraak)
De rechtbank stelt vast dat op 11 februari 2024 een afspraak was gemaakt dat [medeverdachte 1] de volgende dag in Purmerend zou gaan vechten met [naam 2] . Die conclusie leidt de rechtbank af uit de chatgesprekken in het dossier. In de avond van 11 februari 2024 zijn namelijk in een groepsgesprek op Snapchat waarvan de accounts van [naam 2] , [naam 3] en [medeverdachte 1] deel uitmaakten, berichten uitgewisseld over ‘18.00 uur Purmerend Overwhere dan gaan we plek kijken veilig’, ‘Allebei niks op jullie’, ‘Is 1 tegen 1 op vuist klaar’. Tegelijkertijd zijn in de groepschat op Snapchat van de Eritrese groep jongeren (genaamd ‘Hp02’) afspraken gemaakt over het gezamenlijk afreizen naar Purmerend op 12 februari 2024. In die groepschat zei [naam 2] : ‘boys wees morgen ready’. Daarbij werd de voornaam van [medeverdachte 1] genoemd en ook de vraag gesteld: ‘gaan ze wel komen die van pur’. De rechtbank begrijpt dat met ‘pur’, Purmerend werd bedoeld.
Op 12 februari 2024 om 19.46 uur spraken [medeverdachte 1] en [naam 3] elkaar telefonisch (opnieuw) over de vechtafspraak. Van dit telefoongesprek is een video aangetroffen in de telefoon van [slachtoffer 1] , die nabij het treinstation van Purmerend is opgenomen. [medeverdachte 1] heeft dit telefoongesprek onderweg van Amsterdam naar Purmerend in de auto gevoerd in aanwezigheid van de andere vier verdachten in de auto. Uit de inhoud van het gesprek leidt de rechtbank af dat de afspraak (nog steeds) was dat [medeverdachte 1] en [naam 2] één op één met elkaar zouden gaan vechten (na)bij het treinstation van Purmerend om ‘het’ op te lossen. [verdachte] heeft ter zitting ook verklaard dat hij dit deel van het gesprek in de auto heeft gehoord. De rechtbank concludeert dat – als niet eerder – op dat moment voor ieder van de verdachten duidelijk moet zijn geweest dat zij naar het station in Purmerend gingen voor een vechtafspraak. Ook het latere handelen van de verdachten, zoals hierna verder wordt besproken, duidt hierop.
Meebrengen van een vuurwapen en mes naar de vechtafspraak
Op 12 februari 2024 om 19.51 uur (enkele minuten na het gesprek tussen [medeverdachte 1] en [naam 3] over de vechtafspraak) hadden [medeverdachte 2] en [naam 4] telefonisch contact met elkaar. Op dat moment was de auto met daarin de vijf verdachten nog steeds onderweg van Amsterdam naar Purmerend. De rechtbank stelt vast dat [medeverdachte 2] het telefoongesprek over de luidspreker heeft gevoerd in aanwezigheid van de andere vier verdachten. Op de achtergrond zijn steeds anderen te horen met/tegen wie [medeverdachte 2] (ook) sprak en tegen het einde nam een ander aan de kant van [medeverdachte 2] deel aan het gesprek met [naam 4] (‘Yo [voornaam naam 4] ’). [medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] – die toen voorin de auto zat – aan de telefoon heeft horen praten. De rechtbank stelt op basis van deze omstandigheden vast dat alle verdachten het gesprek met [naam 4] hebben gehoord en dus bekend moeten zijn geweest met de inhoud daarvan. Het latere handelen van de verdachten, zoals hierna verder besproken, wijst er ook op dat zij met de inhoud van dit gesprek bekend waren.
Tijdens het telefoongesprek stelde [medeverdachte 2] , [naam 4] op de hoogte van de vechtafspraak ‘we gaan nu meet and greet met my man’ en ‘er zijn boze dingen daar’. De vraag van [naam 4] of [medeverdachte 2] ‘enge, enge dingen’ daar heeft, beantwoordt [medeverdachte 2] bevestigend. Uit het gesprek volgt verder dat [medeverdachte 2] er rekening mee hield dat de Eritrese jongens met veel (meer) kwamen (‘hun denken dat ze met veeloes kunnen zijn’). Op de achtergrond wordt gesproken over ‘jij hebt die pipe daar, als ik geen remmie heb ga ik niet mee’. [medeverdachte 2] antwoordt aan [naam 4] : ‘bro ik ga die, ik heb die, ik ben met een pipe snap je’.
De rechtbank leidt hieruit af dat de verdachten op voorhand met elkaar hebben gesproken over het meebrengen van een ‘pipe’ en een ‘remmie’ naar de vechtafspraak. Zoals gerelateerd door de politie en de rechtbank ambtshalve bekend, wordt – in versluierd taalgebruik – met ‘pipe’ een vuurwapen bedoeld. Dat met ‘pipe’ over een vuurwapen wordt gesproken, sluit aan bij de eerder door de rechtbank gedane vaststelling dat [medeverdachte 1] in Amsterdam een vuurwapen voorhanden had. Het past ook bij de omstandigheid – zoals hierna nog wordt vastgesteld – dat bij het station met een vuurwapen is geschoten.
De rechtbank begrijpt verder dat met ‘remmie’ een mes of machete wordt bedoeld. De rechtbank stelt dit vast op basis van de eerder door de rechtbank gedane vaststelling dat [naam 1] een mes in de auto vasthield en de omstandigheid dat [slachtoffer 2] – zoals hierna nog wordt vastgesteld – bij het station twee steekverwondingen met een mes heeft opgelopen.
Op grond van het vorenstaande concludeert de rechtbank dat de verdachten zich bewapend met een vuurwapen en een mes naar de vechtafspraak bij het station van Purmerend begeven en dat alle verdachten hiervan op de hoogte waren.
Wat is er gebeurd bij het station in Purmerend?Na aankomst in Purmerend werd de auto nabij het treinstation geparkeerd aan de zijde van het centrum en zijn de verdachten in een groep en bewapend met een vuurwapen en een mes richting het station gelopen. [naam 1] heeft zich vervolgens aan de situatie onttrokken door zich om te draaien en weg te gaan. De vier overgebleven verdachten liepen de spoortunnel door en troffen aan de andere zijde van het station meerdere Eritrese jongens. Achteraf is uit het politieonderzoek gebleken dat ten tijde van het incident een groep van tien Eritrese jongens op het station aanwezig was.
Forensische bevindingen
Op camerabeelden in de omgeving van het station zijn vier harde knallen te horen om 20:02:53 uur, 20:02:54 uur, 20:03:06 uur en 20:03:18 uur. Omstreeks 20.04 uur heeft één van de Eritrese jongens de hulpdiensten ingeschakeld.
Door de politie zijn op het trottoir net na de spoortunnel (bij de lift van het station) [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zwaargewond aangetroffen. [slachtoffer 1] is dezelfde avond in het ziekenhuis overleden. Uit onderzoek aan het lichaam van [slachtoffer 1] blijkt dat hij is overleden als gevolg van een inschotwond aan de linkerzijkant van de borst. Uit het lichaam van [slachtoffer 1] zijn drie projectieldelen (twee uit de buik en één uit de linkerbovenarm) verwijderd en veiliggesteld.
Uit de medische informatie in het dossier blijkt dat [slachtoffer 2] een schotwond had aan de rechterzijde van de buik en twee steekwonden in de borstkas en in de buik. Zijn wervelkolom was doorboord door een kogel en hij had onder meer een bloeding in de borstkas, botbreuken en letsels aan verschillende organen waaronder ernstig letsel aan de linkernier, waardoor die nier moest worden verwijderd.
Op en nabij de plaats delict trof de politie vier patroonhulzen aan. De vier hulzen waren allen voorzien van de bodemstempel ‘9mm Luger G.F.L’. De afvuursporen in de hulzen zijn door een deskundige onderzocht. De deskundige heeft gerapporteerd dat de afvuursporen in de vier hulzen worden verwacht wanneer deze zijn verschoten met een (semi-)automatisch werkend pistool van het kaliber 9 mm Parabellum, merk Ceska Zbrojovka (CZ), model 75 of 85. Ook de afvuursporen in de uit het lichaam van [slachtoffer 1] veiliggestelde kogel passen bij vuurwapens van deze modellen.
Op 2 mei 2025 is een semi-automatisch werkend pistool van het merk Ceska Zbrojovka (CZ), model 85B, kaliber 9 mm Parabellum, aangetroffen in een woning in Amsterdam. De afvuursporen in
drievan de vier op de plaats delict aangetroffen hulzen zijn opnieuw door een deskundige onderzocht. De deskundige heeft gerapporteerd dat de resultaten van het vergelijkend hulsonderzoek extreem veel waarschijnlijker zijn wanneer deze hulzen zijn verschoten uit dit vuurwapen, dan wanneer de hulzen zijn verschoten met een ander vuurwapen van hetzelfde kaliber en met dezelfde systeemkenmerken als dit vuurwapen.
Conclusie vuurwapenUit voornoemde onderzoeksresultaten volgt naar het oordeel van de rechtbank dat in een tijdsbestek van vijfentwintig seconden in totaal vier schoten zijn gelost met één vuurwapen van het merk Ceska Zbrojovka (CZ), model 85B, kaliber 9 mm. Eerder heeft de rechtbank vastgesteld dat in de auto vanuit Zoetermeer een vuurwapen van het merk Ceska Zbrojovka (CZ), model 75B of een afgeleide daarvan, is meegenomen. Een model 85B is een afgeleide van het (klassieke) model 75B. Eerder heeft de rechtbank ook vastgesteld dat ditzelfde vuurwapen te zien is op de door [medeverdachte 2] gemaakte video in Amsterdam. Op basis van deze bevindingen concludeert de rechtbank dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zijn neergeschoten met hetzelfde vuurwapen dat is meegenomen in de auto vanuit Zoetermeer en waarmee [medeverdachte 1] daarna in Amsterdam te zien is op de door [medeverdachte 2] gemaakte video.
Het is dus ook dit wapen geweest, waarover gesproken werd tijdens het telefoongesprek dat [medeverdachte 2] met [naam 4] op de luidspreker en in aanwezigheid van de verdachten om 19.51 uur voerde en waarbij toen voor dit vuurwapen het woord ‘pipe’ werd gebruikt.
Bevindingen ten aanzien van het mesOp 14 februari 2024 (twee dagen na het incident) is onder [naam 5] een mes (met hoes) inbeslaggenomen. Uit de verklaring van [naam 5] leidt de rechtbank af dat hij dat mes van [medeverdachte 1] – met wie hij op dat moment werd aangehouden – had gekregen. Op grond van het DNA-onderzoek aan het inbeslaggenomen mes stelt de rechtbank vast dat [slachtoffer 2] donor is van een deel van het celmateriaal op de snijrand en punt van dat mes. Op basis hiervan concludeert de rechtbank dat [slachtoffer 2] op 12 februari 2024 met dit mes is gestoken.
Het mes dat tijdens de reis van Zoetermeer naar Amsterdam op een door [verdachte] in de auto gemaakte video in handen van [naam 1] is te zien, vertoont volgens de politie opvallende uiterlijke overeenkomsten met het mes waarmee [slachtoffer 2] is gestoken. Er is in beide gevallen sprake van een mes met een groen handvat en wikkelpatroon en ook de hoes komt overeen. De rechtbank gaat er op basis van deze gelijkenis van uit dat het om één en hetzelfde mes gaat en stelt daarmee vast dat het mes waarmee [slachtoffer 2] is gestoken vanaf Zoetermeer is meegenomen in de auto.
Het is dus ook dit mes geweest, waarover werd gesproken tijdens het telefoongesprek dat [medeverdachte 2] met [naam 4] op de luidspreker en in aanwezigheid van de verdachten om 19.51 uur voerde en waarbij toen voor dit mes het woord ‘remmie’ is gebruikt.
Wie heeft welke (gewelds)handelingen verricht?
Op grond van de inhoud van het dossier doet de rechtbank allereerst de volgende vaststellingen over wat er is gebeurd na het incident alvorens de vraag te beantwoorden wie welke handelingen tijdens het incident heeft verricht.
Chatberichten in groepsgesprek #HeadShotGang
In de telefoon van [medeverdachte 3] zijn chatberichten aangetroffen die zijn uitgewisseld in een groepsgesprek op Snapchat. Kort na het incident (om 21.54 uur) werd de naam van deze groepschat gewijzigd naar ‘#HeadShotGang’. In de groepschat zijn (onder meer) de volgende berichten uitgewisseld. De tijden zijn weergegeven in de werkelijke tijd en de namen geven weer wie de berichten heeft geplaatst.
(12-02-2024) 21:48:29
[medeverdachte 1]
Kijk nieuws Purmerend
21:50:05
[medeverdachte 1]
Noem brazil nig een keer pussy dan
21:54:54
YoungDc
Is een vn soma’s geraakt?
21:59:02
[medeverdachte 1]
Tuurlijk
22:24:56
[medeverdachte 3]
Zeg die mannen
22:25:01
Worden
22:25:06
Gereanimeerd
22:25:11
Kanker
22:25:13
Pussy boys
22:25:49
Kogel door hoofd
22:59:13
Yassir (broer van [medeverdachte 3] )
Wie is er nou weg
22:59:16
Van de aardbodem
23:05:11
Het zijn niet eens somas
23:05:16
Maar eritranen
23:07:51
[medeverdachte 1]
Die [tweede voornaam slachtoffer 1] enz
23:08:58
[medeverdachte 3]
Waren
23:09:00
Somas
23:09:13
Ik heb die man
23:09:16
In de ogen gekeken
23:09:19
Hij lijkt op een Soma
23:09:31
Erritrianen
23:09:33
Zijn zelfde
(13-02-2024) 08:15:03
Yassir (broer van [medeverdachte 3] )
Deelt een screenshot van nieuwsbericht “19-jarige man overleden na schietpartij Purmerend, klopjacht op verdachte”
10:40:18
[medeverdachte 1]
Audiogesprek: Hij durft brazil te testen
10:40:32
[medeverdachte 3]
Hahahahahha
12:20:59
Deelt een filmpje van een groot mes dat drie seconden duurt. Hierbij wordt vermoedelijk gezegd: Kijk kijk kijk Belg stil man”.
Het is duidelijk dat deze chatberichten betrekking hebben op het incident. De rechtbank begrijpt – in het licht van het dossier – dat [medeverdachte 1] met ‘brazil’, doelde op zichzelf. De politie heeft het mes in het door [medeverdachte 3] verstuurde filmpje vergeleken met het mes waarmee [slachtoffer 2] is gestoken en geconcludeerd dat deze messen zeer sterke uiterlijke overeenkomsten vertonen onder andere vanwege het lichtgroene koord om het handvat. [medeverdachte 3] heeft vragen van de politie over dit filmpje niet willen beantwoorden. De rechtbank gaat er op basis van deze omstandigheden van uit dat het mes waarmee [slachtoffer 2] is gestoken en het mes dat de dag na het incident in het filmpje van [medeverdachte 3] is te zien, één en hetzelfde mes betreft en dat het (bij het uitblijven van een verklaring) [medeverdachte 3] was die dit mes kort na het incident voorhanden had.
Vuurwapen bij [naam 6]
Op 13 februari 2024 om 09.35 uur en 10.06 uur (de ochtend na het incident) heeft [naam 6] twee video’s opgenomen waarin (hijzelf met) een vuurwapen is te zien. Op de video’s is te zien dat (zeer vermoedelijk) hij daarop staat met een vuurwapen en dat er naast het vuurwapen op het bureau een emmer met vloeistof staat en een handdoek ligt.
Het NFI heeft deze videobeelden onderzocht en geconcludeerd dat het vuurwapen in de video’s van [naam 6] dezelfde uiterlijke kenmerken en zichtbare beschadigingen heeft als het vuurwapen dat [medeverdachte 1] vasthoudt in de door [medeverdachte 2] opgenomen video in Amsterdam, welke is aangetroffen in de telefoon van [medeverdachte 3] . De rechtbank concludeert, in samenhang bezien met hetgeen hiervoor is overwogen, dat hieruit volgt dat [naam 6] de dag na het incident in het bezit is van het vuurwapen waarmee [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zijn neergeschoten.
Afgeluisterd telefoongesprek [naam 6] en [medeverdachte 1]
Op 13 februari 2024 om 14.11 uur spraken [medeverdachte 1] en [naam 6] elkaar telefonisch. Tijdens het gesprek vraagt [medeverdachte 1] aan [naam 6] of hij ‘die ding’ al heeft gepakt. [naam 6] antwoordt bevestigend, waarop [medeverdachte 1] opgelucht reageert (‘gelukkig’). [naam 6] vraagt of hij ‘hem’ aan iemand moet geven, waarop [medeverdachte 1] antwoordt met ‘nee, heb je ammoniak?’ en ‘maak die P schoon, hou hem bij jou broer’.
De rechtbank leidt uit dit gesprek af dat [medeverdachte 1] de dag na het schietincident wist dat [naam 6] het vuurwapen in bezit had gekregen waarmee was geschoten en hem instrueerde dat wapen schoon te maken. De rechtbank begrijpt met de bedoeling om eventuele sporen (vingerafdrukken en/of DNA) die naar de schutter zouden kunnen leiden, te vernietigen.
Opname vertrouwelijke communicatie in detentie (OVC-gesprekken) [medeverdachte 1]
Gedurende het politieonderzoek zijn gesprekken opgenomen die [medeverdachte 1] in detentie heeft gevoerd met zijn bezoek. Op 21 maart 2024 besprak [medeverdachte 1] het volgende met [naam 7] .
[medeverdachte 1] : Hij rent op me af met hamer.
[naam 7] : Belg
(de rechtbank begrijpt: [verdachte] )of jou?
[medeverdachte 1] : Eerst op mij. Belg (klapt in handen) slaat hem helemaal kapot, die man met de hamer.
[naam 7] : En toen heeft hij de Belg geslagen?
[medeverdachte 1] : Hij geeft de Belg een hoek hierzo ntv ntv (“PLOP” geluid).
[naam 7] : Eentje?
[naam 7] : Hij was niet dood de eerste dag. Morgen pas.
[medeverdachte 1] : Nee nee dezelfde dag, hij is gewoon een uur later of zoiets gegaan. Hij had schuim in zijn mond.
[naam 7] : Hij was ook gestoken. Door wie?
[medeverdachte 1] : Nee dat is een ander.
[naam 7] . Ik heb gehoord jullie deden zo. Je liet aan [voornaam slachtoffer 1] zien dat je niets hebt. Terwijl die ganoe was gewoon in je lul.
[medeverdachte 1] : Nononono. [voornaam medeverdachte 2] zegt ik ga nu go, pam pam. Uitdelen, uitdelen [voornaam medeverdachte 2] komt pam pam.
[naam 7] : Hij schoot?
[medeverdachte 1] : Ja maar niet een geraakt. Maar broer, ze rennen, ze rennen, kom kankersnel.
[naam 7] : [voornaam slachtoffer 1] ging ook rennen?
[medeverdachte 1] : Iedereen... Je weet toch. Ik in zijn bot, paf pshhht kom pam. Drie terug pam, pam pam pam.
[naam 7] : Jij hebt twee geraakt?
[medeverdachte 1] : Hmm
[naam 7] : Maar die andere is
[medeverdachte 1] : Hmm, Die andere is in rolstoel, de advocaat heeft
[naam 7] : Hmmm. Hoe weet je dat?
[medeverdachte 1] : Mijn advocaat is hem tegengekomen op rolstoel.
[naam 7] : Bij de lift of waren jullie onder de brug door?
[medeverdachte 1] : Ja, we waren bij de lift
[naam 7] : Had je in de lift geschoten?
[medeverdachte 1] : Uuuuhh volgens mij wel “pah” “pah”.
Uit het gesprek leidt de rechtbank af dat [medeverdachte 1] met [naam 7] sprak over het incident op 12 februari 2024 en de geweldshandelingen die daarbij zouden zijn gepleegd. De in dit gesprek genoemde geweldshandelingen komen immers overeen met wat [verdachte] heeft verklaard over het incident (zijnde ‘de Belg’ waar [medeverdachte 1] over spreekt), de schietverwondingen die zijn vastgesteld bij [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , de steekverwonding van [slachtoffer 2] en de gevolgen die deze verwondingen voor deze slachtoffers hebben gehad.
Op 4 april 2024 vertelde [medeverdachte 1] tegen zijn bezoekers: ‘ [voornaam medeverdachte 3] deed zo, ik zweer het je met die groene met zwarte’ en ‘trappen, die man is daar o, poem poem penalty. Bij één bij die lift, hé broer heb je gezien, een tijd waren veren op de grond, witte dingen. Dat was door, toen Kootje’. De rechtbank stelt op grond van het dossier vast dat Kootje de bijnaam is van [medeverdachte 3] . De rechtbank begrijpt dat waar in het gesprek wordt gesproken over met ‘die groene met zwarte’, wordt gedoeld op het mes (met zwart lemmet en groen koord om het handvat) waarmee [slachtoffer 2] is gestoken. Verder blijkt uit het forensisch onderzoek dat na het incident naast de lift op het station in Purmerend een plas bloed lag met eromheen een grote hoeveelheid witte veertjes.
Op 9 mei 2024 zei [medeverdachte 1] tegen een bezoeker: ‘Als ze die ding pakken, ze vinden mijn DNA d’r op ben ik de lul’ en ‘Ik wil niet zestien jaar zitten of zo’. De rechtbank begrijpt uit de context van het gesprek (waarin wordt gesproken over ‘wapen’ en ‘gun’) dat [medeverdachte 1] met ‘die ding’ doelde op een vuurwapen.
De rechtbank beoordeelt de inhoud van de OVC-gesprekken met grote behoedzaamheid en zal slechts die uitlatingen van [medeverdachte 1] die hij in de OVC-gesprekken heeft gedaan voor het bewijs gebruiken voor zover deze aansluiten bij andere onderzoeksbevindingen.
Video bebloede knokkels [verdachte]Op 12 februari 2024 om 20.15 uur heeft [verdachte] een video van zichzelf opgenomen waarin hij zijn bebloede knokkels van zijn rechtervuist laat zien en zegt: ‘Die Somma’s hebben lijp van me gekregen!’, ‘ja, ja’, ‘ten toes’.
Ontbreken van camera’s en onafhankelijke getuigen
Op/bij het treinstation van Purmerend hingen geen camera’s die het incident hebben vastgelegd. Ook zijn er geen getuigen (bekend geworden) die het aldaar gepleegde geweld hebben waargenomen, anders dan personen behorende tot de twee groepen.
Verklaringen van de Eritrese jongerenDe rechtbank stelt vast dat de jongeren uit de Eritrese groep meermaals, op verschillende momenten gedurende het onderzoek zijn gehoord en daarbij (sterk) wisselende en op onderdelen onmiskenbaar leugenachtige verklaringen hebben afgelegd. De Eritrese jongeren hebben onder meer in strijd met de waarheid verklaard over hun wetenschap van de gemaakte vechtafspraak, de aanwezigheid van (steek)wapens, het aantal personen dat tijdens het incident aanwezig was en het aantal schoten dat is gelost. De groep Eritrese jongeren heeft daarbij geen enkele openheid van zaken gegeven omtrent hun eigen rol. Uit de afgeluisterde telefoongesprekken en chatberichten in het dossier blijkt dat de Eritrese jongeren vanaf het eerste moment informatie hebben achtergehouden voor de politie en onderling hun verklaringen op elkaar hebben afgestemd. Voorgaande omstandigheden maken dat de rechtbank hun verklaringen in het geheel onbetrouwbaar acht en daarom niet voor het bewijs zal gebruiken. In het verlengde hiervan kan de rechtbank niet vaststellen dat (ook) enig geweld is gepleegd richting [slachtoffer 3] , nu dit niet uit enig ander bewijsmiddel blijkt. De verdachte moet reeds daarom in zoverre worden vrijgesproken van het tenlastegelegde.
Verklaringen van de verdachtenTen aanzien van de verdachten stelt de rechtbank vast dat geen van hen tegenover de politie een verklaring heeft afgelegd omtrent de wijze waarop en/of door wie de verwondingen aan de slachtoffers zijn toegebracht. De verdachte heeft slechts verklaard dat hij [slachtoffer 2] heeft geslagen met zijn vuisten, maar geeft aan niet gezien te hebben wie er zou hebben geschoten of gestoken. Er zijn dus geen verklaringen van de verdachten voorhanden die als bewijs kunnen dienen van hetgeen zich op de plaats delict heeft afgespeeld.
Aanwezigheid op de plaats delict ten tijde van het schietenVoor zover [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [verdachte] hebben verklaard dat zij voordat er werd geschoten waren vertrokken, geldt dat die verklaringen op zichzelf staan en niet worden ondersteund of zelfs worden weerlegd door het dossier.
Voor [medeverdachte 2] geldt dat zijn verklaring dat hij vóór de schoten is weggerend over het Beatrixplein weerlegging vindt in de camerabeelden in het dossier, waaruit blijkt dat aan de zijde van het Beatrixplein pas ná de vier schoten is te zien dat personen wegrennen vanaf de plaats delict. Hieruit volgt naar het oordeel van de rechtbank dat ook [medeverdachte 2] aanwezig was op de plaats delict op het moment dat het (dodelijk) letsel werd toegebracht.
Voor [medeverdachte 3] geldt dat zijn verklaring dat hij, toen hij de groep Eritrese jongeren zag, direct is weggerend naar een parkeerplaats aan de Poelstraat alwaar hij belcontact met [medeverdachte 2] heeft gehad, niet wordt ondersteund door de onderzoeksresultaten. Zoals eerder genoemd, is op de camerabeelden in het dossier te zien dat pas ná de vier schoten personen wegrennen vanaf de plaats delict. Eén van deze personen rent in de richting van de Poelstraat. Het kan dus niet zo zijn dat [medeverdachte 3] , zoals hij zelf verklaart, de schoten pas heeft gehoord op de parkeerplaats. Daar komt bij dat het eerste schot te horen was om 20:02:53 uur en het laatste schot om 20:03:18 uur, terwijl [medeverdachte 3] op de camerabeelden van het Waterlands Archief (nabij de parkeerplaats aan de Poelstraat) pas om 20:04:50 uur voor het eerst te zien is (ruim een minuut na het laatst gehoorde schot). De afstand tussen de plaats delict en de parkeerplaats kan volgens de politie in ongeveer één minuut hardlopend worden afgelegd. Nader onderzoek aan de telefoons van [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] heeft evenmin ondersteuning opgeleverd voor de verklaring van [medeverdachte 3] . Weliswaar volgt daaruit dat hij belcontact met [medeverdachte 2] heeft gehad – en mogelijk is dat op de betreffende parkeerplaats geweest – maar zijn telefoon is pas om 20.09 uur geregistreerd op de parkeerplaats en nog later heeft het belcontact met [medeverdachte 2] plaatsgevonden. De rechtbank is daarom van oordeel dat ook [medeverdachte 3] aanwezig was op de plaats delict op het moment dat het (dodelijk) letsel werd toegebracht.
Ten aanzien van [verdachte] is de rechtbank, anders dan het Openbaar Ministerie en de verdediging, van oordeel dat ook hij nog aanwezig was op de plaats delict op het moment dat er werd geschoten. Uit de verklaring van [verdachte] volgt dat hij twee knallen heeft gehoord en twee jongens op de grond heeft zien liggen, te weten ‘de jongen die hij eerder had geslagen en die op hem viel’ en ‘een andere jongen op de grond’. Het kan niet anders dan dat dit [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] waren, die op dat moment al getroffen waren door schot- en/of steekwonden. Er zijn geen aanwijzingen in het dossier dat er anderen op de grond hebben gelegen, dan [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] .
Conclusie ten aanzien van (gewelds)handelingen per verdachte
De rechtbank komt op basis van de bewijsmiddelen en de duiding die de rechtbank hierboven aan de inhoud van de bewijsmiddelen heeft gegeven tot de volgende conclusies omtrent de handelingen die de verdachten hebben verricht.
[medeverdachte 1]
was de schutter die de schoten heeft gelost, waardoor [slachtoffer 1] (dodelijk) en [slachtoffer 2] zijn getroffen. Dit baseert de rechtbank op de vaststelling dat [medeverdachte 1] het vuurwapen waarmee is geschoten (in ieder geval) vanaf Amsterdam voorhanden had. Dat hij het vuurwapen na de bedreiging en onderweg naar de auto in Amsterdam aan iemand buiten de eigen groep (dus aan een ander dan één van de verdachten) zou hebben afgegeven, vindt reeds zijn weerlegging in de vaststelling dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] met hetzelfde vuurwapen in Purmerend zijn neergeschoten. Na het schietincident wijst [medeverdachte 1] in de chatberichten en OVC-gesprekken zichzelf aan als de persoon die raak heeft geschoten en zorgt hij er kort na het schietincident voor dat eventuele sporen op het vuurwapen worden vernietigd, die bij ontdekking hem – naar eigen zeggen – een langdurige gevangenisstraf van zestien jaar kunnen opleveren. Het geheel van omstandigheden vraagt om een verklaring van de verdachte die de redengevende inhoud van de bewijsmiddelen zou kunnen relativeren, ontzenuwen of in een ander licht plaatsen. Een dergelijke verklaring is uitgebleven. [medeverdachte 1] heeft nimmer verklaard dat hij het vuurwapen na aankomst in Purmerend (op enig moment) heeft overgedragen aan een van de anderen en heeft zich op het zwijgrecht beroepen op de vraag of
hijzelfde schutter is geweest. Bij deze stand van zaken komt de rechtbank tot het oordeel dat [medeverdachte 1] de schutter was die op 12 februari 2024 met het vuurwapen heeft geschoten, ten gevolge waarvan [slachtoffer 1] is komen te overlijden en [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen.
[medeverdachte 3]
heeft [slachtoffer 2] tweemaal met het mes gestoken. Dit baseert de rechtbank op de vaststelling dat [medeverdachte 3] de dag na het schietincident in het bezit was van het mes waarmee [slachtoffer 2] was gestoken en [medeverdachte 1] in de OVC-gesprekken [medeverdachte 3] aanwijst als degene die heeft gestoken. Het geheel van omstandigheden vraagt om een verklaring van de verdachte die de redengevende inhoud van de bewijsmiddelen zou kunnen relativeren, ontzenuwen of in een ander licht plaatsen. Een dergelijke verklaring is uitgebleven. [medeverdachte 3] heeft slechts verklaard dat hij voortijdig de plaats delict had verlaten, terwijl de rechtbank eerder heeft vastgesteld dat dat niet het geval is geweest. Bij deze stand van zaken bestaat voor de rechtbank geen enkele aanleiding iets anders te veronderstellen en komt de rechtbank tot het oordeel dat [medeverdachte 3] op 12 februari 2024 tweemaal met het mes heeft gestoken in de buik en in de borst van [slachtoffer 2] . Er is gestoken met een groot mes met kartels en een dubbelzijdige snijrand. Mede door die steken is [slachtoffer 2] zeer ernstig gewond geraakt.
[verdachte]
heeft verklaard dat hij tijdens het gevecht een paar vuistslagen heeft uitgedeeld aan een jongen die hem met een hamer aanviel en later op hem is gevallen. De rechtbank stelt op basis van de inhoud van het dossier vast dat de jongen waarover [verdachte] verklaart [slachtoffer 2] betreft.
Conclusie ten aanzien van het aan [verdachte] ten laste gelegde openlijk geweld
De verdachte is, anders dan zijn medeverdachten, enkel het openlijk geweld ten laste gelegd.
Van het “in vereniging” plegen van geweld is sprake, indien de betrokkene een voldoende significante of wezenlijke bijdrage levert aan het geweld, zij het dat deze bijdrage zelf niet van gewelddadige aard behoeft te zijn. De enkele omstandigheid dat iemand aanwezig is in een groep die openlijk geweld pleegt is niet zonder meer voldoende om hem te kunnen aanmerken als iemand die "in vereniging" geweld pleegt. Beoordeeld zal moeten worden of de door de verdachte geleverde – intellectuele en/of materiële – bijdrage aan het delict van voldoende gewicht is.
De rechtbank stelt in dit verband op grond van hetgeen hiervoor is overwogen het volgende vast. De verdachte is met zijn medeverdachten in de auto naar Purmerend afgereisd. Het is voor de verdachte in de auto duidelijk geworden dat zij naar Purmerend gingen voor een vechtafspraak tussen [medeverdachte 1] en een Eritrese jongen en dat daar mogelijk veel Eritrese jongeren bij aanwezig waren. In de auto is gesproken over het gevecht en de wapens die mee zouden worden genomen naar dit gevecht. Toen zij aankwamen in Purmerend is de verdachte met de medeverdachten naar het station gelopen.
De verdachte wist dat zijn medeverdachten een vuurwapen en een groot mes meenamen naar de vechtafspraak. De verdachte heeft de groep niet alleen getalsmatig versterkt, maar heeft tijdens de confrontatie met de Eritrese jongeren ook zelf geweld gebruikt door [slachtoffer 2] meermalen te stompen met zijn vuisten. Daarnaast is de verdachte steeds aanwezig gebleven tijdens het gevecht en is hij pas toen [slachtoffer 1] (dodelijk) en [slachtoffer 2] (potentieel dodelijk) waren getroffen, vertrokken.
De verdachte heeft door te handelen als hiervoor vermeld, opzet gehad op de ten laste gelegde geweldshandelingen en daaraan een voldoende significante en wezenlijke bijdrage geleverd. Daarmee komt de rechtbank tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde openlijk geweld jegens [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] .
Omdat niet kan worden vastgesteld dat de verdachte heeft geschoten of gestoken, wordt hij partieel vrijgesproken van de hem ten laste gelegde verzwarende omstandigheden.
Zoals eerder overwogen wordt de verdachte vrijgesproken van de openlijke geweldpleging tegen [slachtoffer 3] .