3.3.3Bewijsoverweging onderzoek Ant
Onderzoeksresultaten ten aanzien van het incident in Amsterdam
Op grond van de inhoud van het dossier en het verhandelde op de zitting neemt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden als vaststaand aan.
Reisbeweging naar AmsterdamOp 12 februari 2024 heeft [verdachte] met de auto van zijn tante (een Volkswagen Polo voorzien van het kenteken [kenteken] , hierna de auto) [naam 1] opgehaald in Landsmeer. Zij haalden hierna [medeverdachte 2] op nabij zijn woning in Amsterdam. [verdachte] , [naam 1] en [medeverdachte 2] reden vervolgens gezamenlijk naar Zoetermeer om daar [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] op te halen nabij de woning van de moeder van [medeverdachte 3] , die eerder die dag met de trein naar Zoetermeer waren gereisd. Vrijwel direct hierna reed de auto met daarin de vijf verdachten terug naar Amsterdam.
Tijdens de rit van Zoetermeer naar Amsterdam bestuurde [verdachte] de auto, zat [naam 1] voorin op de bijrijdersstoel en zaten [medeverdachte 3] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] op de achterbank. Om 17.55 uur heeft [medeverdachte 3] een video van elf seconden opgenomen en geüpload naar Snapchat. Op die video zijn de vijf verdachten in de auto te zien. [medeverdachte 3] filmde hierbij [naam 1] die op de bijrijdersstoel zit en op schoot een mes vasthoudt. Het lemmet van het mes zit in een zwarte hoes en het heft van het mes is groen met een wikkelpatroon.
Omstreeks 18.10 uur kwamen de verdachten aan in Amsterdam. De auto werd geparkeerd in de omgeving van het Plein ’40-’45 en de vijf verdachten stapten uit. Uit raadpleging van Google Maps blijkt dat het Plein ’40-’45 op ongeveer tien minuten loopafstand ligt van de woning aan de [adres 2] (het woonadres van [slachtoffer 3] ).
Reden van reis naar Amsterdam
Uit de verklaring van [verdachte] volgt dat hij een conflict had met [slachtoffer 3] . [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] wisten van dit conflict. Over de precieze aanleiding van de ruzie lopen de verklaringen uiteen, maar uit het dossier volgt dat het op 12 november 2023 tot een gewelddadige confrontatie is gekomen in een hotelkamer waarbij [verdachte] door [slachtoffer 3] is geslagen en vernederd (op video). [verdachte] heeft hiervan aangifte gedaan van diefstal met geweld van een mobiele telefoon en vijfhonderd euro.
Op 2 februari 2024 spraken [medeverdachte 1] en [verdachte] telefonisch met elkaar. Tijdens dit gesprek zegt [verdachte] dat [medeverdachte 1] even moet wachten omdat zijn vriend bijna terug is van vakantie en hem dan twee ‘je weet wat ik bedoel’ gaat geven en ‘Big TM wij gaan iedereen nieten, wij gaan echt naar schade toe, je weet wie schade is toch’. [medeverdachte 1] – wiens bijnaam (big) TM is – antwoordt bevestigend. [verdachte] zegt dan: ‘Wij gaan echt op hem zijn, je weet wat ik met hem ga doen.’ [medeverdachte 1] antwoordt instemmend en zegt: ‘we gaan schade geven aan meneertje’. De rechtbank begrijpt het gesprek zo dat waar [medeverdachte 1] en [verdachte] spraken over ‘wij gaan echt naar schade toe, je weet wie schade is toch’, gedoeld werd op [slachtoffer 3] wiens bijnaam ‘ [tweede naam slachtoffer 3] schade’ is. Uit het gesprek leidt de rechtbank af dat [medeverdachte 1] en [verdachte] voornemens waren om samen naar [slachtoffer 3] te gaan om (hem) te ‘nieten’ c.q. ‘schade te geven’. De rechtbank is ambtshalve ermee bekend dat – in versluierd taalgebruik – met ‘nieten’ schieten (met een vuurwapen) wordt bedoeld. In dat licht bezien begrijpt de rechtbank dat [verdachte] over een contact beschikt dat hem binnen afzienbare tijd twee vuurwapens gaat leveren en dat daarop wordt gewacht alvorens zij naar [slachtoffer 3] gaan.
De verklaringen van [medeverdachte 1] en [verdachte] dat de reden van de reis vanuit Zoetermeer naar Amsterdam was dat zij daar iets met elkaar wilden gaan eten en dat pas op het Plein ’40-’45 het idee is ontstaan om naar de woning van [slachtoffer 3] te gaan, vindt de rechtbank gelet op het gesprek van 2 februari 2024 ongeloofwaardig. Daarbij betrekt de rechtbank dat [medeverdachte 1] en [verdachte] kort na aankomst in Amsterdam naar de woning van [slachtoffer 3] zijn gegaan. Nadat [medeverdachte 1] en [verdachte] bij de woning van [slachtoffer 3] zijn geweest zijn de vijf verdachten, zonder in Amsterdam te hebben gegeten, weer in de auto gestapt en vertrokken. Ook deze omstandigheid duidt erop dat de verdachten met geen ander doel naar Amsterdam zijn gegaan dan af te reizen naar de woning van [slachtoffer 3] .
Op grond van het vorenstaande concludeert de rechtbank dat [medeverdachte 1] en [verdachte] het plan hadden opgevat om bewapend met (een) vuurwapen(s) naar (de woning van) [slachtoffer 3] te gaan en op 12 februari 2024 naar Amsterdam zijn gegaan om uitvoering te geven aan dit plan.
Hierna behandelt de rechtbank de vraag in hoeverre dit plan van [medeverdachte 1] en [verdachte] , door hen is uitgevoerd en of (en zo ja, in hoeverre) [medeverdachte 2] bij die uitvoering betrokken was.
Meenemen van een vuurwapen naar Amsterdam (uitvoering plan)In de telefoon van [medeverdachte 3] zijn drie video’s en een afbeelding aangetroffen waarop een vuurwapen en (in twee gevallen) een magazijn met patronen is te zien, die op 12 februari 2024 vanaf 12.42 uur tot en met 16.23 uur vanaf nagenoeg dezelfde locatie in Zoetermeer zijn geüpload naar Snapchat. Binnen hetzelfde tijdframe zijn in de telefoon van [medeverdachte 3] ook afbeeldingen en video’s geüpload waarop [medeverdachte 1] stond. [medeverdachte 3] heeft erkend dat hij de persoon is die op een afbeelding het vuurwapen voor zijn gezicht houdt. Gedurende de periode van het uploaden van de video’s en afbeelding(en) waren [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] samen in Zoetermeer.
Uit het volgende samenstel van bevindingen leidt de rechtbank af dat het vuurwapen dat te zien is op beeldmateriaal uit de telefoon van [medeverdachte 3] vanuit Zoetermeer is meegenomen naar Amsterdam.
In de telefoon van [medeverdachte 2] is een video aangetroffen die [verdachte] voor de woning aan de [adres 2] heeft opgenomen. [verdachte] filmde hierbij [medeverdachte 1] die een op een pistool gelijkend voorwerp vasthoudt, terwijl op de achtergrond is te horen ‘Waarom kom je niet naar buiten kanker Jesse schat (de rechtbank begrijpt naar aanleiding van de verklaring van [medeverdachte 1] : [tweede naam slachtoffer 3] schade, zijnde [slachtoffer 3] )’ en ‘kanker poesie dertig’. [verdachte] zegt dan: ‘niet schieten, niet schieten’. Het NFI heeft onderzoek gedaan naar deze door [verdachte] gemaakte video en geconcludeerd dat het voorwerp op die video past bij een semi-automatisch werkend pistool van het merk Ceska Zbrojovka (CZ), model 75B of een afgeleide daarvan. Het vuurwapen op het beeldmateriaal uit de telefoon van [medeverdachte 3] vertoont volgens de politie uiterlijke overeenkomsten met het vuurwapen op de door [verdachte] gemaakte video. De rechtbank begrijpt dat de politie doelt op de kleur van de handgreep (hout) en de verlengde loop.
De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dat het vuurwapen dat [medeverdachte 1] in Amsterdam voor de woning aan de [adres 2] voorhanden heeft gehad, te weten een pistool van het merk Ceska Zbrojovka (CZ), model 75B of een afgeleide daarvan, is meegenomen vanuit Zoetermeer en in de auto is vervoerd naar Amsterdam.
Bedreiging aan de [adres 2]Uit de verklaring van [slachtoffer 4] , het twaalfjarige zusje van [slachtoffer 3] , volgt dat zij omstreeks 18.40 uur de voordeur van de woning aan de [adres 2] opende. Haar broer [slachtoffer 3] was op dat moment niet thuis. Na het openen van de deur zag zij drie gemaskerde mannen voor de woning staan: twee bij het hekje van de voortuin en een derde aan de overkant van de straat. Eén van de twee mannen bij het tuinhekje hield zijn hand in zijn broekzak en zei: ‘Zeg tegen je broer dat hij de lul is’. De tweede man bij het tuinhekje legde zijn hand op die van de andere man en schreeuwde toen: ‘niet schieten, niet schieten’. Hierop sloot [slachtoffer 4] de deur, maar niet volledig. Door een kier zag zij de twee mannen bij het hekje wegrennen. [slachtoffer 3] is door zijn familie op de hoogte gebracht van wat zich bij de woning had afgespeeld en de gedane uitlatingen (aan zijn adres).
De rechtbank stelt vast dat [medeverdachte 1] en [verdachte] de twee gemaskerde mannen waren die bij het tuinhekje stonden. [medeverdachte 1] had een vuurwapen in/onder zijn kleding bij zich en zei: ‘Zeg tegen je broer dat hij de lul is’, terwijl [verdachte] zijn ( [medeverdachte 1] ) hand vasthield en schreeuwde ‘niet schieten, niet schieten’. Dat [verdachte] op voorhand niet zou hebben geweten van de aanwezigheid van het vuurwapen, maar pas nadat [slachtoffer 4] de deur opendeed dan wel sloot, wordt weerlegd door de inhoud van het tapgesprek van 2 februari 2024 tussen [medeverdachte 1] en [verdachte] en het doel waarmee zij naar Amsterdam zijn afgereisd, zoals hiervoor door de rechtbank is overwogen. Daar komt bij dat de rechtbank vaststelt dat de door [verdachte] gefilmde video met het vuurwapen is opgenomen vóórdat [slachtoffer 4] de deur had geopend, omdat uit de verklaring van [slachtoffer 4] volgt dat zij na het sluiten van de deur de mannen direct zag wegrennen.
Het Openbaar Ministerie heeft zich op het standpunt gesteld dat [medeverdachte 2] de derde man was die aan de overkant van de straat stond. Het is de rechtbank onbekend gebleven op welke bewijsmiddelen het Openbaar Ministerie de identificatie van [medeverdachte 2] als derde persoon baseert. Het dossier bevat eerder aanwijzingen voor het tegendeel. Zo heeft [verdachte] bij de politie verklaard dat hij samen met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] bij de woning was en is op camerabeelden van de [adres 2] van zowel vóór als na het incident een persoon in een glimmende pufferjas te zien, terwijl vaststaat dat niet [medeverdachte 2] , maar [medeverdachte 3] die dag een soortgelijke jas droeg. Ook blijft de mogelijkheid van een onbekende derde – waarvoor het dossier enige aanknopingspunten biedt – open.
Conclusie ten aanzien van het incident in Amsterdam (feit 4 meer subsidiair)
Door te handelen als hiervoor vastgesteld hebben [medeverdachte 1] en [verdachte] bewust een dermate bedreigende situatie in het leven geroepen dat zowel bij [slachtoffer 4] als (indirect) bij [slachtoffer 3] de redelijke vrees kon ontstaan dat hen iets zou worden aangedaan met een vuurwapen. De gedane uitlatingen in combinatie met de daarbij verrichte handelingen wezen immers ondubbelzinnig op de aanwezigheid van een vuurwapen, ondanks dat feitelijk geen vuurwapen aan [slachtoffer 4] werd getoond. Daaraan doet niet af dat, zoals beiden hebben verklaard, het niet de bedoeling was dat het vuurwapen daar en toen zou worden gebruikt (op [slachtoffer 4] ). Het gaat om de vraag of bij de bedreigden de redelijke vrees
konontstaan, wat – blijkens hun verklaringen – ook daadwerkelijk het gevolg
was.
De rechtbank kwalificeert de bijdragen van [medeverdachte 1] en [verdachte] als medeplegen van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en spreekt hen dus vrij van het onder 4 primair en subsidiair tenlastegelegde.
[medeverdachte 2] wordt vrijgesproken van dit feit, reeds omdat niet kan worden vastgesteld dat hij de derde persoon bij de woning is geweest. Verder komt de vraag naar voren hoe het handelen van deze derde persoon gekwalificeerd moet worden. Bij deze stand van zaken kan over de rol van de derde persoon niet meer worden vastgesteld dan dat hij met gezichtsbedekking op aan de overkant van de straat stond. Voor de vereisten om tot een bewezenverklaring voor het medeplegen met
anderente komen is dit naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende.
Onderzoeksresultaten ten aanzien van het incident in Purmerend
Op grond van de inhoud van het dossier en het verhandelde op de zitting neemt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden als vaststaand aan.
Reisbeweging naar Purmerend
Na het incident in Amsterdam reed de auto met daarin de vijf verdachten naar Purmerend. Tijdens de rit van Amsterdam naar Purmerend bestuurde [verdachte] de auto, zat [medeverdachte 2] voorin op de bijrijdersstoel en zaten [medeverdachte 3] , [medeverdachte 1] en [naam 1] op de achterbank.
Om 19.44 uur reed de auto op de A8 ter hoogte van Zaandam. Raadpleging van Google Maps leert dat de afstand tussen de ANPR-camera op de A8 en het treinstation in Purmerend met een auto in tien tot vijftien minuten kan worden afgelegd. De rechtbank gaat hier ook van uit.
Reden van reis naar Purmerend (vechtafspraak)
De rechtbank stelt vast dat op 11 februari 2024 een afspraak was gemaakt dat [medeverdachte 1] de volgende dag in Purmerend zou gaan vechten met [naam 2] . Die conclusie leidt de rechtbank af uit de chatgesprekken in het dossier. In de avond van 11 februari 2024 zijn namelijk in een groepsgesprek op Snapchat waarvan de accounts van [naam 2] , [naam 3] en [medeverdachte 1] deel uitmaakten, berichten uitgewisseld over ‘18.00 uur Purmerend Overwhere dan gaan we plek kijken veilig’, ‘Allebei niks op jullie’, ‘Is 1 tegen 1 op vuist klaar’. Tegelijkertijd zijn in de groepschat op Snapchat van de Eritrese groep jongeren (genaamd ‘Hp02’) afspraken gemaakt over het gezamenlijk afreizen naar Purmerend op 12 februari 2024. In die groepschat zei [naam 2] : ‘boys wees morgen ready’. Daarbij werd de voornaam van [medeverdachte 1] genoemd en ook de vraag gesteld: ‘gaan ze wel komen die van pur’. De rechtbank begrijpt dat met ‘pur’, Purmerend werd bedoeld.
Op 12 februari 2024 om 19.46 uur spraken [medeverdachte 1] en [naam 3] elkaar telefonisch (opnieuw) over de vechtafspraak. Van dit telefoongesprek is een video aangetroffen in de telefoon van [slachtoffer 1] , die nabij het treinstation van Purmerend is opgenomen. [medeverdachte 1] heeft dit telefoongesprek onderweg van Amsterdam naar Purmerend in de auto gevoerd in aanwezigheid van de andere vier verdachten in de auto. Het gesprek stond op de luidspreker. Dat hij dit gesprek pas zou hebben gevoerd na aankomst in Purmerend, zoals [medeverdachte 1] heeft verklaard, vindt zijn weerlegging in het feit dat het onmogelijk is om vanaf de locatie waar de auto om 19.44 uur op de A8 bij Zaandam de ANPR-camera passeerde in twee minuten in Purmerend te geraken. Uit de inhoud van het gesprek leidt de rechtbank af dat de afspraak (nog steeds) was dat [medeverdachte 1] en [naam 2] één op één met elkaar zouden gaan vechten (na)bij het treinstation van Purmerend om ‘het’ op te lossen en dat daarbij gezegd is dat geen wapens zouden worden gebruikt. De rechtbank concludeert dat – als niet eerder – op dat moment voor ieder van de verdachten duidelijk moet zijn geweest dat zij naar het station in Purmerend gingen voor een vechtafspraak. Ook het latere handelen van de verdachten, zoals hierna verder wordt besproken, duidt hierop.
Achtergrond vechtafspraak: conflict tussen jongeren in Purmerend
De vechtafspraak tussen [medeverdachte 1] en [naam 2] staat niet op zichzelf, maar moet naar het oordeel van de rechtbank worden bezien in de context van een langerlopend conflict tussen een groep jongeren uit Purmerend en een groep jongeren van Somalische en/of Eritrese afkomst. Het conflict lijkt te zijn ontstaan tijdens het Reuring Festival in Purmerend in juni 2023 en heeft eerder geleid tot twee steekincidenten op 1 juli 2023 en 20 juli 2023 waarbij Eritrese jongens (ernstig) gewond zijn geraakt. Nadien zijn er meerdere andere (gewelds)incidenten geweest en dit tot kort voor 12 februari 2024. Uit het dossier volgt dat [medeverdachte 1] en [verdachte] beiden actief zijn betrokken bij dit langerlopend conflict met de groep jongeren van Eritrese afkomst. [verdachte] heeft op de zitting van 3 november 2025 over de Eritrese jongeren verklaard: “Die jongens, ik bedoel die Somalische jongens, Somma’s zoals we hen noemen, of Eritrese jongens, ik weet hoe zij zijn, ze komen altijd met heel veel, ze hebben mij al eerder zo te grazen genomen. Zij schrikken niet van geweld, hun zijn één en al geweld. Zij lopen met z’n tienen buiten en dan hebben vijf, zes jongens een mes bij zich. Als je hen tegenkomt, moet je geluk hebben dat je weg kan komen.”
Meebrengen van een vuurwapen en mes naar de vechtafspraak
Op 12 februari 2024 om 19.51 uur (enkele minuten na het gesprek tussen [medeverdachte 1] en [naam 3] over de vechtafspraak) hadden [verdachte] en [naam 4] telefonisch contact met elkaar.
Op dat moment was de auto met daarin de vijf verdachten nog steeds onderweg van Amsterdam naar Purmerend. De rechtbank stelt vast dat [verdachte] het telefoongesprek over de luidspreker heeft gevoerd in aanwezigheid van de andere vier verdachten. Op de achtergrond zijn steeds anderen te horen met/tegen wie [verdachte] (ook) sprak en tegen het einde nam een ander aan de kant van [verdachte] deel aan het gesprek met [naam 4] (‘Yo [voornaam naam 4] ’). [medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij [verdachte] en [medeverdachte 2] – die toen voorin de auto zat – aan de telefoon heeft horen praten. De rechtbank stelt op basis van deze omstandigheden vast dat alle verdachten het gesprek met [naam 4] hebben gehoord en dus bekend moeten zijn geweest met de inhoud daarvan. Het latere handelen van de verdachten, zoals hierna verder besproken, wijst er ook op dat zij met de inhoud van dit gesprek bekend waren.
Tijdens het telefoongesprek stelde [verdachte] , [naam 4] op de hoogte van de vechtafspraak ‘we gaan nu meet and greet met my man’ en ‘er zijn boze dingen daar’. De vraag van [naam 4] of [verdachte] ‘enge, enge dingen’ daar heeft, beantwoordt [verdachte] bevestigend. Uit het gesprek volgt verder dat [verdachte] er rekening mee hield dat de Eritrese jongens met veel (meer) kwamen (‘hun denken dat ze met veeloes kunnen zijn’). Op de achtergrond wordt gesproken over ‘jij hebt die pipe daar, als ik geen remmie heb ga ik niet mee’. [verdachte] antwoordt aan [naam 4] : ‘bro ik ga die, ik heb die, ik ben met een pipe snap je’.
De rechtbank leidt hieruit af dat de verdachten op voorhand met elkaar hebben gesproken over het meebrengen van een ‘pipe’ en een ‘remmie’ naar de vechtafspraak waarbij veel Eritrese jongens werden verwacht. Zoals gerelateerd door de politie en de rechtbank ambtshalve bekend, wordt – in versluierd taalgebruik – met ‘pipe’ een vuurwapen bedoeld. Dat met ‘pipe’ over een vuurwapen wordt gesproken sluit aan bij de eerder door de rechtbank gedane vaststelling dat [medeverdachte 1] in Amsterdam een vuurwapen voorhanden had. Het past ook bij de omstandigheid – zoals hierna nog wordt vastgesteld – dat bij het station met een vuurwapen is geschoten. De verklaring van [verdachte] dat met een ‘pipe’ een honkbalknuppel wordt bedoeld, vindt daarentegen geen enkele steun in het dossier.
De rechtbank begrijpt verder dat met ‘remmie’ een mes wordt bedoeld. De rechtbank stelt dit vast op basis van de eerder door de rechtbank gedane vaststelling dat [naam 1] een mes in de auto vasthield en de omstandigheid dat [slachtoffer 2] – zoals hierna nog wordt vastgesteld – bij het station twee steekverwondingen door een mes heeft opgelopen.
Het verweer van [verdachte] dat hij bij aankomst in Purmerend heeft gezegd dat alle wapens in de auto moesten achterblijven en hij dacht dat dit ook was gebeurd, vindt geen steun in het dossier. Geen van de medeverdachten heeft in overeenstemming daarmee verklaard en uit de vaststelling dat er een vuurwapen en mes is meegenomen naar de vechtpartij volgt het tegendeel. Verder blijkt uit het gesprek met [naam 4] dat het juist gaat over het meenemen van wapens, zoals de rechtbank hiervoor heeft overwogen. De uitlating van [verdachte] in het gesprek met [naam 4] ‘ik kan beter mijn ding even hier laten snap je?’, maakt dit niet anders. De uitleg die de verdediging hieraan geeft, namelijk dat hieruit volgt dat er afspraken waren gemaakt over het niet gebruiken van wapens, volgt de rechtbank niet. [verdachte] zegt dit tegen [naam 4] die hij op dat moment aan de telefoon heeft, waarbij wordt gesproken over het laden van de telefoon en later in het gesprek wordt gesproken over het uitzetten van de telefoon. In die context lijkt het achterlaten van ‘mijn ding’ betrekking te hebben op zijn telefoon, tevens passend bij de bevindingen in het dossier dat [medeverdachte 1] zijn telefoons (ook) in de auto heeft achtergelaten voordat zij naar de confrontatie bij het station zijn gegaan.
Op grond van het vorenstaande concludeert de rechtbank dat de verdachten zich bewapend met een vuurwapen en een mes naar de vechtafspraak bij het station van Purmerend hebben begeven en dat alle verdachten hiervan op de hoogte waren.
Wat is er gebeurd bij het station in Purmerend?Na aankomst in Purmerend werd de auto nabij het treinstation geparkeerd aan de zijde van het centrum en zijn de verdachten in een groep en bewapend met een vuurwapen en een mes richting het station gelopen. [naam 1] heeft zich vervolgens aan de situatie onttrokken door zich om te draaien en weg te gaan. De vier overgebleven verdachten liepen de spoortunnel door en troffen aan de andere zijde van het station meerdere Eritrese jongens. Achteraf is uit het politieonderzoek gebleken dat ten tijde van het incident een groep van tien Eritrese jongens op het station aanwezig was.
Forensische bevindingen
Op camerabeelden in de omgeving van het station zijn vier harde knallen te horen om 20:02:53 uur, 20:02:54 uur, 20:03:06 uur en 20:03:18 uur. Omstreeks 20.04 uur heeft één van de Eritrese jongens de hulpdiensten ingeschakeld.
Door de politie zijn op het trottoir net na de spoortunnel (bij de lift van het station) [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zwaargewond aangetroffen. [slachtoffer 1] is dezelfde avond in het ziekenhuis overleden. Uit onderzoek aan het lichaam van [slachtoffer 1] blijkt dat hij is overleden als gevolg van een inschotwond aan de linkerzijkant van de borst. Uit het lichaam van [slachtoffer 1] zijn drie projectieldelen (twee uit de buik en één uit de linkerbovenarm) verwijderd en veiliggesteld.
Uit de medische informatie in het dossier blijkt dat [slachtoffer 2] een schotwond had aan de rechterzijde van de buik en twee steekwonden in de borstkas en in de buik. Zijn wervelkolom was doorboord door een kogel en hij had onder meer een bloeding in de borstkas, botbreuken en letsels aan verschillende organen waaronder ernstig letsel aan de linkernier, waardoor die nier moest worden verwijderd.
Op en nabij de plaats delict trof de politie vier patroonhulzen aan. De vier hulzen waren allen voorzien van de bodemstempel ‘9mm Luger G.F.L’. De afvuursporen in de hulzen zijn door een deskundige onderzocht. De deskundige heeft gerapporteerd dat de afvuursporen in de vier hulzen worden verwacht wanneer deze zijn verschoten met een (semi-)automatisch werkend pistool van het kaliber 9 mm Parabellum, merk Ceska Zbrojovka (CZ), model 75 of 85. Ook de afvuursporen in de uit het lichaam van [slachtoffer 1] veiliggestelde kogel passen bij vuurwapens van deze modellen.
Op 2 mei 2025 is een semi-automatisch werkend pistool van het merk Ceska Zbrojovka (CZ), model 85B, kaliber 9 mm Parabellum, aangetroffen in een woning in Amsterdam. De afvuursporen in
drievan de vier op de plaats delict aangetroffen hulzen zijn opnieuw door een deskundige onderzocht. De deskundige heeft gerapporteerd dat de resultaten van het vergelijkend hulsonderzoek extreem veel waarschijnlijker zijn wanneer deze hulzen zijn verschoten uit dit vuurwapen, dan wanneer de hulzen zijn verschoten met een ander vuurwapen van hetzelfde kaliber en met dezelfde systeemkenmerken als dit vuurwapen.
Conclusie vuurwapenUit voornoemde onderzoeksresultaten volgt naar het oordeel van de rechtbank dat in een tijdsbestek van vijfentwintig seconden in totaal vier schoten zijn gelost met één vuurwapen van het merk Ceska Zbrojovka (CZ), model 85B, kaliber 9 mm. Eerder heeft de rechtbank vastgesteld dat in de auto vanuit Zoetermeer een vuurwapen van het merk Ceska Zbrojovka (CZ), model 75B of een afgeleide daarvan, is meegenomen. Een model 85B is een afgeleide van het (klassieke) model 75B. Eerder heeft de rechtbank ook vastgesteld dat ditzelfde vuurwapen te zien is op de door [verdachte] gemaakte video bij de bedreiging in Amsterdam. Op basis van deze bevindingen concludeert de rechtbank dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zijn neergeschoten met hetzelfde vuurwapen dat is meegenomen in de auto vanuit Zoetermeer en waarmee voorafgaand aan de reis naar Purmerend de door [medeverdachte 1] en [verdachte] gepleegde bedreiging in Amsterdam heeft plaatsgevonden.
Het is dus ook dit wapen geweest, waarover gesproken werd tijdens het telefoongesprek dat [verdachte] met [naam 4] op de luidspreker en in aanwezigheid van de verdachten om 19.51 uur voerde en waarbij toen voor dit vuurwapen het woord ‘pipe’ werd gebruikt.
Bevindingen ten aanzien van het mesOp 14 februari 2024 (twee dagen na het incident) is onder [naam 5] een mes (met hoes) inbeslaggenomen. Uit de verklaring van [naam 5] leidt de rechtbank af dat hij dat mes van [medeverdachte 1] – met wie hij op dat moment werd aangehouden – had gekregen. Op grond van het DNA-onderzoek aan het inbeslaggenomen mes stelt de rechtbank vast dat [slachtoffer 2] donor is van een deel van het celmateriaal op de snijrand en punt van dat mes. Op basis hiervan concludeert de rechtbank dat [slachtoffer 2] op 12 februari 2024 met dit mes is gestoken.
Het mes dat tijdens de reis van Zoetermeer naar Amsterdam op een door [medeverdachte 3] in de auto gemaakte video in handen van [naam 1] is te zien, vertoont volgens de politie opvallende uiterlijke overeenkomsten met het mes waarmee [slachtoffer 2] is gestoken. Er is in beide gevallen sprake van een mes met een groen handvat en wikkelpatroon en ook de hoes komt overeen. De rechtbank gaat er op basis van deze gelijkenis van uit dat het om één en hetzelfde mes gaat en stelt daarmee vast dat het mes waarmee [slachtoffer 2] is gestoken vanaf Zoetermeer is meegenomen in de auto.
Het is dus ook dit mes geweest, waarover werd gesproken tijdens het telefoongesprek dat [verdachte] met [naam 4] op de luidspreker en in aanwezigheid van de verdachten om 19.51 uur voerde en waarbij toen voor dit mes het woord ‘remmie’ is gebruikt.
Wie heeft welke (gewelds)handelingen verricht?Op grond van de inhoud van het dossier doet de rechtbank allereerst de volgende vaststellingen over wat er is gebeurd na het incident alvorens de vraag te beantwoorden wie welke handelingen tijdens het incident heeft verricht.
Chatberichten in groepsgesprek #HeadShotGang
In de telefoon van [medeverdachte 2] zijn chatberichten aangetroffen die zijn uitgewisseld in een groepsgesprek op Snapchat. Kort na het incident (om 21.54 uur) werd de naam van deze groepschat gewijzigd naar ‘#HeadShotGang’. In de groepschat zijn (onder meer) de volgende berichten uitgewisseld. De tijden zijn weergegeven in de werkelijke tijd en de namen geven weer wie de berichten heeft geplaatst.
(12-02-2024) 21:48:29
[medeverdachte 1]
Kijk nieuws Purmerend
21:50:05
[medeverdachte 1]
Noem brazil nig een keer pussy dan
21:54:54
YoungDc
Is een vn soma’s geraakt?
21:59:02
[medeverdachte 1]
Tuurlijk
22:24:56
[medeverdachte 2]
Zeg die mannen
22:25:01
Worden
22:25:06
Gereanimeerd
22:25:11
Kanker
22:25:13
Pussy boys
22:25:49
Kogel door hoofd
22:59:13
[voornaam broer medeverdachte 2] (broer van [medeverdachte 2] )
Wie is er nou weg
22:59:16
Van de aardbodem
23:05:11
Het zijn niet eens somas
23:05:16
Maar eritranen
23:07:51
[medeverdachte 1]
Die [tweede naam slachtoffer 1] enz
23:08:58
[medeverdachte 2]
Waren
23:09:00
Somas
23:09:13
Ik heb die man
23:09:16
In de ogen gekeken
23:09:19
Hij lijkt op een Soma
23:09:31
Erritrianen
23:09:33
Zijn zelfde
(13-02-2024) 08:15:03
[voornaam broer medeverdachte 2] (broer van [medeverdachte 2] )
Deelt een screenshot van nieuwsbericht “19-jarige man overleden na schietpartij Purmerend, klopjacht op verdachte”
10:40:18
[medeverdachte 1]
Audiogesprek: Hij durft brazil te testen
10:40:32
[medeverdachte 2]
Hahahahahha
12:20:59
Deelt een filmpje van een groot mes dat drie seconden duurt. Hierbij wordt vermoedelijk gezegd: Kijk kijk kijk Belg stil man”.
Het is duidelijk dat deze chatberichten betrekking hebben op het incident. De rechtbank begrijpt – in het licht van het dossier – dat [medeverdachte 1] met ‘brazil’, doelde op zichzelf. De politie heeft het mes in het door [medeverdachte 2] verstuurde filmpje vergeleken met het mes waarmee [slachtoffer 2] is gestoken en geconcludeerd dat deze messen zeer sterke uiterlijke overeenkomsten vertonen onder andere vanwege het lichtgroene koord om het handvat.
[medeverdachte 2] heeft vragen van de politie over dit filmpje niet willen beantwoorden. De rechtbank gaat er op basis van deze omstandigheden van uit dat het mes waarmee [slachtoffer 2] is gestoken en het mes dat de dag na het incident in het filmpje van [medeverdachte 2] is te zien, één en hetzelfde mes betreft en dat het (bij het uitblijven van een verklaring) [medeverdachte 2] was die dit mes kort na het incident voorhanden had.
Vuurwapen bij [naam 6]
Op 13 februari 2024 om 09.35 uur en 10.06 uur (de ochtend na het incident) heeft [naam 6] twee video’s opgenomen waarin (hijzelf met) een vuurwapen is te zien. Op de video’s is te zien dat (zeer vermoedelijk) hij daarop staat met een vuurwapen en dat er naast het vuurwapen op het bureau een emmer met vloeistof staat en een handdoek ligt.
Het NFI heeft deze videobeelden onderzocht en geconcludeerd dat het vuurwapen in de video’s van [naam 6] dezelfde uiterlijke kenmerken en zichtbare beschadigingen heeft als het vuurwapen dat [medeverdachte 1] vasthoudt in de door [verdachte] opgenomen video in Amsterdam, welke is aangetroffen in de telefoon van [medeverdachte 2] . De rechtbank concludeert, in samenhang bezien met hetgeen hiervoor is overwogen, dat hieruit volgt dat [naam 6] de dag na het incident in het bezit is van het vuurwapen waarmee [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zijn neergeschoten.
Afgeluisterd telefoongesprek [naam 6] en [medeverdachte 1]
Op 13 februari 2024 om 14.11 uur spraken [medeverdachte 1] en [naam 6] elkaar telefonisch. Tijdens het gesprek vraagt [medeverdachte 1] aan [naam 6] of hij ‘die ding’ al heeft gepakt. [naam 6] antwoordt bevestigend, waarop [medeverdachte 1] opgelucht reageert (‘gelukkig’). [naam 6] vraagt of hij ‘hem’ aan iemand moet geven, waarop [medeverdachte 1] antwoordt met ‘nee, heb je ammoniak?’ en ‘maak die P schoon, hou hem bij jou broer’.
De rechtbank leidt uit dit gesprek af dat [medeverdachte 1] de dag na het schietincident wist dat [naam 6] het vuurwapen in bezit had gekregen waarmee was geschoten en hem instrueerde dat wapen schoon te maken. De rechtbank begrijpt met de bedoeling om eventuele sporen (vingerafdrukken en/of DNA) die naar de schutter zouden kunnen leiden, te vernietigen.
Opname vertrouwelijke communicatie in detentie (OVC-gesprekken) [medeverdachte 1]
Gedurende het politieonderzoek zijn gesprekken opgenomen die [medeverdachte 1] in detentie heeft gevoerd met zijn bezoek. Op 21 maart 2024 besprak [medeverdachte 1] het volgende met [naam 7] .
[medeverdachte 1] : Hij rent op me af met hamer.
[naam 7] : Belg
(de rechtbank begrijpt: [medeverdachte 3] )of jou?
[medeverdachte 1] : Eerst op mij. Belg (klapt in handen) slaat hem helemaal kapot, die man met de hamer.
[naam 7] : En toen heeft hij de Belg geslagen?
[medeverdachte 1] : Hij geeft de Belg een hoek hierzo ntv ntv (“PLOP” geluid).
[naam 7] : Eentje?
[naam 7] : Hij was niet dood de eerste dag. Morgen pas.
[medeverdachte 1] : Nee nee dezelfde dag, hij is gewoon een uur later of zoiets gegaan. Hij had schuim in zijn mond.
[naam 7] : Hij was ook gestoken. Door wie?
[medeverdachte 1] : Nee dat is een ander.
[naam 7] . Ik heb gehoord jullie deden zo. Je liet aan [voornaam slachtoffer 1] zien dat je niets hebt. Terwijl die ganoe was gewoon in je lul.
[medeverdachte 1] : Nononono. [voornaam verdachte] zegt ik ga nu go, pam pam. Uitdelen, uitdelen [voornaam verdachte] komt pam pam.
[naam 7] : Hij schoot?
[medeverdachte 1] : Ja maar niet een geraakt. Maar broer, ze rennen, ze rennen, kom kankersnel.
[naam 7] : [voornaam slachtoffer 1] ging ook rennen?
[medeverdachte 1] : Iedereen... Je weet toch. Ik in zijn bot, paf pshhht kom pam. Drie terug pam, pam pam pam.
[naam 7] : Jij hebt twee geraakt?
[medeverdachte 1] : Hmm
[naam 7] : Maar die andere is
[medeverdachte 1] : Hmm, Die andere is in rolstoel, de advocaat heeft
[naam 7] : Hmmm. Hoe weet je dat?
[medeverdachte 1] : Mijn advocaat is hem tegengekomen op rolstoel.
[naam 7] : Bij de lift of waren jullie onder de brug door?
[medeverdachte 1] : Ja, we waren bij de lift
[naam 7] : Had je in de lift geschoten?
[medeverdachte 1] : Uuuuhh volgens mij wel “pah” “pah”.
Uit het gesprek leidt de rechtbank af dat [medeverdachte 1] met [naam 7] sprak over het incident op 12 februari 2024 en de geweldshandelingen die daarbij zouden zijn gepleegd. De in dit gesprek genoemde geweldshandelingen komen immers overeen met wat [medeverdachte 3] heeft verklaard over het incident (zijnde ‘de Belg’ waar [medeverdachte 1] over spreekt), de schietverwondingen die zijn vastgesteld bij [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , de steekverwonding van [slachtoffer 2] en de gevolgen die deze verwondingen voor deze slachtoffers hebben gehad.
Op 4 april 2024 vertelde [medeverdachte 1] tegen zijn bezoekers: ‘ [voornaam medeverdachte 2] deed zo, ik zweer het je met die groene met zwarte’ en ‘trappen, die man is daar o, poem poem penalty. Bij één bij die lift, hé broer heb je gezien, een tijd waren veren op de grond, witte dingen. Dat was door, toen Kootje’. De rechtbank stelt op grond van het dossier vast dat Kootje de bijnaam is van [medeverdachte 2] . De rechtbank begrijpt dat waar in het gesprek wordt gesproken over ‘met die groene met zwarte’, wordt gedoeld op het mes (met zwart lemmet en groen koord om het handvat) waarmee [slachtoffer 2] is gestoken. Verder blijkt uit het forensisch onderzoek dat na het incident naast de lift op het station in Purmerend een plas bloed lag met eromheen een grote hoeveelheid witte veertjes.
Op 9 mei 2024 zei [medeverdachte 1] tegen een bezoeker: ‘Als ze die ding pakken, ze vinden mijn DNA d’r op ben ik de lul’ en ‘Ik wil niet zestien jaar zitten of zo’. De rechtbank begrijpt uit de context van het gesprek (waarin wordt gesproken over ‘wapen’ en ‘gun’) dat [medeverdachte 1] met ‘die ding’ doelde op een vuurwapen.
De rechtbank beoordeelt de inhoud van de OVC-gesprekken met grote behoedzaamheid en zal slechts die uitlatingen van [medeverdachte 1] die hij in de OVC-gesprekken heeft gedaan voor het bewijs gebruiken voor zover deze aansluiten bij andere onderzoeksbevindingen.
Ontbreken van camera’s en onafhankelijke getuigen
Op/bij het treinstation van Purmerend hingen geen camera’s die het incident hebben vastgelegd. Ook zijn er geen getuigen (bekend geworden) die het aldaar gepleegde geweld hebben waargenomen, anders dan personen behorende tot de twee rivaliserende groepen.
Verklaringen van de Eritrese jongerenDe rechtbank stelt vast dat de jongeren uit de Eritrese groep meermaals, op verschillende momenten gedurende het onderzoek zijn gehoord en daarbij (sterk) wisselende en op onderdelen onmiskenbaar leugenachtige verklaringen hebben afgelegd. De Eritrese jongeren hebben onder meer in strijd met de waarheid verklaard over hun wetenschap van de gemaakte vechtafspraak, de aanwezigheid van (steek)wapens, het aantal personen dat tijdens het incident aanwezig was en het aantal schoten dat is gelost. De groep Eritrese jongeren heeft daarbij geen enkele openheid van zaken gegeven omtrent hun eigen rol. Uit de afgeluisterde telefoongesprekken en chatberichten in het dossier blijkt dat de Eritrese jongeren vanaf het eerste moment informatie hebben achtergehouden voor de politie en onderling hun verklaringen op elkaar hebben afgestemd. Voorgaande omstandigheden maken dat de rechtbank hun verklaringen in het geheel onbetrouwbaar acht en daarom niet voor het bewijs zal gebruiken. In het verlengde hiervan kan de rechtbank niet vaststellen dat (ook) enig geweld is gepleegd richting [slachtoffer 5] , nu dit niet uit enig ander bewijsmiddel blijkt. De verdachte moet reeds daarom in zoverre worden vrijgesproken van het onder 5 tenlastegelegde.
Verklaringen van de verdachtenTen aanzien van de verdachten stelt de rechtbank vast dat geen van hen tegenover de politie een verklaring heeft afgelegd omtrent de wijze waarop en/of door wie de verwondingen aan de slachtoffers zijn toegebracht. Evenmin heeft de verdachte daarover op de zitting van 3 november 2025 verklaard. Er zijn dus geen verklaringen van de verdachten voorhanden die als bewijs kunnen dienen van hetgeen zich op de plaats delict heeft afgespeeld.
Aanwezigheid op de plaats delict ten tijde van het schietenVoor zover [verdachte] en [medeverdachte 2] hebben verklaard dat zij voordat er werd geschoten waren vertrokken, geldt dat die verklaringen op zichzelf staan en niet worden ondersteund of zelfs worden weerlegd door het dossier.
Voor [verdachte] geldt dat zijn verklaring dat hij vóór de schoten is weggerend over het Beatrixplein weerlegging vindt in de camerabeelden in het dossier, waaruit blijkt dat aan de zijde van het Beatrixplein pas ná de vier schoten is te zien dat personen wegrennen vanaf de plaats delict. Hieruit volgt naar het oordeel van de rechtbank dat ook [verdachte] aanwezig was op de plaats delict op het moment dat het (dodelijk) letsel werd toegebracht.
Voor [medeverdachte 2] geldt dat zijn verklaring dat hij, toen hij de groep Eritrese jongeren zag, direct is weggerend naar een parkeerplaats aan de Poelstraat alwaar hij belcontact met [verdachte] heeft gehad, niet wordt ondersteund door de onderzoeksresultaten. Zoals eerder genoemd, is op de camerabeelden in het dossier te zien dat pas ná de vier schoten personen wegrennen vanaf de plaats delict. Eén van deze personen rent in de richting van de Poelstraat. Het kan dus niet zo zijn dat [medeverdachte 2] , zoals hij zelf verklaart, de schoten pas heeft gehoord op de parkeerplaats. Daar komt bij dat het eerste schot te horen was om 20:02:53 uur en het laatste schot om 20:03:18 uur, terwijl [medeverdachte 2] op de camerabeelden van het Waterlands Archief (nabij de parkeerplaats aan de Poelstraat) pas om 20:04:50 uur voor het eerst te zien is (ruim een minuut na het laatst gehoorde schot). De afstand tussen de plaats delict en de parkeerplaats kan volgens de politie in ongeveer één minuut hardlopend worden afgelegd. Nader onderzoek aan de telefoons van [medeverdachte 2] en [verdachte] heeft evenmin ondersteuning opgeleverd voor de verklaring van [medeverdachte 2] . Weliswaar volgt daaruit dat hij belcontact met [verdachte] heeft gehad – en mogelijk is dat op de betreffende parkeerplaats geweest – maar zijn telefoon is pas om 20.09 uur geregistreerd op de parkeerplaats en nog later heeft het belcontact met [verdachte] plaatsgevonden. De rechtbank is daarom van oordeel dat ook [medeverdachte 2] aanwezig was op de plaats delict op het moment dat het (dodelijk) letsel werd toegebracht.
Conclusie ten aanzien van (gewelds)handelingen per verdachte
De rechtbank komt op basis van de bewijsmiddelen en de duiding die de rechtbank hierboven aan de inhoud van de bewijsmiddelen heeft gegeven tot de volgende conclusies omtrent de handelingen die de verdachten hebben verricht.
[medeverdachte 1]
was de schutter die de schoten heeft gelost, waardoor [slachtoffer 1] (dodelijk) en [slachtoffer 2] zijn getroffen. Dit baseert de rechtbank op de vaststelling dat [medeverdachte 1] het vuurwapen waarmee is geschoten (in ieder geval) vanaf Amsterdam voorhanden had. Dat hij het vuurwapen na de bedreiging en onderweg naar de auto in Amsterdam aan iemand buiten de eigen groep (dus aan een ander dan één van de verdachten) zou hebben afgegeven, vindt reeds zijn weerlegging in de vaststelling dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] met hetzelfde vuurwapen in Purmerend zijn neergeschoten. Na het schietincident wijst [medeverdachte 1] in de chatberichten en OVC-gesprekken zichzelf aan als de persoon die raak heeft geschoten en zorgt hij er kort na het schietincident voor dat eventuele sporen op het vuurwapen worden vernietigd, die bij ontdekking hem – naar eigen zeggen – een langdurige gevangenisstraf van zestien jaar kunnen opleveren. Het geheel van omstandigheden vraagt om een verklaring van de verdachte die de redengevende inhoud van de bewijsmiddelen zou kunnen relativeren, ontzenuwen of in een ander licht plaatsen. Een dergelijke verklaring is uitgebleven. [medeverdachte 1] heeft nimmer verklaard dat hij het vuurwapen na aankomst in Purmerend (op enig moment) heeft overgedragen aan een van de anderen en heeft zich op het zwijgrecht beroepen op de vraag of
hijzelfde schutter is geweest. Bij deze stand van zaken komt de rechtbank tot het oordeel dat [medeverdachte 1] de schutter was die op 12 februari 2024 met het vuurwapen heeft geschoten, ten gevolge waarvan [slachtoffer 1] is komen te overlijden en [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen.
[medeverdachte 2]
heeft [slachtoffer 2] tweemaal met het mes gestoken. Dit baseert de rechtbank op de vaststelling dat [medeverdachte 2] de dag na het schietincident in het bezit was van het mes waarmee [slachtoffer 2] was gestoken en [medeverdachte 1] in de OVC-gesprekken [medeverdachte 2] aanwijst als degene die heeft gestoken. Het geheel van omstandigheden vraagt om een verklaring van de verdachte die de redengevende inhoud van de bewijsmiddelen zou kunnen relativeren, ontzenuwen of in een ander licht plaatsen. Een dergelijke verklaring is uitgebleven. [medeverdachte 2] heeft slechts verklaard dat hij voortijdig de plaats delict had verlaten, terwijl de rechtbank eerder heeft vastgesteld dat dat niet het geval is geweest. Bij deze stand van zaken bestaat voor de rechtbank geen enkele aanleiding iets anders te veronderstellen en komt de rechtbank tot het oordeel dat [medeverdachte 2] op 12 februari 2024 tweemaal met het mes heeft gestoken in de buik en in de borst van [slachtoffer 2] . Er is gestoken met een groot mes met kartels en een dubbelzijdige snijrand. Mede door die steken is [slachtoffer 2] zeer ernstig gewond geraakt.
[verdachte]
Het Openbaar Ministerie heeft in het requisitoir het scenario gepresenteerd dat [verdachte] de eerste twee schoten heeft gelost en vervolgens op enig moment (volgens het Openbaar Ministerie na schot 2 of na schot 3) het vuurwapen heeft overgedragen aan [medeverdachte 1] . De rechtbank oordeelt dat dit scenario geen verankering vindt in het dossier, zodat dit niet kan worden vastgesteld
.Voor zover aan dat scenario verklaringen van de Eritrese jongeren ten grondslag zijn gelegd, geldt dat de rechtbank die verklaringen om eerdergenoemde redenen niet voor het bewijs gebruikt. Het dossier bevat daarnaast slechts het OVC-gesprek waarin [medeverdachte 1] lijkt te suggereren dat [verdachte] ook heeft geschoten (maar niet raak). Door [medeverdachte 1] is echter nimmer bevestigd dat dit de feitelijke gang van zaken is geweest en dat deel van het OVC-gesprek vindt geen steun in ander bewijsmateriaal. Het voorgaande leidt ertoe dat de rechtbank niet buiten redelijke twijfel kan vaststellen dat en zo ja, op welke wijze [verdachte] (als pleger) geweldshandelingen heeft verricht.
Vrijspraak (poging tot) moord
Met het Openbaar Ministerie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het dossier onvoldoende aanknopingspunten biedt om aan te nemen dat sprake was van voorbedachte rade, zodat de verdachte in zoverre zal worden vrijgesproken van het onder 1 en 2 tenlastegelegde.
Is sprake van (mede)plegen van (poging tot) doodslag?
De rechtbank stelt vast dat bij [medeverdachte 1] het opzet op het plegen van de doodslag op [slachtoffer 1] en de poging tot doodslag op [slachtoffer 2] aanwezig was. Door te schieten op [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft [medeverdachte 1] bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zouden komen te overlijden. Bij [slachtoffer 1] heeft deze kans zich ook daadwerkelijk verwezenlijkt.
De rechtbank stelt verder vast dat bij [medeverdachte 2] het opzet op het plegen van een poging tot doodslag op [slachtoffer 2] aanwezig was. Door tweemaal in de buik en in de borst te steken met een groot mes, met kartels en een dubbelzijdige snijrand, heeft [medeverdachte 2] de aanmerkelijke kans op dodelijk letsel bij [slachtoffer 2] bewust aanvaard.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of aan de verdachte ook het medeplegen van de doodslag van [slachtoffer 1] en de poging tot doodslag op [slachtoffer 2] kan worden verweten.
Juridisch kader
Voor een bewezenverklaring van medeplegen is vereist dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en een of meer anderen ter verwezenlijking van het grondfeit, in dit geval (een poging tot) doodslag. Dit is alleen gerechtvaardigd als de bewezen verklaarde – intellectuele en/of materiële – bijdrage van de verdachte aan het delict van voldoende gewicht is. Bij medeplegen ligt het accent op de samenwerking en minder op de vraag wie welke feitelijke handelingen heeft verricht. Bij de vorming van zijn oordeel dat sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking, kan de rechter rekening houden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
Voor medeplegen is verder vereist dat bij de verdachte sprake is geweest van dubbel opzet. Bewezen moet kunnen worden dat de verdachte opzet heeft gehad op de onderlinge samenwerking enerzijds en de verwezenlijking van het grondfeit anderzijds. Voor opzet is minimaal voorwaardelijk opzet vereist.
Medeplegen
De rechtbank is van oordeel dat sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking gericht op de doodslag van [slachtoffer 1] en de poging tot doodslag van [slachtoffer 2] door met een vuurwapen op hen te schieten en [slachtoffer 2] te steken en overweegt hiertoe als volgt.
De verdachte wist dat [medeverdachte 1] had afgesproken om te vechten met een Eritrese jongen bij het station in Purmerend. De verdachte is met [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] meegegaan naar deze vechtafspraak. De verdachte was ervan op de hoogte dat hierbij een groep Eritrese jongens aanwezig zou zijn, waarmee een langerlopend conflict bestond waarbij [medeverdachte 1] en hijzelf betrokken waren. Over de Eritrese jongeren heeft de verdachte verklaard dat zij altijd met veel komen, hem eerder te grazen hebben genomen, niet schrikken van geweld, één en al geweld zijn en dat zij met 10 jongens lopen en dan 5 of 6 jongens een mes bij zich hebben en je geluk moet hebben dat je weg kan komen.
De verdachte is desondanks voor deze vechtafspraak met zijn medeverdachten in de auto naar het station in Purmerend afgereisd. In de auto is gesproken over het gevecht en de wapens die mee zouden worden genomen naar dit gevecht. Toen zij aankwamen in Purmerend is de verdachte met de medeverdachten, waarvan hij wist dat twee bewapend waren met een mes en vuurwapen, naar het station gelopen. De verdachten zijn zodoende doelgericht als één groep naar het station gelopen om bewust en gewapend de confrontatie op te zoeken met de Eritrese jongeren. De verdachte wist ook (in elk geval) na de bedreiging in Amsterdam dat [medeverdachte 1] er niet voor terugdeinsde het door hem meegebrachte vuurwapen te gebruiken. [verdachte] moest [medeverdachte 1] immers eerder van het gebruik daarvan afhouden in Amsterdam door te zeggen ‘niet schieten, niet schieten’ en zoals hij ook uitsprak in zijn telefoongesprek met [naam 4] kort voor het incident waarbij hij [medeverdachte 1] ‘kankerloco’ noemde en zei: ‘Yo meisje van 8 jaar doet open broer. Hij wilde bijna daar op die chickie geven’ (de rechtbank begrijpt: hij wilde bijna op dat meisje schieten). Onder deze omstandigheden heeft de verdachte bewust het niet te verwaarlozen risico aanvaard dat [medeverdachte 1] het vuurwapen en [medeverdachte 2] het mes zou gebruiken tijdens de confrontatie met de Eritrese jongeren.
De verdachte heeft zich ook op geen enkel moment gedistantieerd van het schieten door [medeverdachte 1] en het steken van [slachtoffer 2] door [medeverdachte 2] . Pas toen [slachtoffer 1] (dodelijk) en [slachtoffer 2] (potentieel dodelijk) waren getroffen, zijn de verdachten vertrokken. Hieruit volgt naar het oordeel van de rechtbank dat ook de verdachte verantwoordelijk kan worden gehouden voor het schieten op [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en voor het steken van [slachtoffer 2] .
Onder voornoemde omstandigheden hield de verdachte op voorhand rekening met en was hij zich bewust van de aanmerkelijke kans dat het meegebrachte vuurwapen en het mes zouden worden gebruikt en dat dit tot dodelijk letsel zou kunnen leiden. Dat geweldgebruik met dit mogelijk gevolg was dus voor de verdachte voorzienbaar en is ook door hem aanvaard door desondanks de confrontatie op te (blijven) zoeken. Deze aanvaarding volgt ook uit het feit dat de verdachte zich niet heeft bekommerd over het lot van beide slachtoffers. Daarmee had kunnen worden uitgedrukt dat de verdachte zich niet met dàt lot van de slachtoffers kon verenigen. De verdachte heeft geen verklaring afgelegd over zijn aanwezigheid bij en rol in het delict die de redengevendheid van de hiervoor gedane vaststellingen voor het bewijs van het medeplegen van (poging) doodslag ontzenuwt.
Conclusie ten aanzien van het incident in Purmerend (feiten 1 primair, 2 primair en 5)
De slotsom is dat de rechtbank ten aanzien van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten komt tot een bewezenverklaring van medeplegen van (poging tot) doodslag.
Die feiten zijn in eendaadse samenloop gepleegd met de in de bewezenverklaring onder feit 5 omschreven openlijke geweldpleging tegen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . Omdat niet kan worden vastgesteld dat de verdachte heeft geschoten of gestoken, wordt hij bij feit 5 (openlijke geweldpleging) partieel vrijgesproken van de hem ten laste gelegde verzwarende omstandigheden.
Zoals eerder overwogen wordt de verdachte vrijgesproken van de openlijke geweldpleging tegen [slachtoffer 5] .
Conclusie ten aanzien van het vuurwapenbezit in Amsterdam en Purmerend (feit 3)
Uit al het voorgaande volgt dat ook medeplegen van voorhanden hebben van het vuurwapen (merk CZ, type 85B, kaliber 9mm) in Amsterdam en in Purmerend wettig en overtuigend is bewezen kan worden verklaard. Dat de verdachte ook feitelijke macht over dit vuurwapen heeft kunnen uitoefenen volgt uit de gezamenlijkheid van het optreden van de verdachte met zijn medeverdachten. Het maakt dan niet uit wie feitelijk het wapen bij zich droeg.