ECLI:NL:RBNHO:2025:1589

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
13 februari 2025
Publicatiedatum
17 februari 2025
Zaaknummer
11237028 / CV EXPL 24-2158
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Verstek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ambtshalve toetsing van gewijzigde algemene voorwaarden in huurovereenkomst met consument

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland, locatie Zaanstad, op 13 februari 2025 een verstekvonnis gewezen in een civiele procedure tussen de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid De Nederlandse Kluis B.V. en twee gedaagde partijen die niet zijn verschenen. De eisende partij vorderde betaling van € 274,65, bestaande uit hoofdsom, buitengerechtelijke incassokosten en rente. De kantonrechter heeft ambtshalve de toepasselijkheid van de algemene voorwaarden van de eisende partij beoordeeld, met bijzondere aandacht voor de informatieplichten die de handelaar heeft ten opzichte van de consument. De kantonrechter oordeelde dat de eisende partij voldoende had aangetoond dat aan deze informatieplichten was voldaan.

De kantonrechter heeft echter ook de gewijzigde algemene voorwaarden van de eisende partij getoetst. Hierbij werd vastgesteld dat bepaalde bedingen, zoals het incassobeding en het prijswijzigingsbeding, vermoedelijk oneerlijk waren in de zin van de richtlijn betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de oorspronkelijke algemene voorwaarden van toepassing zijn, omdat de eisende partij niet had aangetoond dat de gewijzigde voorwaarden tijdig aan de gedaagde partijen waren medegedeeld. De vordering tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten werd afgewezen, evenals de vordering tot vergoeding van schade op basis van de gewijzigde voorwaarden.

Uiteindelijk heeft de kantonrechter de gedaagde partijen hoofdelijk veroordeeld tot betaling van het gevorderde bedrag, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten. Dit vonnis is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Zaanstad
Zaaknr./rolnr.: 11237028 / CV EXPL 24-2158
Uitspraakdatum: 13 februari 2025
Verstekvonnis van de kantonrechter in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
De Nederlandse Kluis B.V.
gevestigd te Rotterdam
de eisende partij
gemachtigde: AGIN Timmermans Gerechtsdeurwaarders
tegen

1.[gedaagde sub 1]

2.
[gedaagde sub 2]
beiden wonende te [woonplaats]
de gedaagde partijen
niet verschenen

1.De procedure

1.1.
De eisende partij heeft de gedaagde partijen gedagvaard. Tegen de gedaagde partijen is verstek verleend.

2.De vordering

2.1.
De eisende partij vordert veroordeling van de gedaagde partij tot betaling van € 274,65. Dit bedrag bestaat uit € 215,31 aan hoofdsom, € 40,00 aan buitengerechtelijke incassokosten en € 19,34 aan rente. Verder vordert de eisende partij de wettelijke rente over € 215,31 vanaf 2 juli 2024 tot aan de dag der algehele voldoening. Daarnaast vordert zij veroordeling van de gedaagde partijen in de proceskosten.

3.De beoordeling

Informatieplichten
3.1.
De vordering is gebaseerd op een overeenkomst tussen een handelaar en een consument, anders dan een overeenkomst op afstand of buiten de verkoopruimte gesloten. Bij het sluiten van dergelijke overeenkomsten moet de handelaar voldoen aan de wettelijke (pre)contractuele informatieplichten van artikel 6:230l aanhef en onder a, b, c, d en f van het Burgerlijk Wetboek (BW). Dit ter bescherming van de consument. De handelaar moet gemotiveerd stellen en onderbouwen dat aan deze plichten is voldaan. De kantonrechter moet er ambtshalve op toezien dat die voorschriften worden nageleefd, dus ook als er geen verweer is gevoerd. [1]
3.2.
De kantonrechter is van oordeel dat de eisende partij voldoende heeft toegelicht en onderbouwd dat is voldaan aan de informatieplichten.
Algemene voorwaarden
3.3.
De kantonrechter moet ambtshalve beoordelen of op de overeenkomst met de gedaagde partijen algemene voorwaarden van toepassing zijn en zo ja, of daarin geen bedingen zijn opgenomen die oneerlijk zijn ten opzichte van een consument, in de zin van artikel 3 van de
Richtlijn 93/13/EEG betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten (hierna: de richtlijn). Dit artikel is in het Nederlandse recht tot uitdrukking gebracht in artikel 6:233 onder a van het Burgerlijk Wetboek (BW), waarin kort gezegd is bepaald dat een beding dat onredelijk bezwarend is, vernietigbaar is.
3.4.
De kantonrechter voegt hier nog aan toe dat het gaat om een beoordeling van de bedongen afspraken, die de rechten en plichten van partijen over en weer vastleggen en waar de consument door het sluiten van de overeenkomst contractueel aan kan worden gehouden. Of de eisende partij de consument ook daadwerkelijk aan die afspraken houdt, of in de praktijk alleen naleving van wettelijke bepalingen verlangt, is in dit verband niet relevant. De omstandigheid dat een eisende partij alleen een beroep doet op wettelijke bepalingen ontslaat de kantonrechter namelijk niet van de verplichting om ambtshalve te toetsen of de eisende partij zichzelf contractueel de mogelijkheid heeft voorbehouden om desgewenst, in of buiten rechte, aanspraak te maken op een contractueel bedongen vergoeding – en vervolgens ambtshalve te toetsen of het betreffende contractuele beding oneerlijk is en vernietigd moet worden. In dat laatste geval heeft de eisende partij ook geen recht op de gevorderde wettelijke vergoeding. [2]
3.5.
Samenvattend moet de kantonrechter in iedere procedure over ieder onderdeel van de vordering beoordelen of daarover in de algemene voorwaarden afspraken zijn gemaakt en of die afspraken al dan niet eerlijk zijn ten opzichte van de consument. Als de kantonrechter oordeelt dat een contractuele afspraak niet eerlijk is, moet het beding worden vernietigd en moet de vordering op dat onderdeel worden afgewezen, ook als de eisende partij in de procedure een beroep doet op wettelijke bepalingen in plaats van op die contractuele afspraak.
Welke algemene voorwaarden zijn van toepassing?
3.6.
Volgens de eisende partij zijn de
Voorwaarden Huurovereenkomst Safeloket De Nederlandse Kluis B.V. versie januari 2024(hierna: de gewijzigde algemene voorwaarden) van toepassing op de overeenkomst.
3.7.
De kantonrechter volgt de eisende partij niet in dit standpunt. Uit de overlegde stukken blijkt dat op de overeenkomst de algemene voorwaarden
Voorwaarden Huurovereenkomst Safeloket (hierna: de algemene voorwaarden) van de eisende partij van toepassing zijn verklaard. Omdat in de algemene voorwaarden (onder meer) een beding over buitengerechtelijke kosten was opgenomen dat ten aanzien van consumenten als oneerlijk kon worden aangemerkt, heeft de eisende partij haar algemene voorwaarden gewijzigd.
3.8.
Voor de vraag of de gewijzigde algemene voorwaarden van toepassing zijn, is van belang wanneer de eisende partij de gedaagde partijen hierover schriftelijk heeft geïnformeerd. De eisende partij heeft hierover echter niets gesteld en de betreffende brief ontbreekt. Wel staat vast dat de gewijzigde algemene voorwaarden van januari 2024 dateren terwijl de eisende partij al op 27 januari 2023 een eerste aanmaning ex artikel 6:96 lid 6 BW aan de gedaagde partijen heeft verstuurd. De eisende partij is dus pas tot wijziging van haar algemene voorwaarden overgegaan, nadat de gedaagde partijen al (lange tijd) in verzuim waren én na in een andere zaak op de oneerlijkheid van het beding en de gevolgen daarvan gewezen te zijn door de kantonrechter. [3] Het gevolg is dat niet de gewijzigde, maar de oorspronkelijke algemene voorwaarden op de overeenkomst van toepassing zijn.
Buitengerechtelijke incassokosten
3.9.
De eisende partij heeft de oorspronkelijke algemene voorwaarden niet toegezonden in deze procedure. De kantonrechter is echter ambtshalve met de algemene voorwaarden bekend en heeft in een eerdere zaak [4] van de eisende partij getoetst of de algemene voorwaarden bedingen bevatten die oneerlijk zijn. Dit voor zover de bedingen verband hielden met de vordering. De eisende partij heeft hierbij de gelegenheid gekregen zich hierover uit te laten. Vervolgens heeft de kantonrechter artikel 7 van de algemene voorwaarden oneerlijk bevonden voor zover dit beding ziet op buitengerechtelijke incassokosten en schadevergoeding. De kantonrechter heeft het beding vernietigd en de vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten afgewezen. De kantonrechter ziet, gelet op het gestelde in de dagvaarding en uitgaande van de huidige stand van de jurisprudentie, in deze zaak geen aanleiding om anders over dit beding te denken dan in voornoemde zaak en vernietigt daarom dit beding. De gevorderde buitengerechtelijke incassokosten zullen daarom worden afgewezen.
Het eenzijdig prijswijzigingsbeding
3.10.
Artikel 6 van de oorspronkelijke algemene voorwaarden bevat een prijswijzigingsbeding. Gedurende de looptijd van de overeenkomst met de gedaagde partij heeft de eisende partij de jaarlijkse huurprijs verhoogd. Het prijswijzigingsbeding houdt daarom verband met de vordering en moet door de kantonrechter ambtshalve worden getoetst. Het beding luidt:
(…)Prijsindex: De huurprijs wordt jaarlijks verhoogd op basis van wijziging maandprijsindexcijfer volgens de Consumentenprijsindex (CPI) reeks CPI alle huishoudens (2006 = 100) gepubliceerd door het Centraal Bureau voor de Statistiek.
Daarnaast is Verhuurder steeds gerechtigd de huur na afloop van het contractjaar eenzijdig verder te verhogen, voor zover de verhoging uiterlijk 1 maand voor de afloop van het contractjaar aan Huurder bekend wordt gemaakt. Huurder heeft het recht voor het einde van het betreffende contractjaar de Overeenkomst te ontbinden. (…)
3.11.
Het beding biedt de eisende partij de mogelijkheid om de huurprijs jaarlijks te verhogen (i) conform de regels van de CPI en daarbovenop (ii) eenzijdig verder te verhogen voor zover die verhoging uiterlijk één maand voor de afloop van het contractjaar aan de huurder bekend wordt gemaakt.
3.12.
De kantonrechter stelt vast dat dit beding valt onder artikel 3 lid 3 sub 1 onder ‘l’ van de blauwe lijst behorende bij de richtlijn met bedingen die als oneerlijk kunnen worden aangemerkt. In sub 2 onder d van de lijst is bepaald dat het onder ‘l’ vermelde niet in de weg staat aan bedingen van prijsindexering, voor zover deze wettig zijn en de wijze waarop de prijs wordt aangepast hierin expliciet beschreven is.
3.13.
Het eerste deel van het beding voldoet naar het oordeel van de kantonrechter aan deze vereisten. Het beding verwijst naar de regels van de CPI en neutraliseert alleen jaarlijks de effecten van inflatie, zodat voor de consument duidelijkheid bestaat over het moment en de hoogte van de wijziging. Dit indexatie-beding is daarom niet oneerlijk en wordt in stand gelaten.
3.14.
Ten aanzien van het tweede deel van het beding geldt dat op grond van artikel 3 lid 3 sub 1 onder ‘l’ in samenhang met vaste jurisprudentie van het Europese Hof van Justitie [5] een prijswijzigingsbeding slechts aanvaardbaar is wanneer de gronden voor de prijswijziging in de overeenkomst of algemene voorwaarden worden genoemd en deze een geldige reden voor wijziging vormen, zodat de consument de prijswijziging kan voorzien. De consument dient verder een reële mogelijkheid te hebben om de overeenkomst op te zeggen in het geval van een eenzijdige wijziging.
3.15.
In het tweede gedeelte van het beding ontbreekt een geldige reden voor wijziging, terwijl in de bepaling ook geen maximum verhogingspercentage is opgenomen. Daarmee is voor de consument de prijswijziging niet duidelijk en voorzienbaar. Gelet hierop wordt het beding vermoed oneerlijk te zijn.
3.16.
Gezien het gestelde in de dagvaarding gaat de kantonrechter ervan uit dat de eisende partij de huurprijs gedurende de looptijd van de huurovereenkomst alleen heeft verhoogd met het inflatiepercentage van de CPI. Dat het opslagbeding in artikel 6 van de algemene voorwaarden wordt vermoed oneerlijk te zijn, heeft daarom in deze zaak geen gevolgen voor vordering.
Ambtshalve toetsing van:Voorwaarden Huurovereenkomst Safeloket De Nederlandse Kluis B.V. versie januari 2024
3.17.
De kantonrechter heeft vooruitlopend op eventuele toekomstige procedures van de eisende partij alvast kennis genomen van de gewijzigde algemene voorwaarden.
3.18.
De eisende partij heeft zich op het standpunt gesteld dat de gewijzigde algemene voorwaarden geen oneerlijke bedingen bevatten. De kantonrechter volgt de eisende partij niet in dit standpunt en overweegt daartoe als volgt.
3.19.
Artikel 7 van de gewijzigde algemene voorwaarden bevat een beding over incassokosten en schadevergoeding. In dat artikel staat:
(…) Verhuurder is gerechtigd buitengerechtelijke en gerechtelijke incassokosten bij Huurder in rekening te brengen. Indien Huurder een consument is, zal Verhuurder de buitengerechtelijke incassokosten pas in rekening brengen nadat 1) Huurder in verzuim is; en 2) Verhuurder Huurder heeft aangemaand tot betaling binnen veertien dagen na de dag van aanmaning, onder vermelding van de gevolgen van het uitblijven van betaling, waaronder de verschuldigdheid van buitengerechtelijke incassokosten.Bij een achterstand in betaling van meer dan 2 maanden is Verhuurder gerechtigd de Overeenkomst te ontbinden en aanspraak te maken op schade vergoeding. Onderdeel van de schade is in ieder geval de overeengekomen huurprijs over de resterende looptijd van de Overeenkomst.
3.20.
In het gewijzigde incassobeding wordt ten nadele van de consument afgeweken van het bepaalde in artikel 6:96 BW. Het beding biedt de eisende partij namelijk de mogelijkheid om bij niet-tijdige betaling buitengerechtelijke incassokosten in rekening te brengen zonder dat de omvang van de incassokosten duidelijk is. De verschuldigde vergoeding is echter beperkt tot de tarieven in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten.
3.21.
Gelet op het voorgaande wordt het incassobeding vermoed oneerlijk te zijn in de zin van de richtlijn.
3.22.
Dat geldt ook voor het laatste deel van dit artikel op grond waarvan de eisende partij aanspraak kan maken op een ongelimiteerd bedrag aan schadevergoeding, waaronder in elk geval de overeengekomen huurprijs over de resterende looptijd van de overeenkomst. De eisende partij kan dan op grond daarvan gederfde inkomsten vorderen over een mogelijk nog aanzienlijke resterende looptijd terwijl de gedaagde partij geen gebruik meer kan maken van de kluis. Bovendien kan de eisende partij die vrijgekomen kluis opnieuw aan een ander verhuren en zo haar schade beperken. Dit beding valt daarom ook onder artikel 3 lid 3 sub 1 onder ‘l’ van de blauwe lijst behorende bij de richtlijn omdat hierbij aan de consument die zijn verbintenissen niet nakomt een onevenredig hoge schadevergoeding wordt opgelegd.
Het eenzijdig prijswijzigingsbeding
3.23.
Verder is in artikel 6 van de gewijzigde algemene voorwaarden een prijswijzigingsbeding opgenomen. Dit beding luidt:
(…) Prijsindex: Verhuurder is gerechtigd de huurprijs en de assurantiepremie jaarlijks te indexeren op basis van wijziging maandprijsindexcijfer volgens de Consumentenprijsindex (CPI) reeks CPI alle huishoudens (2015=100) gepubliceerd door het Centraal Bureau voor de Statistiek.Daarnaast is Verhuurder steeds gerechtigd de huur na afloop van het jaar eenzijdig verder te verhogen, voor zover de verhoging uiterlijk 1 maand voor de afloop van het contractjaar aan Huurder bekend wordt gemaakt. Huurder heeft in dat geval het recht voor het einde voor het betreffende contractjaar de Overeenkomst te ontbinden.
3.24.
Dit beding biedt de eisende partij de mogelijkheid om de huurprijs en de assurantiepremie jaarlijks te indexeren (i) conform de regels van de CPI en daarbovenop (ii) eenzijdig verder te verhogen voor zover die verhoging uiterlijk één maand voor de afloop van het contractjaar aan de huurder bekend wordt gemaakt.
3.25.
Voor dit beding geldt hetzelfde als voor het prijswijzigingsbeding in de oorspronkelijke algemene voorwaarden (zie onder 3.12 t/m 3.16). Dat betekent dat het indexatie-beding in de gewijzigde algemene voorwaarden niet oneerlijk is. Omdat in het opslagbeding in de gewijzigde algemene voorwaarden geen maximum verhogingspercentage is opgenomen en een geldige reden voor de wijziging ontbreekt, wordt dit beding vermoed oneerlijk te zijn.
Hoofdsom
3.26.
De gevorderde hoofdsom is toewijsbaar, omdat deze de kantonrechter niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt. Dit geldt ook voor de gevorderde wettelijke rente.
Proceskosten
3.27.
Artikel 7 van de algemene voorwaarden ziet ook op de proceskosten. Voor zover de eisende partij op grond van dit beding aanspraak kan maken op gerechtelijke kosten die boven het liquidatietarief uitkomen, is dit beding oneerlijk. Dit heeft echter geen gevolg voor de proceskostenveroordeling in deze procedure, omdat de (kanton)rechter op grond van de artikelen 237 en 242 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering de (grotendeels) in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten moet veroordelen en deze proceskosten niet lager mogen worden vastgesteld dan het liquidatietarief.
3.28.
De gedaagde partijen worden (grotendeels) in het ongelijk gesteld en zullen daarom in de proceskosten worden veroordeeld.

4.De beslissing

De kantonrechter:
4.1.
veroordeelt de gedaagde partijen hoofdelijk, in die zin dat wanneer de een betaalt, de ander tot de hoogte van die betaling zal zijn bevrijd, tot betaling aan de eisende partij van € 234,65, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 215,31 vanaf 2 juli 2024 tot aan de dag van de gehele betaling;
4.2.
veroordeelt de gedaagde partijen hoofdelijk, in die zin dat wanneer de een betaalt, de ander tot de hoogte van die betaling zal zijn bevrijd, tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van de eisende partij tot en met vandaag vaststelt op:
€ 113,61 wegens dagvaardingskosten,
€ 130,00 wegens griffierecht,
€ 40,00 wegens salaris gemachtigde en
€ 20,00 wegens nakosten;
4.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
4.4.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.P.E. Oomens en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter

Voetnoten

1.Hoge Raad van 12 november 2021 (ECLI:NL:HR:2021:1677).
2.Hof van Justitie van de Europese Unie van 27 januari 2021 (ECLI:EU:C:2021:68) en 8 december 2022 (ECLI:EU:C:2022:971).
4.Zie hierboven.
5.HvJ EU 26 april 2012 (Invitel), C-472/10, ECLI:EU:C:2012:242 en HvJ EU 21 maart 2013 (RWE Vertrieb), C-92/11, ECLI:C:EU:2013:180; zie ook het Rapport Ambtshalve Toetsing III pag. 35 en 36.