ECLI:NL:RBNHO:2025:2512

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
18 februari 2025
Publicatiedatum
10 maart 2025
Zaaknummer
24/781
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van Ziektewet-uitkering en procesbelang van de werkgever

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Noord-Holland het beroep van eiseres tegen de toekenning van de Ziektewet (Zw)-uitkering aan een ex-werkneemster. Eiseres, vertegenwoordigd door mr. F. Bovenberg en mr. L. Barut, stelt dat de ex-werkneemster bij aanvang van het dienstverband arbeidsongeschikt was en dat de Zw-uitkering niet aan haar toegerekend dient te worden. Eiseres is van mening dat er een ongerechtvaardigd onderscheid bestaat tussen eigenrisicodragers en publiek verzekerde werkgevers, waarbij de eerste de mogelijkheid heeft om de eerste ziektedag ter discussie te stellen, wat voor eiseres niet geldt.

De rechtbank heeft het beroep op 14 januari 2025 behandeld, waarbij de gemachtigden van beide partijen aanwezig waren. De rechtbank concludeert dat eiseres geen procesbelang heeft, omdat het bestreden besluit enkel betrekking heeft op de toekenning en hoogte van de Zw-uitkering van de ex-werkneemster. Beroepsgronden die betrekking hebben op de uitkeringslasten kunnen in deze procedure niet aan de orde komen. De rechtbank wijst erop dat de Inspecteur van de Belastingdienst een zelfstandige taak heeft en dat de toerekening van de Zw-uitkering aan eiseres in een andere procedure moet worden beoordeeld.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep van eiseres niet-ontvankelijk, wat betekent dat de zaak niet inhoudelijk wordt beoordeeld. Eiseres krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer en is openbaar uitgesproken op 18 februari 2025.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 24/781

uitspraak van de meervoudige kamer van 18 februari 2025 in de zaak tussen

[eiseres] ., uit [plaats] , eiseres

(gemachtigden: mr. F. Bovenberg en mr. L. Barut),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: M. van Grinsven).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de toekenning van de Ziektewet (Zw)-uitkering aan [ex-werkneemster] (ex-werkneemster).
1.1.
Met het bestreden besluit van 11 januari 2024 op het bezwaar van eiseres is verweerder bij dat besluit gebleven.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 14 januari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigden van eiseres en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de toekenning van de Zw-uitkering aan de ex-werkneemster. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
3. Het beroep is niet-ontvankelijk. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Standpunten partijen

4. Eiseres voert – samengevat – aan dat de ex-werkneemster bij aanvang van het dienstverband arbeidsongeschikt was voor de betreffende maatstaf van arbeid. Op grond daarvan is eiseres van mening dat de Zw-uitkering niet aan haar dient te worden toegerekend en dat zij daarmee niet als belanghebbende (bij de besluiten) aangemerkt dient te worden. Daarnaast stelt eiseres zich op het standpunt dat er sprake is van een ongerechtvaardigd onderscheid tussen een werkgever die eigenrisicodrager (ERD) is voor de Ziektewet en een publiek verzekerde werkgever. Een ERD-werkgever heeft wel de mogelijkheid om de eerste ziektedag op grond van artikel 52c Ziektewet ter discussie te stellen en een publiek verzekerde werkgever, zoals eiseres, komt die bevoegdheid niet toe.
5. Ter zitting is door eiseres benadrukt dat zij het eens is met de toekenning van de Zw-uitkering aan de ex-werkneemster. Eiseres heeft ter zitting toegelicht dat als zij niet opkomt tegen het toekenningsbesluit zij het risico loopt dat dit haar wordt tegenworpen in een (mogelijke) procedure inzake de beschikking gedifferentieerde premie werkhervattingskas (Whk) bij de Inspecteur van de Belastingdienst. Ook ontvangt eiseres dan geen medische stukken.
6. Verweerder stelt zich op het standpunt dat arbeidsongeschiktheid bij aanvang van de verzekering sinds 2011 geen reden meer is om een Zw-uitkering te weigeren. De wetgever heeft in 2011 benadrukt dat een werknemer ongehinderd moet kunnen hervatten in arbeid en/of re-integreren en dat op dit punt geen sprake meer is van risicoselectie.

Procesbelang

7. De rechtbank overweegt als volgt. Ter zitting is door de rechtbank ambtshalve aan de orde gebracht of eiseres aanspraak kan maken op bestuursrechtelijke rechtsbescherming in deze zaak. De rechtbank heeft in dit verband de vraag opgeworpen of eiseres, in het licht van de rechtspraak, procesbelang heeft. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres deze aanspraak niet.
8. Voor het aannemen van procesbelang is vereist dat het resultaat dat de indiener van het bezwaarschrift, beroepschrift of hoger beroepschrift nastreeft ook daadwerkelijk bereikt kan worden en het realiseren daarvan voor de betrokkene feitelijke betekenis niet kan worden ontzegd. [1]
9. In onderhavige zaak is daarvan geen sprake. Eiseres is het, kort gezegd, niet eens met de omstandigheid dat zij als ex-werkgever via de Whk-beschikking moet betalen voor de Zw-uitkering van ex-werkneemster. De rechtbank overweegt in dit verband dat het bestreden besluit alleen betrekking heeft op de toekenning en de hoogte van de Zw-uitkering van ex-werkneemster. Het beroep kan daarom uitsluitend zien op de rechtmatigheid daarvan. Beroepsgronden die zien op de vraag of de met die toekenning verband houdende uitkeringslasten dienen te worden toegerekend aan de betreffende werkgever kunnen in deze procedure daarom niet aan de orde komen. Temeer niet, nu de in artikel 73b van de Ziektewet opgenomen beperking in deze zaak toepassing mist. De in artikel 73b van de Ziektewet opgenomen beperking heeft tot doel om bezwaar- en beroep tegen besluiten over de toekenning van of de hoogte van de Zw-uitkering te voorkomen op het moment dat door de Inspecteur van de Belastingdienst de premiebeslissing of de beslissing tot verhaal wordt genomen. Eiseres heeft echter geen bezwaar tegen de toekenning en de hoogte van de Zw-uitkering. Het standpunt van eiseres dat zij niettemin op moet komen tegen het toekenningsbesluit, omdat zij anders het risico loopt dat dit haar wordt tegenworpen in een belastingprocedure inzake de beschikking gedifferentieerde premie werkhervattingskas (Whk) treft daarom geen doel.
10. Bovendien geldt dat de Inspecteur van de Belastingdienst een zelfstandige taak heeft en krachtens het bepaalde in artikel 38, derde lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen (Wfsv) in die rol de individuele korting of opslag vaststelt. De Inspecteur van de Belastingdienst zal zich over de vraag van de toerekening van de Zw-uitkering van ex-werkneemster aan eiseres in die procedure moeten uitspreken. De Inspecteur van de Belastingdienst mag daarbij niet volstaan met de enkele verwijzing naar verweerder. Artikel 38, negende lid, van de Wfsv maakt dat niet anders. [2]
11. Wat eiseres heeft aangevoerd ten aanzien van het in haar ogen ongerechtvaardigd onderscheid tussen een ERD-werkgever en een publiek verzekerde werkgever om de eerste ziektedag ter discussie te stellen, betreft een principieel belang. Dit is onvoldoende voor het aannemen van (voldoende) procesbelang.

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep is niet-ontvankelijk. De rechtbank beoordeelt dus de zaak niet inhoudelijk. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. de Vries, voorzitter, en mr. M. Jurgens en mr. A.M. van Beek, leden, in aanwezigheid van mr. M.E. Kleijn, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 18 februari 2025.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 3 juli 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2156.
2.Vgl. de uitspraken van de Rechtbank Noord-Nederland van 5 september 2019, ECLI:NL:RBNNE:2019:3828 en van het Hof Arnhem-Leeuwarden van 23 maart 2021, ECLI:NL:GHARL:2019:7008.