ECLI:NL:RBNHO:2025:2774

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
13 maart 2025
Publicatiedatum
14 maart 2025
Zaaknummer
23/7392
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag WIA-uitkering wegens geen toename van beperkingen

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Noord-Holland het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een uitkering op grond van de Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (WIA). De aanvraag werd door de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) afgewezen op 27 januari 2023, en het bezwaar daartegen werd op 20 oktober 2023 ongegrond verklaard. Eiser, die sinds 2015 ziek is en eerder een WIA-uitkering ontving, stelt dat zijn beperkingen zijn toegenomen, maar de rechtbank oordeelt dat er geen nieuwe medische feiten zijn die een toename van de beperkingen aantonen. De rechtbank heeft de zaak op 6 februari 2025 behandeld, waarbij zowel de gemachtigde van eiser als die van verweerder aanwezig waren. De rechtbank concludeert dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep zorgvuldig onderzoek heeft gedaan en dat de afwijzing van de WIA-uitkering terecht is. Eiser krijgt geen WIA-uitkering en het beroep wordt ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Alkmaar
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 23/7392

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 maart 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. M.I. L'Ghdas),
en
de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: S. Gootjes).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van de aanvraag van een uitkering op grond van de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA).
1.1.
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 27 januari 2023 afgewezen. Met het bestreden besluit van 20 oktober 2023 op het bezwaar van eiser is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. Verweerder heeft op 26 september 2024 naar aanleiding van een verzoek van de rechtbank een nadere rapportage van de verzekeringsarts bezwaar en beroep overgelegd. Eiser heeft op 14 januari 2025 aanvullende stukken in het geding gebracht. Met het schrijven van 17 januari 2025 heeft verweerder op die stukken gereageerd.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 6 februari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiser was laatstelijk werkzaam als medewerker schoonmaak voor gemiddeld 33,18 uur per week. Op 23 maart 2015 heeft hij zich ziekgemeld met lichamelijke klachten. Na afloop van de wachttijd heeft verweerder hem per 20 maart 2017 een loongerelateerde uitkering Werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA) toegekend op basis van de Wet WIA. Eiser is 80 tot 100% arbeidsongeschikt geacht.
2.1.
De (ex-)werkgever van eiser heeft op 30 oktober 2017 verzocht om herbeoordeling van eiser. Naar aanleiding daarvan heeft eiser het spreekuur bezocht van een arts van verweerder. In de rapportage van 1 februari 2018, getoetst en akkoord bevonden door een verzekeringsarts van verweerder, werd eiser belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen neergelegd in de functionele mogelijkheden lijst (FML) van 5 februari 2018. De arbeidsdeskundige heeft op 13 maart 2018 de arbeidsongeschiktheid van eiser berekend op 25,18%. Daarop heeft verweerder met het besluit van 15 maart 2018 vastgesteld dat eiser met ingang van 19 augustus 2019 geen recht meer had op een WIA-uitkering.
2.2.
Het bezwaar van eiser tegen het besluit van 15 maart 2018 werd met de beslissing op bezwaar van 8 november 2018 ongegrond verklaard. Het beroep daartegen heeft deze rechtbank op 22 januari 2020 ongegrond verklaard. De Centrale Raad van Beroep (CRvB) heeft het hoger beroep op 1 februari 2023 ongegrond verklaard. Eiser ontvangt sinds 19 augustus 2019 geen WIA-uitkering meer.
2.3.
Eiser heeft op 7 december 2022 een melding verslechtering van zijn gezondheid gedaan per 17 februari 2020. Naar aanleiding van die melding is eiser verschenen op het spreekuur van een verzekeringsarts van verweerder. De verzekeringsarts heeft op basis van eigen onderzoek en dossieronderzoek vastgesteld dat sprake is van dezelfde ziekteoorzaak, maar niet van verslechtering van de gezondheid ten opzichte van de laatste FML van 5 februari 2018. Met het besluit van 27 januari 2023 heeft verweerder het verzoek om een WIA-uitkering afgewezen.
2.4.
In bezwaar heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep eiser gezien op het spreekuur en informatie opgevraagd bij de behandelend sector. In de rapportage van 18 oktober 2023 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep vastgesteld dat uit de informatie van de behandelend sector geen medische feiten volgden die nog niet in de FML van 5 februari 2018 waren betrokken.
2.5.
Met de beslissing op bezwaar van 20 oktober 2023, waar het in deze procedure over gaat, verklaarde verweerder het bezwaar ongegrond omdat de beperkingen van eiser ten opzichte van 20 augustus 2019 niet zijn toegenomen.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de WIA-uitkering met ingang van 17 februari 2020. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3.1.
Het beroep is ongegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. Eiser stelt dat hij meer beperkingen heeft dan verweerder heeft aangenomen. Zowel de klachten met betrekking tot zijn zicht, als zijn diabetes mellitus, hypertensie en cholesterolwaarden zijn verergerd. Dat blijkt uit de verhoging van zijn medicatie voor zijn hypertensie en uit de brief van de oogarts van 13 oktober 2023. De situatie is gelijk aan die van 2017 toen hij 100% arbeidsongeschikt werd geacht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep had moeten motiveren waarom de beperkingen niet zijn toegenomen, terwijl eisers klachten wel zijn toegenomen. Ook is onduidelijk waarom de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen urenbeperking aanneemt, terwijl eiser wel een verslechtering van zijn energiehuishouding ervaart. Eiser stelt zich op het standpunt dat verweerder de klachten van eiser afzonderlijk beoordeelt, terwijl een integrale benadering geboden is. De verzekeringsartsen hebben het dagverhaal van eiser, dat een completer en ernstiger beeld geeft van zijn medische gesteldheid, niet in hun beoordeling betrokken. Eiser betwist dat de FML van 5 februari 2018 nog geldig is en betwist daarmee tevens de geduide functies. Eiser bestrijdt dat hij therapieontrouw is. Weliswaar injecteert hij geen insuline, maar hij gebruikt daarvoor orale medicatie. Ter zitting heeft eiser nog aangevoerd dat verweerder zijn gezondheidstoestand niet alleen moet beoordelen per 17 februari 2020, maar gedurende de hele periode van vijf jaar na het einde van de WIA-uitkering.
5. Voor de beoordeling is van belang dat op grond van artikel 57 van de Wet WIA geldt dat het recht op een WGA-uitkering herleeft op de dag dat de verzekerde weer gedeeltelijk arbeidsgeschikt is, als hij op de dag daaraan voorafgaand minder dan 35% arbeidsongeschikt was en de gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid intreedt binnen vijf jaar na de dag dat het recht op grond van artikel 56 is geëindigd en voortkomt uit dezelfde oorzaak als op grond waarvan hij eerder recht had op een WGA-uitkering.
5.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat sprake is van dezelfde ziekteoorzaak, maar eiser stelt zich op het standpunt dat de verzekeringsarts van verweerder ten onrechte geen toename van zijn beperkingen heeft aangenomen De beantwoording van de vraag of de beperkingen van eiser zijn toegenomen moet plaatsvinden aan de hand van een vergelijking tussen de beperkingen zoals die zijn neergelegd in de FML van 5 februari 2018, geldig vanaf 25 januari 2018 en de beperkingen die zijn vastgelegd naar aanleiding van de melding toegenomen arbeidsongeschiktheid van eiser op 17 februari 2020. Nog daargelaten dat eiser pas op de zitting, en dus te laat, een beroep heeft gedaan op een andere datum in geding, heeft eiser in zijn melding verslechterde gezondheid aangegeven dat zijn klachten zijn toegenomen per 17 februari 2020. Als eiser van oordeel was dat zijn gezondheidstoestand nog verder is verslechterd na 17 februari 2020, had het op zijn weg gelegen daarvan een nieuwe melding te doen.
6. De rechtbank stelt vast dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep zorgvuldig onderzoek heeft gedaan naar de situatie van eiser. Eiser is zowel bij het primaire besluit als bij het onderzoek in bezwaar gezien door een verzekeringsarts. Daarbij heeft de verzekeringsarts in de primaire fase eiser aan een uitgebreid lichamelijk onderzoek onderworpen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft een herhaling van dat lichamelijke onderzoek gemotiveerd achterwege gelaten en aanvullende informatie opgevraagd bij de behandelend sector. Het onderzoek van de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoet daarmee aan de eisen die de wet daaraan stelt.
6.1.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in de rapportage van 18 oktober 2023 voorts inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd dat geen sprake is van een toename van de beperkingen ten opzichte van de FML van 5 februari 2018. Uit de informatie van de behandeld sector – de brief van de huisarts van 14 september 2023 en de niet-gedateerde brief van de oogarts – komt naar voren dat eiser nog altijd te maken heeft met een onvoldoende gereguleerde hypertensie, slecht ingestelde diabetes en een zichtbeperking aan zijn linkeroog. Met deze klachten was ook al rekening gehouden in de FML van 5 februari 2018. Dat volgt uit de medische rapportage van 1 februari 2018, waar de FML van 5 februari 2018 onderdeel van uitmaakt en waarin de verzekeringsarts heeft geschreven: “(…) Ook is nog sprake van slecht gereguleerde diabetes zonder polyneuropathie, mede door de weigering van client om insuline te gebruiken (angst voor naald.) (…)”. In de rapportage van 4 oktober 2018 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep op basis van opgevraagde informatie van de huisarts van 25 september 2018 geschreven: “(…) Zowel de huisartsen als de internisten zien geen verdere mogelijkheid om de tensie te verbeteren.(…)” Die aanvullende informatie van de huisarts van na 5 februari 2018 gaf geen aanleiding tot aanpassing van de FML van 5 februari 2018 en het beroep en hoger beroep tegen het op de FML van 5 februari 2018 gebaseerde besluit, vermeld onder 2.2., is ongegrond verklaard. Eiser heeft niet nader toegelicht met welke toegenomen beperkingen verweerder geen rekening heeft gehouden in de rapportage van 18 oktober 2023 ten opzichte van de rapportage van 1 februari 2018.
6.2.
Daarnaast heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in de rapportage van 18 oktober 2023 en de nadere rapportage van 25 september 2024 inzichtelijk en gemotiveerd uiteengezet dat geen sprake is van een toename van de oogklachten van eiser. De verzekeringsarts schreef daarover in de rapportage van 1 februari 2018:
Volgens informatie ontvangen via de bezwaararts van de oogarts d.d. 7-2-2017 zijn de oogklachten sterk verbeterd door de cataractoperatie op 20-12-2016. Er is sprake van een visus rechts van 0,6 en links nu 0,5 (i.p.v. 0,15).” Dit wordt bevestigd in de brieven van de oogarts ontvangen door verweerder op 13 oktober 2023 en 20 september 2024, waaruit blijkt dat de visus van het linkeroog als gevolg van een kunstlensimplantatie in december 2016 is verbeterd van 0.16 naar 0.6. Daaruit volgt dat met de beperking aan het linkeroog na de operatie al rekening was gehouden in de rapportage van 1 februari 2018. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat zijn visus op 17 februari 2020 slechter was dan op 5 februari 2018. Weliswaar heeft eiser bevindingen van de oogarts in het geding gebracht waarin wordt gesproken over een maximaal haalbare visus van 0.3, maar uit de toelichting van eiser op zitting is duidelijk geworden dat dit bevindingen betreft uit 2024 en daarmee na de datum in geding.
6.3.
Hetgeen eiser naar voren heeft gebracht met betrekking tot de energetische klachten, de verhoging van zijn medicatie en de integrale benadering, leidt niet tot een ander oordeel. Eiser heeft weliswaar gesteld dat sprake is van een toename van energetische klachten, maar deze klachten worden niet geobjectiveerd door de bevindingen van de verzekeringsarts of de informatie van de behandelende sector en eiser heeft zijn standpunt verder niet onderbouwd. Eiser heeft er daarnaast op gewezen dat zijn medicatie voor hypertensie is verhoogd. Dat hij als gevolg daarvan meer of andere beperkingen heeft dan waarmee al rekening was gehouden in de FML van 5 februari 2018 is niet nader onderbouwd. Eiser heeft tot slot niet toegelicht op welke wijze een integrale benadering van de klachten van eiser zouden leiden tot meer beperkingen dan in de FML van 5 februari 2018 zijn aangenomen.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen WIA-uitkering krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Mons, rechter, in aanwezigheid van mr. M.E. Kleijn, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 13 maart 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.