ECLI:NL:RBNHO:2025:2794

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
20 maart 2025
Publicatiedatum
17 maart 2025
Zaaknummer
24_2752
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging en terugvordering van bijzondere bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet na schending van de inlichtingenplicht

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Alkmaar, wordt het beroep van eiseres tegen de beëindiging, intrekking en terugvordering van haar bijzondere bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet (Pw) beoordeeld. Eiseres, die onder beschermingsbewind staat en een uitkering ontvangt op basis van de Wajong, heeft haar huwelijk met de heer [echtgenoot] op 6 oktober 2023 niet gemeld bij de gemeente, wat leidde tot de beëindiging van haar bijstandsuitkering per 1 november 2023 en de terugvordering van eerder verstrekte bijstand. De rechtbank oordeelt dat eiseres de inlichtingenplicht heeft geschonden door haar huwelijk niet te melden, waardoor het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld. Eiseres voerde aan dat zij duurzaam gescheiden leeft van haar echtgenoot, die in Gambia woont, en dat dit niet tot een wijziging van haar leefsituatie heeft geleid. De rechtbank concludeert echter dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van duurzaam gescheiden leven, en dat verweerder niet onzorgvuldig heeft gehandeld bij de voorbereiding van het besluit. Het beroep van eiseres wordt ongegrond verklaard, en het bestreden besluit blijft in stand.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Alkmaar
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 24/2752

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 maart 2025 in de zaak tussen

[eiseres] , uit Den Helder, eiseres

(gemachtigde: mr. T.E. van der Bent),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Den Helder

(gemachtigde: mr. J. Djordjevic).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de beëindiging, intrekking en terugvordering van haar bijzondere bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet (Pw).
1.1.
Bij besluit van 23 november 2023 (het primaire besluit I) heeft verweerder de bijstandsuitkering van eiseres per 1 november 2023 beëindigd en per 6 oktober 2023 ingetrokken.
1.2.
Bij besluit van 30 november 2023 (het primaire besluit II) heeft verweerder de aan eiseres in de periode van 6 oktober 2023 tot en met 31 oktober 2023 verstrekte bijzondere bijstand ter hoogte van € 105,29 van eiseres teruggevorderd.
1.3.
Bij besluit op bezwaar van 16 april 2024 heeft verweerder de besluiten gehandhaafd.
1.4.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep op 5 maart 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van verweerder.

Totstandkoming van het besluit

2.1.
Eiseres krijgt een uitkering op grond van de Wajong en staat onder beschermingsbewind. Zij ontving vanaf 1 januari 2023 bijzondere bijstand voor de periodieke kosten van het beschermingsbewind tot een bedrag van € 125,54 per maand. Zij stond geregistreerd als “alleenstaande”.
2.2.
Op 6 oktober 2023 is eiseres getrouwd met de heer [echtgenoot] (hierna: echtgenoot). Verweerder heeft hierover op 13 november 2023 informatie uit de Basisregistratie Persoonsgegevens (BRP) ontvangen. Eiseres heeft van dit huwelijk geen melding gemaakt bij verweerder.
2.3.
Op 23 november 2023 heeft een medewerker van de gemeente Den Helder met de bewindvoerder van eiseres gesproken. De bewindvoerder was toen nog niet op de hoogte van het huwelijk van eiseres. Op diezelfde dag heeft verweerder het primaire besluit genomen. Hieraan heeft verweerder ten grondslag gelegd dat omdat eiseres per 6 oktober 2023 gehuwd is en zij dat niet aan verweerder heeft doorgegeven niet langer kan worden vastgesteld of eiseres recht op bijstand heeft.
2.4
In bezwaar is door eiseres over haar leefsituatie het volgende naar voren gebracht. Zij is weliswaar getrouwd, maar haar echtgenoot woont in Gambia. De leefsituatie van eiseres is door het huwelijk niet veranderd. Zij leeft duurzaam gescheiden van haar echtgenoot. Daar komt bij dat haar echtgenoot niet in Nederland mag of kan wonen. Dat maakt een samenleving in Nederland onmogelijk. Nu sprake is van duurzaam gescheiden leven kan eiseres in het kader van de Pw als ongehuwd worden aangemerkt.
2.5.
Verweerder heeft het bezwaar ter beoordeling voorgelegd aan de commissie bezwaarschriften sociale kamer. Die commissie heeft verweerder op 15 april 2024 geadviseerd om de primaire besluiten in stand te laten.
Uit dit advies blijkt dat eiseres in bezwaar is verzocht de financiële positie van haar partner toe te lichten en hieromtrent gegevens te verstrekken. In reactie hierop is namens eiseres toen gesteld dat haar echtgenoot de heer [echtgenoot] in een AZC verblijft, niet mag werken en geen inkomen heeft. Of de echtgenoot vermogen heeft en/of inkomen uit vermogen is niet aangegeven en gegevens over de financiële positie van de echtgenoot zijn niet overgelegd.
De commissie overweegt in haar advies verder het volgende.
Het is meer dan onwaarschijnlijk dat direct vanaf het moment van trouwen sprake zou zijn van een gewilde verbreking van de echtelijke relatie. Dat er wel sprake is van een gewilde verbreking is door eiseres op geen enkele wijze onderbouwd, toegelicht of aannemelijk gemaakt. De commissie gaat daarom uit van de situatie van niet duurzaam gescheiden levende partners. De aanwezigheid van de partner is daarmee van belang voor de bijstandverlening en eiseres had het in het buitenland gesloten huwelijk bij verweerder moeten melden. Doordat zij dat niet heeft gedaan heeft zij de inlichtingenplicht geschonden. Nu eiseres de financiële situatie van haar partner niet heeft toegelicht heeft verweerder terecht geoordeeld dat de bijstandsbehoefte en het recht op bijstand niet is vast te stellen.
De commissie overweegt dat er geen aanleiding bestaat om aan te nemen dat verweerder had moeten afzien van het intrekken en terugvorderen van de bijstand. Van dringende redenen om dat te doen is niet gebleken.
2.6.
Verweerder heeft het bezwaar van eiseres onder verwijzing naar voornoemd advies ongegrond verklaard.

Standpunten partijen in beroep

3.1.
Eiseres heeft in beroep het volgende aangevoerd.
Het besluit tot intrekking en terugvordering van bijstand is een belastend besluit. De bewijslast om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking is voldaan ligt daarom in beginsel bij verweerder en dat betekent ook dat verweerder de nodige kennis over de relevante feiten moet verzamelen. Op grond van artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) moet verweerder verder bij de voorbereiding van een besluit de nodige kennis vergaren over de relevante feiten en af te wegen belangen.
Van een zorgvuldig onderzoek door verweerder is volgens eiseres niet gebleken. Of de echtgenoot daadwerkelijk in een AZC zit, zoals indertijd abusievelijk is doorgegeven, is door verweerder niet onderzocht, terwijl verweerder dat in een emailbericht van 15 februari 2024 wel had toegezegd. Eiseres acht dat van belang aangezien haar echtgenoot daadwerkelijk niet naar Nederland kan komen.
Verder heeft eiseres aangevoerd dat zij en haar echtgenoot duurzaam gescheiden van elkaar leven. Naast wat eiseres ter onderbouwing van die stelling al in bezwaar naar voren heeft gebracht, wijst zij in beroep nog op de volgende feiten en omstandigheden. Eiseres staat onder bewind en er kan daarom geen sprake zijn van een financiële verstrengeling en/of het voeren van een gezamenlijke huishouding. Eiseres en haar echtgenoot hebben ieder een eigen woning en dragen daarvan zelf de kosten. Zij dragen niet bij aan elkaars huishouden, hebben geen machtiging van elkaars bankrekeningen en ze hebben geen testament. Er is geen sprake van wederzijdse verzorging en ze hebben ook geen kinderen samen. Ze zijn weliswaar getrouwd maar in de leefsituatie van eiseres is feitelijk niets veranderd.
Omdat eiseres en haar echtgenoot duurzaam gescheiden leven dienen zij op grond van artikel 3, tweede lid, aanhef en onder b, van de Pw als ongehuwd te worden aangemerkt. Daarbij legt verweerder eiseres een te zware bewijslast op, door te stellen dat eiseres onomstotelijk bewijs moet leveren van het duurzaam gescheiden leven. Eiseres stelt dat het voldoende is dat zij feiten en omstandigheden aannemelijk maakt waaruit blijkt dat sprake is van een duurzaam gescheiden leven.
Het huwelijk heeft om deze reden geen gevolgen voor de bijstand en dus had dit volgens eiseres niet hoeven te worden gemeld aan verweerder. Er is daarmee geen sprake van schending van de inlichtingenverplichting.
Ten slotte voert eiseres aan dat verweerder in het bestreden besluit ten onrechte niet heeft getoetst aan artikel 16 van de Pw en het evenredigheidsbeginsel. Ter toelichting op die beroepsgrond heeft eiseres verwezen naar een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) [1] . In die uitspraak heeft de CRvB bepaald dat bij de vraag of sprake is van zeer dringende redenen in de zin van artikel 16 van de Pw ook een rol speelt of het niet verlenen van bijstand voor belanghebbende tot ernstige gevolgen leidt. De rechtbank begrijpt dat eiseres vindt dat van die ernstige gevolgen bij haar sprake is. Eiseres staat onder bewind en moet rondkomen van leefgeld. Het niet langer vergoeden van de kosten van bewind heeft feitelijk tot gevolg dat eiseres moet rondkomen van een inkomen onder het sociaal minimum. Dat vindt eiseres een schrijnende situatie die onaanvaardbaar is. Ook de toets aan het evenredigheidsbeginsel is door verweerder te makkelijk en vrijblijvend uitgevoerd. In dit kader heeft eiseres zich beroepen op een uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBB) [2] .
3.2.
In reactie op de gronden van het beroep heeft verweerder in zijn verweerschrift volstaan met een verwijzing naar het advies van de commissie bezwaarschriften sociale kamer. Dit omdat volgens verweerder in beroep geen nieuwe feiten en omstandigheden naar voren zijn gebracht.

Beoordeling door de rechtbank

De rechtbank beoordeelt de vraag of verweerder terecht is overgegaan tot beëindiging, intrekking en terugvordering van de bijzondere bijstandsuitkering. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
5. De rechtbank oordeelt dat het beroep ongegrond is en dat het bestreden besluit in stand kan blijven. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Heeft eiseres de inlichtingenverplichting geschonden?
6.1.
In artikel 17, eerste lid, van de Pw is bepaald dat de belanghebbende aan het college onverwijld uit eigen beweging mededeling doet van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn of haar recht op uitkering.
6.2.
Naar het oordeel van de rechtbank had het eiseres redelijkerwijs duidelijk moeten zijn dat haar huwelijk op 6 oktober 2023 een feit is wat van invloed kan zijn op haar recht op een bijzondere bijstandsuitkering. Het standpunt van eiseres dat zij al vanaf het moment van sluiten van haar huwelijk als ongehuwd moet worden aangemerkt, omdat er al vanaf het begin sprake is van een situatie van duurzaam gescheiden leven, leidt niet tot een ander oordeel. Het had eiseres redelijkerwijs duidelijk moeten zijn dat om te kunnen concluderen dat er sprake is van duurzaam gescheiden leven onderzoek door verweerder nodig is naar de feiten en omstandigheden waaronder eiseres het huwelijk met haar Gambiaanse echtgenoot is aangegaan. Zo een onderzoek kan alleen worden verricht vanaf het moment dat eiseres mededeling doet aan verweerder van het huwelijk. Dat heeft eiseres niet gedaan en daarom heeft zij de inlichtingenverplichting geschonden. De beroepsgrond slaagt niet.
Heeft verweerder het bestreden besluit met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid?
7.
7.1.
Ingevolge artikel 3:2 van de Awb vergaart het bestuursorgaan bij de voorbereiding van een besluit de nodige kennis omtrent de relevante feiten en af te wegen belangen. De rechtbank is van oordeel dat verweerder die wettelijk verplichting bij de voorbereiding van het bestreden besluit niet heeft geschonden. Dat oordeel motiveert de rechtbank als volgt.
7.2.
Het bekend raken door verweerder met het huwelijk van eiseres is een feit waarnaar op zichzelf geen nader onderzoek nodig is. Zoals in rechtsoverweging 6.2 is overwogen kan ook zonder onderzoek worden aangenomen dat eiseres door dat huwelijk niet te melden de inlichtingenverplichting heeft geschonden. Eerst in bezwaar is namens eiseres aangevoerd dat van meet af aan sprake zou zijn van een situatie van duurzaam gescheiden leven. Die situatie als bedoeld in artikel 3, tweede lid, aanhef en onder b, van de Pw is een uitzonderingssituatie en zal volgens vaste rechtspraak moeten blijken uit concrete feiten en omstandigheden [3] . Die feiten en omstandigheden moeten door de belanghebbende aannemelijk worden gemaakt. De belanghebbende dient door het bestuursorgaan wel voldoende in de gelegenheid te worden gesteld om dat te doen. De vraag is of verweerder eiseres die gelegenheid in bezwaar voldoende heeft geboden. De rechtbank is van oordeel dat dit wel het geval is. Daartoe acht de rechtbank in de eerste plaats van belang dat uit het dossier blijkt dat verweerder eiseres, via haar gemachtigde, in bezwaar in de gelegenheid heeft gesteld gegevens te verstrekken over de financiële situatie van haar echtgenoot. Voorts acht de rechtbank van belang dat eiseres door verweerder in de gelegenheid is gesteld op het bezwaar te worden gehoord. Dat was bij uitstek de gelegenheid voor eiseres de door haar in het bezwaarschrift betrokken stelling dat van meet af aan sprake is van een situatie van duurzaam gescheiden leven toe te lichten en met gegevens en verklaringen te onderbouwen. Dat eiseres van die gelegenheid geen gebruik heeft gemaakt en in bezwaar ook op een andere wijze haar voormelde stelling niet heeft onderbouwd, komt voor haar rekening en risico. De omstandigheid dat niet gebleken is dat verweerder in de bezwaarprocedure heeft gecheckt of het klopte dat de echtgenoot van eiseres destijds in een AZC verbleef, terwijl in een email van 15 februari 2024 van een medewerker van de gemeente Den Helder aan de gemachtigde van eiseres staat dat de gemeente zal verifiëren of de echtgenoot inderdaad in een AZC zit, is onvoldoende voor een ander oordeel. Dit al omdat door eiseres in beroep zelf naar voren is gebracht dat van haar zijde destijds abusievelijk naar voren is gebracht dat haar echtgenoot in een AZC verbleef.
De beroepsgrond slaagt niet.
Heeft eiseres aannemelijk gemaakt dat zij duurzaam gescheiden leeft van haar echtgenoot?
8.
8.1.
Echtgenoten leven pas duurzaam gescheiden, als beiden of één van hen de echtelijke samenleving wil verbreken, waardoor ieder afzonderlijk zijn eigen leven leidt alsof hij niet met de ander gehuwd is en dit door ten minste één van beiden als blijvend is bedoeld. Dit is vaste rechtspraak [4] . Of dit zo is, zal moeten blijken uit concrete feiten en omstandigheden. In het algemeen kan worden aangenomen dat betrokkenen na het sluiten van een huwelijk de bedoeling hebben om – misschien pas op termijn – echtelijk te gaan samenleven. Alleen in uitzonderlijke gevallen leven betrokkenen vanaf de huwelijksdatum duurzaam gescheiden. Dit moet dan ondubbelzinnig blijken uit concrete feiten en omstandigheden.
8.2.
Beoordeeld moet worden of uit concrete feiten en omstandigheden ondubbelzinnig blijkt dat eiseres en haar echtgenoot vanaf hun huwelijksdatum duurzaam gescheiden leven. De rechtbank is van oordeel dat dit niet het geval is. Dat oordeel motiveert de rechtbank als volgt.
8.3.
De door eiseres aangevoerde, maar niet onderbouwde stelling dat haar echtgenoot niet in Nederland kan of mag wonen en dat dit een samenleving in Nederland onmogelijk maakt, is onvoldoende om aan te nemen dat eiseres of haar echtgenoot al vanaf de huwelijksdatum niet – ook niet op termijn – de wil heeft gehad te gaan samenleven. Ook in beroep zijn geen verklaringen of gegevens overgelegd waaruit die wil kan blijken. Al hierom heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat uit concrete feiten en omstandigheden ondubbelzinnig blijkt dat zich bij haar een uitzonderlijk geval voordoet als bedoeld in de onder rechtsoverweging 8.1 bedoelde rechtspraak. De overige argumenten die door eiseres in beroep hierover zijn aangevoerd behoeven geen bespreking meer.
De beroepsgrond slaagt niet.
Heeft verweerder ten onrechte niet getoetst aan artikel 16 van de Pw?
9.
9.1.
In artikel 16, eerste lid, van de Pw is bepaald dat aan een persoon die geen recht op bijstand heeft door het college, gelet op alle omstandigheden, bijstand kan worden verleend indien zeer dringende redenen daartoe noodzaken.
9.2.
In bezwaar is door eiseres aangevoerd dat van terugvordering moet worden afgezien nu er sprake is van een dringende reden in de zin van artikel 16 van de Pw. De commissie bezwaarschriften heeft hierover in haar advies terecht opgemerkt dat artikel 16 van de Pw niet van toepassing is op terugvordering. Uit het beroepschrift en de toelichting ter zitting van de gemachtigde van eiseres begrijpt de rechtbank dat eiseres bedoeld heeft aan te voeren dat ook als aangenomen wordt dat eiseres niet ongehuwd is en zij de inlichtingenverplichting heeft geschonden, haar recht op bijzondere bijstand voor de kosten van het beschermingsbewind toch niet had mogen worden beëindigd en ingetrokken omdat er in het geval van eiseres sprake is van zeer dringende redenen die ertoe noodzaken dat zij het recht op die bijzondere bijstand behoudt.
9.3.
Ook deze beroepsgrond slaagt niet. Dat motiveert de rechtbank als volgt.
Verweerder heeft de uitkering van eiseres beëindigd en ingetrokken omdat eiseres de inlichtingenverplichting heeft geschonden. Eiseres is dus niet een persoon die geen rechthebbende is als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de Pw. Zij is wel rechthebbende aan wie bijstand kan worden verleend, maar krijgt die uitkering om de voormelde reden alleen niet meer.
Slaagt het beroep van eiseres op het evenredigheidsbeginsel?
10.
10.1.
Uit het bepaalde in artikel 54, derde lid, eerste volzin, van de Pw vloeit voort dat verweerder gehouden is het recht op bijstand in te trekken en terug te vorderen indien het schenden van de inlichtingenverplichting van artikel 17, eerste lid van de Pw heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand.
In artikel 58, eerste lid, van de Pw is bepaald dat het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend de kosten van bijstand terugvordert voor zover die bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenverplichting als bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de Pw.
Ingevolge artikel 58, achtste lid, van de Pw kan het college besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.
10.2.
De rechtbank begrijpt het beroep van eiseres op het evenredigheidbeginsel aldus, dat eiseres van oordeel is dat verweerder in het bestreden besluit beter aan dat beginsel had moeten toetsen ondanks dat bij schending van de inlichtingenverplichting uit de hierboven vermelde wettelijke bepalingen volgt dat het college verplicht is tot intrekking en terugvordering van de bijzondere bijstand waarop eiseres tot 6 oktober 2023 nog recht had. Eiseres verwijst hierbij naar de in rechtsoverweging 3.1 genoemde uitspraak van het CBB waaruit volgt dat ondanks dat sprake is van een besluit dat berust op een wet in formele zin in geval van bijzondere omstandigheden, die niet zijn verdisconteerd door de wetgever, moet worden getoetst aan het evenredigheidsbeginsel.
In rechtsoverweging 8.2 van zijn hierboven vermelde uitspraak heeft het CBB overwogen dat het in de rede ligt dat ook bij toetsing aan het evenredigheidsbeginsel van gebonden besluiten die berusten op een wet in formele zin geldt dat er bijzondere omstandigheden kunnen zijn die maken dat het in het voorliggende geval toepassing van de betreffende formele wettelijke bepaling zozeer in strijd komt met het evenredigheidsbeginsel dat toepassing van die bepaling achterwege moet blijven.
10.3.
De rechtbank oordeelt dat het beroep van eiseres op het evenredigheidsbeginsel niet slaagt. Eiseres heeft in bezwaar niet aannemelijk gemaakt dat er in haar geval zodanig bijzondere omstandigheden zijn, dat die maken dat de uit formele wetgeving volgende verplichting tot intrekking en terugvordering van de bijzondere bijstand zozeer in strijd komt met het evenredigheidsbeginsel dat toepassing van die bepaling achterwege moet blijven. Haar enkele, niet onderbouwde, stelling dat het niet langer vergoeden van de kosten voor bewind feitelijk het gevolg heeft dat eiseres moet rondkomen van een inkomen onder het sociaal minimum is daarvoor onvoldoende [5] .

Conclusie en gevolgen

11. Het voorgaande betekent dat eiseres geen gelijk krijgt.
12. Het beroep is ongegrond. Het bestreden besluit kan in stand blijven. Voor een proceskostenvergoeding en vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Kos, rechter, in aanwezigheid van E.A.D. Horn, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 20 maart 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

3.Bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 27-8-2024 (ECLI:NL:CRVB:2024:1889)
4.Idem
5.Zie uitspraak van de CRvB van 4-12-2024( ECLI:NL:CRVB:2024:2362)