Uitspraak
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 maart 2025 in de zaak tussen
[eiseres] , uit Den Helder, eiseres
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Den Helder
Inleiding
Totstandkoming van het besluit
Uit dit advies blijkt dat eiseres in bezwaar is verzocht de financiële positie van haar partner toe te lichten en hieromtrent gegevens te verstrekken. In reactie hierop is namens eiseres toen gesteld dat haar echtgenoot de heer [echtgenoot] in een AZC verblijft, niet mag werken en geen inkomen heeft. Of de echtgenoot vermogen heeft en/of inkomen uit vermogen is niet aangegeven en gegevens over de financiële positie van de echtgenoot zijn niet overgelegd.
De commissie overweegt in haar advies verder het volgende.
Het is meer dan onwaarschijnlijk dat direct vanaf het moment van trouwen sprake zou zijn van een gewilde verbreking van de echtelijke relatie. Dat er wel sprake is van een gewilde verbreking is door eiseres op geen enkele wijze onderbouwd, toegelicht of aannemelijk gemaakt. De commissie gaat daarom uit van de situatie van niet duurzaam gescheiden levende partners. De aanwezigheid van de partner is daarmee van belang voor de bijstandverlening en eiseres had het in het buitenland gesloten huwelijk bij verweerder moeten melden. Doordat zij dat niet heeft gedaan heeft zij de inlichtingenplicht geschonden. Nu eiseres de financiële situatie van haar partner niet heeft toegelicht heeft verweerder terecht geoordeeld dat de bijstandsbehoefte en het recht op bijstand niet is vast te stellen.
De commissie overweegt dat er geen aanleiding bestaat om aan te nemen dat verweerder had moeten afzien van het intrekken en terugvorderen van de bijstand. Van dringende redenen om dat te doen is niet gebleken.
Standpunten partijen in beroep
Verder heeft eiseres aangevoerd dat zij en haar echtgenoot duurzaam gescheiden van elkaar leven. Naast wat eiseres ter onderbouwing van die stelling al in bezwaar naar voren heeft gebracht, wijst zij in beroep nog op de volgende feiten en omstandigheden. Eiseres staat onder bewind en er kan daarom geen sprake zijn van een financiële verstrengeling en/of het voeren van een gezamenlijke huishouding. Eiseres en haar echtgenoot hebben ieder een eigen woning en dragen daarvan zelf de kosten. Zij dragen niet bij aan elkaars huishouden, hebben geen machtiging van elkaars bankrekeningen en ze hebben geen testament. Er is geen sprake van wederzijdse verzorging en ze hebben ook geen kinderen samen. Ze zijn weliswaar getrouwd maar in de leefsituatie van eiseres is feitelijk niets veranderd.
Beoordeling door de rechtbank
Heeft verweerder het bestreden besluit met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid?
De beroepsgrond slaagt niet.
Heeft eiseres aannemelijk gemaakt dat zij duurzaam gescheiden leeft van haar echtgenoot?
De beroepsgrond slaagt niet.
Heeft verweerder ten onrechte niet getoetst aan artikel 16 van de Pw?
Verweerder heeft de uitkering van eiseres beëindigd en ingetrokken omdat eiseres de inlichtingenverplichting heeft geschonden. Eiseres is dus niet een persoon die geen rechthebbende is als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de Pw. Zij is wel rechthebbende aan wie bijstand kan worden verleend, maar krijgt die uitkering om de voormelde reden alleen niet meer.
Slaagt het beroep van eiseres op het evenredigheidsbeginsel?
In artikel 58, eerste lid, van de Pw is bepaald dat het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend de kosten van bijstand terugvordert voor zover die bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenverplichting als bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de Pw.
Ingevolge artikel 58, achtste lid, van de Pw kan het college besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.
In rechtsoverweging 8.2 van zijn hierboven vermelde uitspraak heeft het CBB overwogen dat het in de rede ligt dat ook bij toetsing aan het evenredigheidsbeginsel van gebonden besluiten die berusten op een wet in formele zin geldt dat er bijzondere omstandigheden kunnen zijn die maken dat het in het voorliggende geval toepassing van de betreffende formele wettelijke bepaling zozeer in strijd komt met het evenredigheidsbeginsel dat toepassing van die bepaling achterwege moet blijven.