ECLI:NL:RBNHO:2025:2920

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
28 februari 2025
Publicatiedatum
19 maart 2025
Zaaknummer
AWB - 22 _ 5259
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Douanerechtelijke geschillen over preferentieel tarief en wijziging van aangiften

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland, gedateerd 28 februari 2025, worden twee zaken behandeld die betrekking hebben op douanerecht en de toepassing van een preferentieel tarief. Eiseres, een B.V. die zich bezighoudt met de fabricage en groothandel in farmaceutische producten, heeft tegen de besluiten van de inspecteur van de Douane beroep ingesteld. De inspecteur had bij 15 aangiften de indeling gecorrigeerd en een verzoek van eiseres om wijziging van deze aangiften afgewezen, met als doel een preferentieel tarief te claimen. De rechtbank behandelt de zaken HAA 22/5259 en HAA 23/1391 gelijktijdig. In de eerste zaak gaat het om een uitnodiging tot betaling (utb) van € 597.410,55 die eiseres ontving voor invoerrechten en rente op achterstallen. Eiseres had in de aangiften geen EUR.1 certificaat vermeld, wat noodzakelijk is voor het claimen van een preferentieel tarief. In de tweede zaak verzocht eiseres om wijziging van 15 aangiften, maar dit verzoek werd niet-ontvankelijk verklaard omdat het te laat was ingediend. De rechtbank oordeelt dat de inspecteur terecht de utb heeft opgelegd en de verzoeken om wijziging heeft afgewezen. De rechtbank concludeert dat eiseres niet voldoet aan de voorwaarden voor het toepassen van het preferentieel tarief, omdat de EUR.1 certificaten niet geldig waren op het moment van het verzoek om wijziging. De beroepen worden ongegrond verklaard.

Uitspraak

Rechtbank noord-holland
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: HAA 22/5259 en HAA 23/1391
uitspraak van de meervoudige douanekamer van 28 februari 2025 in de zaken tussen

[eiseres] B.V., gevestigd te [vestigingsplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. C.S. Buysing Damsté),
en

de inspecteur van de Douane, verweerder.

Inleiding

Deze uitspraak gaat over het toepasselijk tarief bij het in het vrije verkeer brengen van ‘ [product 1] , [product 2] ’. Verweerder heeft bij 15 aangiften van eiseres de in de aangifte opgenomen indeling gecorrigeerd en een verzoek van eiseres om wijziging van deze 15 aangiften, met als doel een preferentieel tarief te claimen, afgewezen.
HAA 22/5259
Verweerder heeft op 19 november 2021 voor 15 aangiften aan eiseres een uitnodiging tot betaling (utb) uitgereikt voor een bedrag van € 597.410,55, bestaande uit een bedrag van € 561.560,47 aan invoerrechten en € 35.850,08 aan rente op achterstallen.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 10 augustus 2022 het daartegen gemaakte bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
HAA 23/1391
Eiseres heeft op 4 augustus 2021 een verzoek om wijziging van 15 aangiften ingediend, zodat een preferentieel tarief kan worden toegepast
Verweerder heeft bij beslissing van 10 augustus 2022 het verzoek van eiseres om wijziging voor 6 aangiften niet-ontvankelijk verklaard onder de overweging dat het verzoek voor die aangiften te laat is ingediend. Voor de overige 9 aangiften heeft verweerder het verzoek afgewezen.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 23 december 2022 het daartegen gemaakte bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Beide zaaknummers
Eiseres heeft tegen beide utb’s beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 december 2024. De beroepen zijn gelijktijdig behandeld. Namens eiseres is verschenen [naam 1] en mr. [naam 2] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [naam 3] en [naam 4] .

Overwegingen

1. De bedrijfsactiviteiten van eiseres bestaan uit de fabricage van en groothandel in farmaceutische producten.
2. In de periode van 16 oktober 2017 tot en met 9 april 2019 heeft [bedrijf] B.V. als direct vertegenwoordiger in naam en voor rekening van eiseres 15 aangiften ingediend voor het plaatsen van de goederen ‘ [product 1] , [product 2] ’ onder de douaneregeling in het vrije verkeer brengen. Daarbij zijn als goederencode opgegeven: 2934 9990 90 2500 0000 respectievelijk 2930 4010 00 0000 0000 van het geïntegreerd tarief van de Gemeenschappen (Taric). Goederen onder deze goederencodes zijn vrij van douanerechten.
3. Eiseres heeft in vak 36 van deze aangifteaangiften code “100” ingevuld, waardoor het erga omnes tarief is toegepast. Zij heeft bij geen van de aangiften een EUR.1 certificaat vermeld als bescheid in vak 44, noch een EUR.1 certificaat overgelegd.
4. Verweerder heeft een administratieve controle ingesteld naar de aanvaardbaarheid van onder meer de onder overweging 2 genoemde 15 aangifteaangiften. Daarbij heeft hij vastgesteld dat de goederen ‘ [product 1] , [product 2] ’ moeten worden ingedeeld onder goederencode 2934 9990 90 2501 0000 met een tarief van 6,5%.
5. Na het uitreiken van het concept ‘rapport controle na invoer’ van 29 juni 2021 (concept controlerapport) heeft eiseres op 4 augustus 2021 een verzoek om herziening van de aangiften ingediend. Zij heeft daarbij verzocht om de code in vak 36 te wijzigen naar code 300 (met de systeemomschrijving ‘tariefcontingent binnen Tariefpreferentiële overeenkomsten’). Dit zodat een preferentieel tarief kan worden toegepast. Eiseres heeft bij dit verzoek één EUR.1 certificaat bijgevoegd, behorende bij de aangifte met aanvaardingsdatum 6 augustus 2018.
6. Vervolgens is het definitieve ‘rapport controle na invoer’ van 25 oktober 2021 (definitieve controlerapport) aan eiseres verzonden.

Geschil en standpunten van partijen

HAA 22/5259 (utb)

7. Eiseres voert aan dat de utb dient te worden vernietigd. De producten zijn van [land] oorsprong en eiseres beschikte ten tijde van het indienen van de aangiften over geldige EUR.1 certificaten waaruit dat blijkt. Eiseres heeft echter bij de indiening van de aangiften geen beroep gedaan op het preferentieel tarief dat geldt voor goederen van oorsprong uit [land] , omdat de goederen met de (achteraf onjuist gebleken) aangegeven goederencodes vrij van douanerecht waren. Eiseres heeft dus ten gevolge van een niet bewuste keuze niet verzocht om toepassing van het preferentieel tarief.
Ter zitting heeft eiseres heeft de beroepsgrond dat ten onrechte de verlengde verjaringstermijn is toegepast, ingetrokken.
8. Verweerder voert aan dat de utb terecht is opgelegd. Eiseres heeft in de aangiften code 100 in vak 36 ingevuld en heeft dus niet verzocht om toepassing van een preferentieel tarief. Ook heeft eiseres bij de aangifte geen EUR.1 certificaten ingediend. Eiseres kan achteraf alsnog verzoeken om toepassing van een preferentieel tarief, maar dan moeten op het moment van dat verzoek de oorsprongsbewijzen nog wel geldig zijn. Dat was echter bij het verzoek tot wijziging van eiseres niet het geval. Eiseres heeft pas ten tijde van de controle na vrijgave en bij het indienen van het bezwaarschrift gemeld in het bezit te zijn van EUR.1 certificaten. Op dat moment was de termijn waarbinnen de EUR.1 certificaten nog geldig zijn, te weten een periode van vier maanden na afgifte ervan, verstreken. Verweerder verwijst naar de uitspraak van deze rechtbank van 2 januari 2024 (ECLI:NL:RBNHO:2024:188).
HAA 23/1391 (verzoek om wijziging van aangiften)
9. Eiseres voert aan dat het verzoek tot wijziging van de code 100 naar code 300 in vak 36 van de aangiften kan worden gehonoreerd met toepassing van artikel 173, derde lid, van het DWU, zodat een op het tijdstip van het doen van de aangiften geldig EUR.1 certificaat kan worden aangewend ter onderbouwing voor het alsnog toepassen van het preferentieel tarief. Artikel 173, tweede lid, van het DWU hoeft hieraan niet in de weg te staan, omdat de gevraagde wijziging ziet op andere gegevens dan die welke door verweerder onjuist zijn bevonden.
10. Verweerder voert aan dat hij terecht de verzoeken om wijziging heeft afgewezen. Enerzijds zijn de verzochte wijzigingen niet mogelijk op grond van artikel 173, derde lid, van het DWU, gelet op het arrest van het Hof van Justitie van 8 juni 2023 (Zess Zollner Electronic SRL, C640/21, ECLI:EU:2023:457) en de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 9 mei 2023 (ECLI:NL:RBNHO:2023:4266). Anderzijds zijn de EUR.1 certificaten niet dan wel buiten de geldigheidsduur ingediend. Zij kunnen daarom niet dienen als onderbouwing voor een recht op het preferentiële tarief.
Beide zaken:
11. Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van de beroepen, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en vernietiging van de utb en van de afwijzing van het verzoek tot wijziging van negen van de aangiften.
12. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van de beroepen.

Beoordeling van het geschil

Omvang van het geding13. De wijziging van de indeling van de producten is niet in geschil. Ook niet in geschil is het besluit van verweerder om de verzoeken van eiseres tot wijziging van de zes aangiften met aanvaardingdata 16 oktober 2017, 15 december 2017, 15 december 2017, 16 maart 2018, 25 juni 2018 en 3 juli 2018 niet-ontvankelijk te verklaren.
Wel in geschil is of verweerder ten aanzien van de andere negen aangiften terecht een utb heeft uitgereikt. Meer in het bijzonder is in geschil of eiseres ten aanzien van deze aangiften aanspraak heeft op toepassing van het preferentiële tarief, al dan niet door wijziging van de aangiften.

HAA 22/5259 (utb)

14. Om voor het preferentiële tarief in aanmerking te komen moeten de regels van het DWU en de Handelsovereenkomst worden gevolgd (artikel 64, tweede lid, van het DWU). Bij preferentiële tariefbehandeling komt het preferentiële tarief in de plaats van de conventionele of autonome douanerechten. Degene die een beroep wil doen op het preferentiële tarief moet daarvoor een aanvraag doen. Deze aanvraag kan achteraf worden ingediend zolang aan de in de toepasselijke maatregel vastgestelde termijnen en voorwaarden is voldaan (artikel 56, derde lid, van het DWU). Eén van die voorwaarden is dat een geldig certificaat van oorsprong moet worden overgelegd (artikel 15 van het Besluit van de Raad van 26 maart 2012 betreffende de sluiting van de Regionale Conventie betreffende de pan-Euro-mediterrane preferentiële oorsprongsregels (2013/94/EU; het oorsprongsprotocol). Op grond van artikel 23, eerste lid, van het oorsprongsprotocol is een bewijs van oorsprong vier maanden geldig vanaf de datum van afgifte door de partij van uitvoer. Het moet binnen deze periode bij de douane van de partij van invoer worden ingediend.
15. Uit vak 36 van de aangifte blijkt of door middel van het aangeven van de preferentiecode wel of geen preferentie wordt geclaimd. Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres in de aangiften bij vak 36 code 100 heeft aangegeven. Op basis van deze code worden de conventionele douanerechten toegepast. Eiseres heeft aldus bij de aangiften geen aanvraag gedaan voor toepassing van een preferentieel tarief (artikel 56, derde lid, van het DWU). Het niet claimen van een preferentie komt voor rekening en risico van de aangever. De rechtbank ziet geen grondslag voor het ter zitting ingenomen standpunt van eiseres dat ingeval een goederencode vrij van douanerechten in een aangifte wordt aangegeven, het technisch niet mogelijk is om in diezelfde aangifte te verzoeken om toepassing van preferentieel tarief. Verweerder heeft ter zitting meegedeeld dat het bij een GN -code waarbij het derdelandentarief 0% is, wel een preferentie kan worden geclaimd.
16. Hoewel het voor de aangever mogelijk is om na het indienen van de aangifte waarbij de goederen in het vrije verkeer zijn gebracht, alsnog te verzoeken om toepassing van een preferentieel tarief (artikel 56, derde lid, van het DWU), was eiseres daarvoor op 4 augustus 2022 te laat. De oorsprongsbewijzen waren op dat moment niet meer geldig. Eiseres voldoet dan niet aan de voorwaarde van overlegging van een geldig oorsprongsdocument. Van buitengewone omstandigheden die aanvaarding van een verlate indiening van oorsprongsbewijzen zou rechtvaardigen (artikel 94, tweede lid, Uitvoeringsverordening (EU) 2015/2447), is niet gebleken. Dit alles nog ervan afgezien dat eiseres voor 14 aangiften überhaupt geen oorsprongsbewijzen heeft overgelegd.
17. Gelet op het voorgaande heeft verweerder terecht de utb in bezwaar gehandhaafd.
HAA 23/1391 (Verzoek om wijziging van de aangiften)18. Eiseres geeft aan dat haar doel van de wijziging van de aangiften is dat dan alsnog in de aangiften een beroep wordt gedaan op toepassing van het preferentieel tarief. Zij stelt dat zij beschikt over EUR.1 certificaten die ten tijde van de aangiften geldig waren. Deze kunnen dan de aanspraak op het preferentieel tarief onderbouwen.
19. De goederen waren op het moment van het verzoek om wijziging van de aangiften vrijgegeven. In beginsel is een verzoek tot wijziging van de aangiften dan niet toegestaan (artikel 173, tweede lid, aanhef en onder c, van het DWU). Op grond van artikel 173, derde lid, van het DWU kan een aangifte na vrijgave van goederen worden gewijzigd om de aangever in staat te stellen zijn verplichtingen inzake het plaatsen van goederen onder de desbetreffende douaneregeling na te komen. In dit geval is de betreffende douaneregeling: in het vrije verkeer brengen. Verplichtingen bij het in het vrije verkeer brengen van goederen staan omschreven in artikel 201, tweede lid, van het DWU. Zij betreffen inning van verschuldigde invoerrechten en (voor zover van toepassing) andere heffingen, de toepassing van handelspolitieke maatregelen en verboden en de vervulling van de andere formaliteiten voor de invoer van de goederen. Op grond van artikel 56, derde lid, van het DWU treedt het preferentiële tarief alleen op aanvraag van de aangever in de plaats van de conventionele of autonome douanerechten. Omdat het claimen van een preferentieel tarief geen verplichting is voor het in het vrije verkeer brengen van goederen, heeft verweerder dan ook terecht het verzoek om wijziging van de aangiften afgewezen. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van deze rechtbank van 9 mei 2023 (ECLI:NL:RBNHO:2023:4266). Dat in de zaak van eiseres, zoals zij tijdens de zitting heeft aangevoerd, sprake was van een wijziging van de goederencode na een administratieve controle, en in de zaak die ten grondslag ligt aan de uitspraak van 9 mei 2023 niet, leidt niet tot een ander oordeel. Uit artikel 173, derde lid, van het DWU volgt niet dat een verzoek om wijziging in laatstgenoemd geval (na wijziging van de goederencode na een administratieve controle) wél als verplichting inzake het plaatsen van goederen onder de douaneregeling “in het vrije verkeer brengen” moet worden aangemerkt.
20. Verweerder heeft dan ook terecht het bezwaar tegen de afwijzing van het verzoek om wijziging van de aangiften ongegrond verklaard.

Conclusie en gevolgen

21. Gelet op het vorenoverwogene dienen de beroepen ongegrond te worden verklaard.
Proceskosten
22. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.A. Schreuder, voorzitter, en mr. S.J. Richters en mr. P.E.A. Chao, leden, in aanwezigheid van mr. E.P. van der Zalm, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 februari 2025.
griffier voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is per post verzonden op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de douanekamer van het gerechtshof Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam, waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof Amsterdam vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.