ECLI:NL:RBNHO:2025:3337

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
12 februari 2025
Publicatiedatum
27 maart 2025
Zaaknummer
11091375 CV EXPL 24-2907
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Consumentenzaak over aannemingsovereenkomst en betalingsverplichtingen

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Noord-Holland, is een geschil ontstaan tussen een handelaar, aangeduid als [eiser], en een consument, aangeduid als [gedaagde], over een aannemingsovereenkomst voor het betegelen van een badkamer. De partijen sloten op 22 november 2023 een overeenkomst voor een bedrag van € 3.724,00, waarbij [gedaagde] 50% bij aanvang van de werkzaamheden zou betalen en de rest bij oplevering. Na de oplevering op 15 januari 2024, waarbij [gedaagde] geen opmerkingen maakte, vorderde [eiser] betaling van het restantbedrag. [gedaagde] weigerde echter te betalen, omdat zij ontevreden was over de kwaliteit van het geleverde werk en stelde dat er gebreken waren die pas na oplevering zichtbaar werden. De kantonrechter oordeelde dat [eiser] voldoende had voldaan aan de precontractuele informatieplichten en dat de oplevering op 15 januari 2024 als stilzwijgend geaccepteerd moest worden beschouwd. De kantonrechter wees de vordering van [eiser] grotendeels toe, maar vernietigde een oneerlijk incassobeding in de algemene voorwaarden van [eiser]. In reconventie werd de vordering van [gedaagde] tot schadevergoeding afgewezen, omdat de kantonrechter oordeelde dat het werk deugdelijk was uitgevoerd.

Uitspraak

RECHTBANKNOORD-HOLLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Haarlem
Zaaknummer: 11091375 \ CV EXPL 24-2807
Vonnis van 12 februari 2025
in de zaak van
[eiser], handelend onder de naam
[bedrijf],
te [plaats 1],
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: [eiser],
gemachtigde: mr. S.K. Tuithof,
tegen
[gedaagde],
te [plaats 2],
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: [gedaagde],
gemachtigde: mr. M.T. Eckhart.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 26 april 2024 met 12 producties;
- de conclusie van antwoord met eis in reconventie van 10 juli 2024 met 5 producties;
- de conclusie van antwoord in reconventie van 8 januari 2025 met producties 13 en 14;
- de aanvullende producties 15 en 16 van [eiser] van 14 januari 2025;
- de mondelinge behandeling van 21 januari 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.

2.Feiten

2.1.
Partijen hebben op 22 november 2023 een overeenkomst tot aanneming van werk gesloten met betrekking tot het betegelen van de badkamer en het toilet in het woonhuis van [gedaagde] tegen een bedrag van € 3.724,00 inclusief btw.
2.2.
Partijen zijn overeengekomen dat [gedaagde] 50% van de aanneemsom bij aanvang van de werkzaamheden zou betalen en de overige 50% bij oplevering van het werk.
2.3.
Op 22 november 2023 heeft [gedaagde] een bedrag van € 1.862,00 aan [eiser] betaald.
2.4.
Op 28 december 2023 is [eiser] gestart met de werkzaamheden.
2.5.
Op 4 januari 2024 heeft [gedaagde] een filmpje naar [eiser] gestuurd waarin zij kenbaar maakte niet tevreden te zijn met het tegelwerk in de badkamer.
2.6.
Op 9 januari 2024 heeft [gedaagde] de volgende lijst met verbeterpunten naar [eiser] gestuurd:
  • wc voorkant voegen (niet kitten)
  • tekorte tegel vervangen
  • voegen slaapkamerwand te onregelmatig (vooral 1e en 2e van rechts) ondiepe gelijk maken
  • gat wasmachine kraan dichtvoegen
  • polymax in ‘holle tegel’
  • verticaal vloertegel tegen drempel bij deur
  • vensterbank doortegelen
2.7.
Daarop heeft [eiser] gereageerd: ‘
(..) daar kan ik iets mee. Verticaal vloertegel tegen drempel lukt ook nog wel, vensterbank stond niet eerder op de to-do lijst, dus dat wordt dan wat extra’s. Ok?
2.8.
Op 10 januari 2024 heeft [gedaagde] een foto naar [eiser] gestuurd ‘van scheefliggende tegels’ met de vraag om ‘
daar ook nog even over na te denken’. Daarop heeft [eiser] geantwoord: ‘
Ik kan daar niets meer aan veranderen. (…)’ Waarop [gedaagde] weer heeft geantwoord: ‘
Snap ik. (…)
2.9.
Op vrijdag 12 januari 2024 en maandag 15 januari 2024 heeft [eiser] werkzaamheden verricht aan de badkamer naar aanleiding van de door [gedaagde] op 9 januari 2024 aangedragen herstelpunten.
2.10.
Op 16 januari 2024 heeft [eiser] een factuur naar [gedaagde] gestuurd met betrekking tot het (restant)bedrag van € 1.934,18 inclusief btw.
2.11.
Op 22 januari 2024 heeft [gedaagde] toegezegd de factuur die week te zullen voldoen.
2.12.
Bij brief van 29 januari 2024 heeft [gedaagde] aan [eiser] kenbaar gemaakt niet akkoord te zijn met de verrichte werkzaamheden, omdat zij na 15 januari 2024 – tijdens het schoonmaken van de badkamer – heeft geconstateerd dat (i) de voegen nog steeds onregelmatig zijn en (ii) er nog een tegeltje aan de muur boven de vensterbank ontbreekt. De badkamer is volgens [gedaagde] ‘
niet geworden zoals je van een tegelzetter mag verwachten’ Zij heeft [eiser] daarom verzocht om compensatie en schadevergoeding.
2.13.
[eiser] is niet akkoord gegaan met het verzoek van [gedaagde]. Op 31 januari 2024 heeft hij een herinnering gestuurd met betrekking tot de openstaande factuur.
2.14.
Op 6 februari 2024 heeft [gedaagde] [eiser] tot 15 februari 2024 de tijd gegeven om met een voorstel te komen, bij gebreke waarvan zij de overeenkomst zal ontbinden. [gedaagde] heeft [eiser] aansprakelijk gesteld voor haar schade.
2.15.
Op 12 februari en 5 maart 2024 heeft (de gemachtigde van) [eiser] herinneringen en aanmaningen aan [gedaagde] gestuurd met betrekking tot de openstaande factuur.
2.16.
Bij brief van 10 april 2024 heeft de gemachtigde van [gedaagde] aan [eiser] geschreven dat de werkzaamheden niet deugdelijk zijn uitgevoerd, herstelwerkzaamheden niet meer mogelijk zijn en dat [gedaagde] daarom aanspraak maakt op vervangende schadevergoeding, zodat de openstaande factuur niet betaald zal worden.

3.Het geschil

in conventie
3.1.
[eiser] vordert - samengevat - veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 1.934,18, vermeerderd met rente en kosten.
3.2.
[eiser] legt aan de vordering het volgende ten grondslag.
Het werk is opgeleverd op 15 januari 2024. Op die datum hebben partijen het werk samen geïnspecteerd. [gedaagde] heeft het werk goedgekeurd; zij heeft niets op- of aangemerkt. [eiser] mocht er vanuit gaan dat [gedaagde] het werk al dan niet stilzwijgend heeft aanvaard. [eiser] heeft de overeengekomen diensten geleverd, dus heeft hij recht op betaling van de factuur van 16 januari 2024. [gedaagde] heeft die factuur, ondanks aanmaningen, niet betaald. Zij is in verzuim sinds de vervaldag van de factuur.
3.3.
[gedaagde] voert verweer. Van een oplevering is volgens haar geen sprake geweest omdat het werk niet deugdelijk is, want er:
  • liggen tegels scheef doordat de voegen niet evenredig zijn;
  • is teveel voegsel gebruikt waardoor de voegen niet strak zijn;
  • ontbreekt één tegel en één tegel is te kort;
  • is over een stopcontact heen getegeld, waardoor deze niet meer bruikbaar is;
  • blijft water op de vloertegels liggen doordat de vloertegels ongelijk zijn, waardoor ook de kans bestaat dat je je voeten openhaalt tijdens het douchen.
Niet alle gebreken waren direct zichtbaar en zijn pas tijdens ingebruikneming geconstateerd. [gedaagde] heeft binnen een redelijke termijn met de ingebrekestelling van 29 januari 2024 kenbaar gemaakt niet akkoord te gaan met het geleverde werk. Als [gedaagde] de factuur moet betalen, moet dit worden verrekend met haar schade.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
in reconventie
3.5.
[gedaagde] vordert - samengevat - veroordeling van [eiser] tot betaling van € 8.911,07, vermeerderd met rente en kosten.
3.6.
[gedaagde] legt aan de vordering ten grondslag dat [eiser] tekort is gekomen in de nakoming van de overeenkomst, waardoor [gedaagde] schade lijdt. [gedaagde] heeft tijdig geklaagd, maar [eiser] is ondanks de aangedragen verbeterpunten niet overgegaan tot herstel of vergoeding van de schade. Herstel kan niet meer plaatsvinden; de badkamer moet opnieuw worden betegeld. De schade is begroot op € 8.911,07.
3.7.
[eiser] voert verweer.
Primairvoert [eiser] aan dat het werk deugdelijk is uitgevoerd,
subsidiairdat hij niet in verzuim is omdat hij niet in gebreke is gesteld en
meer subsidiairdat [gedaagde] haar schade niet heeft onderbouwd.
3.8.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie
Ambtshalve toetsing van de precontractuele informatieplichten
4.1.
De vordering is gebaseerd op een overeenkomst tussen een handelaar ([eiser]) en een consument ([gedaagde]). Uit de toelichting van [eiser] op de mondelinge behandeling begrijpt de kantonrechter dat de overeenkomst tussen partijen anders dan op afstand of buiten de verkoopruimte is gesloten. Bij het sluiten van dergelijke overeenkomsten moet de handelaar voldoen aan de wettelijke precontractuele informatieplichten van artikel 6:230l van het Burgerlijk Wetboek (BW). [1] De kantonrechter is van oordeel dat [eiser] voldoende heeft toegelicht en onderbouwd dat is voldaan aan die precontractuele informatieplichten.
Is er op 15 januari 2024 opgeleverd?
4.2.
Tussen partijen staat ter discussie of [eiser] het werk op 15 januari 2024 heeft opgeleverd. De kantonrechter is van oordeel dat dit het geval is en overweegt daartoe als volgt.
4.3.
Nadat [eiser] op 12 en 15 januari 2024 nog werkzaamheden aan de badkamer heeft verricht, hebben partijen op 15 januari 2024 samen het door [eiser] uitgevoerde werk in de badkamer en het toilet bekeken. [gedaagde] heeft op dat moment geen op- of aanmerkingen gemaakt over het uitgevoerde werk. Dit terwijl zij de door haar gestelde gebreken (zie onder r.o. 3.3.) naar het oordeel van de kantonrechter op dat moment had kunnen zien, misschien met uitzondering van de ongelijke vloertegels. Dat [gedaagde], zoals zij op de mondelinge behandeling heeft verklaard, het werk tijdens de gezamenlijke inspectie op 15 januari 2024 niet goed kon beoordelen, omdat de kitter die op dat moment nog bezig was in de badkamer een deel van het zicht blokkeerde, doet daaraan niet af. Het had dan namelijk op de weg van [gedaagde] gelegen om (tenminste) een voorbehoud te maken ten aanzien van het inspecteren van het werk. Dat heeft zij nagelaten. Hiermee is sprake van een stilzwijgende aanvaarding van het werk. [2]
4.4.
[eiser] mocht er dus op vertrouwen dat de oplevering op 15 januari 2024 een feit was. Vanaf dat moment was [eiser] ontslagen van de aansprakelijkheid voor gebreken die [gedaagde] op het tijdstip van oplevering redelijkerwijs had moeten ontdekken [3] en [gedaagde] was verplicht tot betaling van de (restant)factuur. [4] Dat [eiser] na de oplevering heeft geklaagd over de uitgevoerde werkzaamheden bevrijdde haar dus (in beginsel) niet van haar betalingsverplichting.
Heeft [gedaagde] tijdig geklaagd?
4.5.
Ten aanzien van de ongelijke vloertegels - waarover hiervoor al is overwogen dat dit gestelde gebrek misschien niet direct zichtbaar was tijdens de oplevering - had het voorgaande mogelijk anders kunnen zijn, als [gedaagde] hierover binnen een redelijke termijn na de oplevering zou hebben geklaagd. [5] Dat heeft zij naar het oordeel van de kantonrechter echter niet gedaan. Dat wordt als volgt toegelicht.
4.6.
[gedaagde] stelt met de ingebrekestelling van 29 januari 2024 binnen een redelijke termijn kenbaar te hebben gemaakt niet akkoord te gaan met het geleverde werk. Nog daargelaten dat de scheve vloertegels in de ingebrekestelling niet worden genoemd, is hiermee - mede gelet op de ingebruikname van de badkamer vanaf 16 januari 2024 en, zoals [gedaagde] zelf aanvoert, het schoonmaken van de badkamer in het weekend van 20/21 januari 2024 - geen sprake van het weigeren van het werk binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 7:758 lid 1 BW. Dat [gedaagde] [eiser] vóór 29 januari 2024 al zou hebben gebeld en geappt, zoals zij op de zitting heeft aangevoerd, is – ondanks de betwisting door [eiser] – niet onderbouwd. [gedaagde] heeft de kantonrechter, ondanks daartoe op de zitting uitdrukkelijk in de gelegenheid te zijn gesteld, ook niet gewezen op data van telefoongesprekken of app-berichten waaruit blijkt dat zij er eerder dan op 29 januari 2024 bij [eiser] blijk van heeft gegeven de uitgevoerde werkzaamheden niet te accepteren. [gedaagde] heeft dus (ook) niet binnen een redelijke termijn na oplevering geklaagd over kwesties die ten tijde van de oplevering niet zichtbaar of kenbaar waren.
4.7.
Omdat [gedaagde] het werk heeft aanvaard, komt de kantonrechter niet toe aan de beoordeling of het werk voldoet aan de gebruikelijke eisen van vakbekwaamheid. Daarom bestaat ook geen reden om [gedaagde] in de gelegenheid te stellen om een deskundigenrapport in het geding te brengen, zoals zij op de mondelinge behandeling heeft aangeboden.
4.8.
Door deze aanvaarding moet aangenomen worden dat de werkzaamheden deugdelijk zijn uitgevoerd door [eiser], zodat hij recht heeft op betaling van de (restant)factuur door [gedaagde]. De vordering van [eiser] is dan ook toewijsbaar, behoudens het navolgende.
Ambtshalve toetsing van de algemene voorwaarden
4.9.
De kantonrechter is, gelet op het Dexia-arrest [6] , gehouden om onderzoek te doen naar (mogelijk) oneerlijke bedingen in de toepasselijke algemene voorwaarden. Volgens Richtlijn 93/13/EEG betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten is een beding oneerlijk wanneer dit het evenwicht tussen de wederzijdse rechten en verplichtingen ten nadele van de consument aanzienlijk verstoort. De kantonrechter moet in iedere procedure over ieder onderdeel van de vordering beoordelen of daarover in de algemene voorwaarden afspraken zijn gemaakt en of die afspraken al dan niet oneerlijk zijn ten opzichte van de consument. Als de kantonrechter oordeelt dat een contractuele afspraak oneerlijk is, moet het beding worden vernietigd en moet de vordering op dat onderdeel worden afgewezen (ook als de eisende partij in de procedure een beroep doet op wettelijke bepalingen in plaats van op die contractuele afspraak).
4.10.
Uit de overgelegde stukken blijkt dat op de overeenkomst tussen partijen de
Algemene voorwaarden voor Aanneming van werk voor Consumenten 2023van toepassing zijn verklaard (hierna: de algemene voorwaarden).
4.11.
[eiser] vordert wettelijke rente. Artikel 11.1 van de algemene voorwaarden betreft een rentebeding. Dit beding is door de kantonrechter getoetst en niet oneerlijk bevonden. Daarom wordt dit beding in stand gelaten. De wettelijke rente zal worden toegewezen zoals gevorderd.
4.12.
[eiser] vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Artikel 11.2 van de algemene voorwaarden betreft een incassobeding. Dat beding luidt als volgt: ‘
Als u een factuur niet betaalt, kan de aannemer u een aanmaning sturen en daarin een vergoeding vragen van buitengerechtelijke incassokosten.’ Op de mondelinge behandeling heeft de kantonrechter het vermoeden van oneerlijkheid van dit beding uitgesproken, omdat het – kort gezegd – niet begrensd is in omvang en omdat het beding de eisende partij de mogelijkheid biedt om na elke aanmaning – zonder verdere termijn – al incassokosten in rekening te brengen, terwijl de wettekst voorschrijft dat de incassokosten pas ná het verstrijken van de in de in de veertiendagenbrief genoemde termijn verschuldigd zijn.
4.13.
Op de mondelinge behandeling is hierover namens [eiser] verklaard dat de verplichte veertiendagenbrief weliswaar niet in het beding is opgenomen, maar dat [eiser] wel heeft voldaan aan de vereisten die de wet stelt ten aanzien van de buitengerechtelijke incassokosten; hij heeft ook een veertiendagenbrief aan [gedaagde] gestuurd. Dat dit niet juist in de algemene voorwaarden staat kan [eiser] niet veranderen, omdat deze zijn opgesteld door het Algemeen Bestuur van Koninklijk Bouwend Nederland. Aldus het standpunt van [eiser].
4.14.
De kantonrechter volgt [eiser] hierin niet. Dat [eiser] wel een veertiendagenbrief aan [gedaagde] heeft verstuurd, doet daaraan niet af. Of de handelaar de consument ook daadwerkelijk aan de bedongen afspraken houdt, is voor de beoordeling van de (on)eerlijkheid van het beding namelijk niet relevant. [eiser] heeft met de door hem gehanteerde algemene voorwaarden bij het aangaan van de overeenkomst namelijk de mogelijkheid gecreëerd om een beroep te doen op dit (oneerlijke) beding. Ook aan het standpunt van [eiser] dat hij de algemene voorwaarden niet kan aanpassen, omdat deze niet door hem zijn opgesteld, gaat de kantonrechter voorbij. Het is de keuze van [eiser] zelf geweest om deze algemene voorwaarden te hanteren en geen uitzondering te bedingen ten aanzien van artikel 11.2, zodat de verantwoordelijkheid ten aanzien van de daarin opgenomen bedingen bij hem ligt.
4.15.
De conclusie is dat sprake is van een oneerlijk incassobeding en daarom wordt dit beding vernietigd. De gevorderde buitengerechtelijke incassokosten worden om die reden afgewezen.
Conclusie en proceskosten
4.16.
De vordering wordt grotendeels toegewezen.
4.17.
[gedaagde] wordt overwegend in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
115,22
- griffierecht
248,00
- salaris gemachtigde
408,00
(2 punten × € 204,00)
- nakosten
102,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
873,22
in reconventie
4.18.
De vordering in reconventie van [gedaagde] ligt voor afwijzing gereed. Hiervoor is namelijk al overwogen dat met de aanvaarding van het werk de werkzaamheden geacht moeten worden deugdelijk door [eiser] zijn uitgevoerd, zodat van een (door [gedaagde] gestelde) tekortkoming in de nakoming van de overeenkomt geen sprake kan zijn.
4.19.
Daarbij merkt de kantonrechter – ten overvloede – op dat de door [gedaagde] gestelde gebreken en schade – ondanks de betwisting door [eiser] – onvoldoende zijn onderbouwd. Het overleggen van een offerte van een tegelzetter waaruit zijn bereidheid blijkt om de badkamer van [gedaagde] in zijn geheel te vervangen, volstaat daartoe niet.
4.20.
[gedaagde] wordt in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten betalen. De proceskosten van [eiser] in reconventie worden begroot op:
- salaris gemachtigde
678,00
(2 punten × € 339,00)
Totaal
678,00

5.De beslissing

De kantonrechter
in conventie
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 1.960,81, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over een bedrag van € 1.934,18, met ingang van 30 januari 2024, tot de dag van volledige betaling;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 873,22, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend;
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
in reconventie
5.5.
wijst de vorderingen van [gedaagde] af;
5.6.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 678,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe;
5.7.
verklaart dit vonnis wat betreft de onder 5.6. genoemde beslissing uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S. Kleij en in het openbaar uitgesproken op 12 februari 2025 in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter

Voetnoten

1.Zie, onder meer, het arrest van de Hoge Raad van 12 november 2021, ECLI:NL:HR:2021:1677.
2.Artikel 7:758 lid 1 BW.
3.Artikel 7:758 lid 3 BW.
4.Artikel 7:758 lid 2 BW.
5.Artikel 7:558 lid 1 BW.
6.HvJ EU 27 januari 2021, C‑229/19 en C‑289/19, ECLI:NL:EU:C:68 (Dexia).