ECLI:NL:RBNHO:2025:3993

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
10 april 2025
Publicatiedatum
10 april 2025
Zaaknummer
HAA 23/4302
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning voor verbouwing van woongebouw tot zelfstandige wooneenheden in Opperdoes

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Alkmaar, wordt de vraag behandeld of het college van burgemeester en wethouders van Medemblik een omgevingsvergunning kon verlenen voor de verbouwing van een woongebouw tot 65 zelfstandige wooneenheden. De vergunninghouder, Rafema Beheer B.V., had op 12 april 2022 een aanvraag ingediend voor de omgevingsvergunning, die op 26 juli 2022 werd verleend. De Dorpsraad van Opperdoes, die zich inzet voor de leefbaarheid van het dorp, heeft hiertegen beroep ingesteld. De rechtbank heeft op 27 februari 2025 de zaak behandeld, waarbij de gemachtigden van de Dorpsraad, het college en de vergunninghouder aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat het college in redelijkheid de omgevingsvergunning heeft kunnen verlenen, ondanks dat de verbouwing in strijd is met het bestemmingsplan. De rechtbank stelt vast dat de Dorpsraad niet aannemelijk heeft gemaakt dat er geen behoefte is aan de nieuwe woningen en dat de belangen van andere doelgroepen ook meegewogen moeten worden. De rechtbank concludeert dat de vergunning in stand blijft en dat het beroep van de Dorpsraad ongegrond is. De uitspraak is gedaan door mr. M. Kraefft, in aanwezigheid van mr. A.M. Wammes, griffier, en is openbaar uitgesproken op 10 april 2025.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Alkmaar
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 23/4302

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 april 2025 in de zaak tussen

Stichting Dorpsraad Opperdoes, uit Opperdoes (hierna: de Dorpsraad; gemachtigden: [naam 1] en [naam 2] ),
en
het college van burgemeester en wethouders van Medemblik, (hierna: het college; gemachtigden: K. Meijer en B. Beerepoot).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
Rafema Beheer B.V.gevestigd in Medemblik (hierna: vergunninghouder; gemachtigde: mr. W. de Vis).

Inleiding

1. Het gaat in deze uitspraak om de vraag of het college een omgevingsvergunning kon verlenen voor het verbouwen van een woongebouw tot 65 zelfstandige wooneenheden aan de Burgemeester Pierhagenlaan 2-1 t/m 2-45 en ’t Landje 18 t/m 56 in Opperdoes.
1.1
Het college heeft aan vergunninghouder de omgevingsvergunning verleend in het besluit van 26 juli 2022. Met het bestreden besluit van 24 mei 2023 op het bezwaar van de Dorpsraad is het college – met een aanvullende motivering – bij dat besluit gebleven.
1.2
Hiertegen heeft de Dorpsraad beroep ingesteld bij de rechtbank. De Dorpsraad is een stichting die als doel heeft het bevorderen van de leefbaarheid van het dorp Opperdoes.
1.3
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4
De rechtbank heeft het beroep op 27 februari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigden van de Dorspraad, van het college, van vergunninghouder en ook [naam 3] namens vergunninghouder.

De totstandkoming van het bestreden besluit

2.1
Het gaat om het voormalige woon- en zorgcomplex ‘Almere’ in Opperdoes, dat bestond uit zorgwoningen met bijbehorende ruimten en aanleunwoningen. De toenmalige exploitant heeft dit gebruik van het complex feitelijk beëindigd. Na toestemming van de Autoriteit woningcorporaties is het complex verkocht aan vergunninghouder, een commerciële partij.
2.2
Vergunninghouder heeft op 12 april 2022 een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning voor de activiteiten ‘bouwen’ en ‘afwijken van het bestemmingsplan’. [1]
2.3
Het complex ligt in het gebied waarvoor het bestemmingsplan “Dorpskernen II Herziening 2014” (het bestemmingsplan) geldt. Voor de betrokken gronden geldt de bestemming ‘Wonen – Wooncentrum’ en ‘Waarde – Archeologie 4’. Daarnaast geldt er het bestemmingsplan “Parapluplan Parkeren Medemblik”.
2.4
Vergunning wordt gevraagd voor het wijzigen van het gebruik van wooncentrum naar wonen. Daarnaast wordt het gebouw aan de Burgemeester Pierhagenlaan 2 verbouwd van 30 zorgwoningen met kantoren en bergingen, naar 34 studio’s en appartementen. De studio’s op de eerste verdieping worden voorzien van een balkon. Het gaat om het wijzigen van bestaande bouwwerken en het aansluitend terrein binnen de bebouwde kom.
2.5
Met het besluit van 26 juli 2022, dat in stand is gelaten in het bestreden besluit van 24 mei 2023, heeft het college de aangevraagde omgevingsvergunning verleend. Het college heeft de omgevingsvergunning verleend met toepassing van artikel 4, onderdelen 4 en 9, van Bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (Bor). In artikel 4 van bijlage II van het Bor zijn de categorieën van gevallen aangewezen waarvoor met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, aanhef en onder 2°, van de Wabo in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning kan worden verleend. [2] Volgens het college kan worden afgeweken van de bepalingen van het bestemmingsplan waarmee strijd bestaat en zijn er geen belemmeringen voor het verlenen van de omgevingsvergunning met gebruikmaking van de afwijkingsmogelijkheid in artikel 4 van Bijlage II van het Bor. Er is geen strijd met een goede ruimtelijke ordening.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of het college in redelijkheid deze omgevingsvergunning heeft kunnen verlenen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
4.1
Het college heeft de omgevingsvergunning verleend voor het verbouwen van het woonzorggebouw. Ook is de omgevingsvergunning verleend om af te wijken van het bestemmingsplan. De Dorpsraad beoogt met zijn beroep de beschikbaarheid van betaalbare seniorenwoningen in Opperdoes te behouden.
4.2
De rechtbank is van oordeel dat het college de omgevingsvergunning heeft kunnen verlenen. Het beroep is daarom ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
5. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoering Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet, voor zover voor deze zaak van belang, het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt. De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 12 april 2022. Dat betekent dat in dit geval de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo), het daarbij horende Besluit omgevingsrecht (Bor) en het bestemmingsplan “Dorpskernen Herziening II 2014” en “Parapluplan Parkeren Medemblik”, zoals die golden vóór 1 januari 2024, van toepassing blijven.
6. Niet in geschil is dat de verbouwing van het woonzorgcomplex in strijd is met het bestemmingsplan. Het college is op grond van artikel 2.10, tweede lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) verplicht om de aanvraag op te vatten als een verzoek om af te wijken van het bestemmingsplan en verleent een vergunning als die afwijking op grond van artikel 2.12, eerste lid, Wabo kan worden toegestaan. Het college heeft in dit geval de omgevingsvergunning verleend met toepassing van artikel 4 van Bijlage II bij het Bor.
Bespreken van de beroepsgronden
7.1
De Dorpsraad voert aan dat er geen sprake is van een beperkte afwijking, de afwijkingsmogelijkheid die artikel 4 van Bijlage II bij het Bor biedt - en die ook wel de kruimelregeling wordt genoemd - is onjuist en onterecht toegepast. Door de verkoop zijn twintig sociale huur- en seniorenwoningen aan het sociale woningbestand onttrokken, dit zijn nu vrije sector-huurwoningen. Dit is geen kruimelgeval meer, maar een wijziging met grote sociale gevolgen.
7.2
De rechtbank overweegt als volgt. Door de Dorpsraad wordt niet betwist dat aan de voorwaarden uit artikel 4 van Bijlage II bij het Bor is voldaan. Of de gevolgen van toepassing van deze regeling meer of minder groot zijn, is niet relevant voor de vraag of deze regeling kan worden toegepast. De beroepsgrond slaagt niet.
8. Het college heeft bij de beslissing om wel of niet van deze bevoegdheid gebruik te maken beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De rechtbank toetst niet of zij tot hetzelfde besluit zou zijn gekomen, maar beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het college in dit geval de omgevingsvergunning in redelijkheid heeft kunnen verlenen. Dit betekent dat het college de omgevingsvergunning kon verlenen indien er geen strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
9.1
De Dorpsraad voert aan dat er geen sprake is van een goede ruimtelijke ordening. De Dorpsraad stelt dat het college op basis van zijn visie in de periode 2020-2022 en zijn eerdere zienswijze hier anders in had moeten staan. Vergunninghouder is ook op de hoogte van dit beleid. Het college geeft alleen bouwkundige motiveringen voor de toepassing van de afwijkingsregeling, maar ruimtelijke ordening slaat ook op maatschappelijke en sociale aspecten. Er is bezwaar gemaakt namens vele inwoners omdat er belang aan wordt gehecht dat seniorenwoningen voor nu en de toekomst beschikbaar blijven voor bewoners met een laag inkomen.
9.2
De beroepsgrond slaagt niet. Dat er een andere invulling wordt gegeven aan het complex en wordt voorzien in huisvesting van andere doelgroepen, betekent nog niet dat er geen sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Het college dient te beslissen op de aanvraag zoals die voorligt. Het college ziet ook het belang van huisvestingsmogelijkheden voor andere doelgroepen dan senioren, gezien de grote krapte op de woningmarkt. Het college heeft deugdelijk gemotiveerd waarom het wil afwijken van het bestemmingsplan. De Dorpsraad heeft niet aannemelijk gemaakt dat er geen behoefte bestaat aan dit type woningen, en heeft ook geen concrete argumenten gegeven waarom deze afweging van het college onredelijk zou zijn. Verder kan het college niet oordelen over afspraken en toezeggingen van de kant van vergunninghouder. Dit zijn geen ruimtelijke aspecten die het college kan betrekken bij de behandeling en beoordeling van de vergunningaanvraag. De rechtbank concludeert dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat er geen strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
10.1
De Dorpsraad voert aan dat het college een zienswijze heeft ingediend over wat er met het complex moest gebeuren, toen het verkocht werd. Het college heeft in die zienswijze de wens geuit om betaalbare huisvesting voor senioren te faciliteren. Hier is niks mee gedaan. Tot slot blijkt uit de stukken die zijn verkregen naar aanleiding van een Woo-verzoek dat de uiteindelijke zienswijze van het college naar de verkopende partij veranderde in een positief advies. Het is de Dorpsraad onduidelijk wat hiervoor de argumenten zijn geweest.
10.2
De rechtbank overweegt dat het college destijds, voorafgaand aan de verkoop, zijn zienswijze heeft gegeven over het gewenste gebruik na verkoop. Daarin heeft het college de wens geuit om de huisvesting van senioren te faciliteren. Met de verkoop van het complex aan een particuliere partij, heeft deze zienswijze zijn feitelijke betekenis verloren. De vergunninghouder heeft gevraagd om woningen voor andere doelgroepen te faciliteren. Het college is geen eigenaar van het complex en kan dus het gebruik ervan niet dwingend sturen, zoals de Dorpsraad dat eigenlijk wenst. Het college heeft vervolgens zijn best gedaan om met een anterieure overeenkomst met vergunninghouder afte spreken dat die minimaal 50% sociale huurwoningen zal realiseren en deze gedurende een periode van minimaal 7 jaar in stand moet laten. Er is geen grond om te oordelen dat het college onrechtmatig of onbehoorlijk heeft gehandeld en dat de verleende vergunning hierom niet in redelijkheid kon worden verleend.
11.1
De Dorpsraad voert verder aan dat er wel erg met de vergunninghouder is meegedacht en dat het college onvoldoende rekening heeft gehouden met andere belangen. De wethouder heeft een onjuiste voorstelling van zaken gegeven over het behoud van sociale huurwoningen. Het plan had beoordeeld moeten worden door de gemeenteraad. De gemeenteraad is ook niet in kennis gesteld van de omstandigheid dat de omgevingsvergunning in strijd met het bestemmingsplan is verleend. Ook bevreemdt het de Dorpsraad dat geen rekening is gehouden met de klankbordgroep. En ten onrechte heeft vergunninghouder niet aan participatie gedaan of belangenonderzoek uitgevoerd.
11.2
Het plan is in strijd met het bestemmingsplan, het college diende daarom te beoordelen of er sprake is van een goede ruimtelijke ordening en moest op de aanvraag beslissen zoals deze was gedaan. De toepassing van artikel 4 van Bijlage II bij het Bor is een bevoegdheid van het college, zonder betrokkenheid van de gemeenteraad. Niet is gebleken dat het college zich niet heeft gehouden aan de procedureregels die daarbij gelden. De verwijten van de Dorpsraad dat er geen participatie is geweest, dat de wethouder onvoldoende heeft ingezet op het behoud van sociale huurwoningen en dat de gemeenteraad niet is ingeschakeld, treffen geen doel. Dat de uitkomst van dit alles niet naar de zin is van de Dorpsraad, waarbij de rechtbank het streven van de Dorpsraad overigens goed begrijpt, kan hier geen verandering in brengen. Deze beroepsgrond slaagt ook niet.

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de Dorpsraad geen gelijk krijgt en de omgevingsvergunning in stand blijft. De Dorpsraad krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Kraefft, rechter, in aanwezigheid van mr. A.M. Wammes, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 10 april 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Als bedoeld in artikel.1, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo.
2.vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 26 oktober 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BU1640.