ECLI:NL:RBNHO:2025:4110

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
9 april 2025
Publicatiedatum
15 april 2025
Zaaknummer
11021388
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van honorarium en kosten voor hypotheekadvies en bemiddeling, met betrekking tot precontractuele informatieplicht en toestemming van echtgenote

In deze civiele zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 9 april 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen een hypotheekbemiddelaar, aangeduid als [eiser], en een consument, aangeduid als [gedaagde]. De eiser vorderde betaling van een honorarium en kosten voor verleende hypotheekadvies- en bemiddelingsdiensten. De overeenkomst tussen partijen was op 22 juni 2023 ondertekend door [gedaagde] en de hypotheekadviseur M. Elfrink namens [eiser]. De vordering van [eiser] werd toegewezen, waarbij de kantonrechter oordeelde dat de overeenkomst niet ongeldig, nietig of vernietigbaar was wegens het ontbreken van toestemming van de partner van [gedaagde]. De kantonrechter concludeerde dat [eiser] had voldaan aan de wettelijke precontractuele informatieplichten en dat de kosten voor de diensten duidelijk waren vermeld in de overeenkomst. De kantonrechter wees de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten en rente (deels) af, omdat deze niet voldoende waren onderbouwd. De gedaagde had de factuur onbetaald gelaten, ondanks herhaalde aanmaningen van [eiser]. De kantonrechter oordeelde dat de gedaagde gehouden was het gefactureerde bedrag van € 2.250,- te voldoen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum van de dagvaarding. Tevens werd [gedaagde] veroordeeld in de proceskosten van € 1.108,72. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANKNOORD-HOLLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Haarlem
Zaaknummer: 11021388 \ CV EXPL 24-2123
Vonnis van 9 april 2025
in de zaak van
[eiser] B.V.,
te [plaats 1],
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser],
gemachtigde: LikiFin,
tegen
[gedaagde],
te [plaats 2],
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde],
gemachtigde: mr. D. Coskun.
De zaak in het kort
De vordering van eiser (handelaar) om een gedaagde (consument) te veroordelen tot betaling van honorarium en kosten voor hypotheekadvies- en bemiddeling wordt toegewezen. De overeenkomst is niet ongeldig, nietig of vernietigbaar wegens het ontbreken van toestemming van de partner van gedaagde. In de overeenkomst is duidelijk vermeld dat er ook honorarium en kosten verschuldigd zijn als de hypotheekaanvraag wordt afgewezen. Van een afwijkende ‘no cure no pay’ afspraak is niet gebleken. De gevorderde buitengerechtelijke incassokosten en rente worden (deels) afgewezen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord
- de conclusie van repliek
- de conclusie van dupliek.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Feiten

2.1.
[eiser] is een hypotheekbemiddelaar.
2.2.
[eiser] heeft een overeenkomst van opdracht overgelegd ten behoeve van de levering door [eiser] van advies en bemiddeling bij een hypotheekfinancieringsaanvraag. De overeenkomst is op 22 juni 2023 ondertekend door [gedaagde] en door hypotheekadviseur M. Elfrink namens [eiser].
2.2.
In artikel 3 van de overeenkomst staat – voor zover relevant – het volgende:

Bij annulering of wanneer er door de bank geen bindend aanbod uitgebracht word na verkrijging van een rentevoorstel is € 1.750,- (…) aan honorarium verschuldigd aan opdrachtnemer.(…)Eventuele kosten Service provider en dossierkosten ad € 500.- (…) of kosten derden zijn voor rekening opdrachtgever en komen bovenop het overeengekomen honorarium , ook bij annulering en of niet acceptatie van de hypotheek.(…)Opdrachtgever verklaart dat hij en zijn partner de bemiddelingsopdracht begrepen en goed doorgenomen hebben met de adviseur en akkoord zijn met deze opdracht , annuleringskosten en of wanneer de financiering niet tot stand gekomen is zullen deze kosten door opdrachtgever zonder betwisting binnen 14 dagen aan opdrachtnemer voldaan worden (…).
Indien er geen partner aanwezig is bij ondertekening opdracht verklaard opdrachtgever dat zijn partner akkoord is met het geven van deze opdracht middels een i/o handtekening. Betaling is uiterlijk binnen 30 dagen na opdracht (…)’
2.2.
[eiser] heeft een ontvangstverklaring overgelegd, die op 22 juni 2023 door [gedaagde] is ondertekend en waarmee hij de ontvangst van een dienstverleningsdocument bevestigt. In het dienstverleningsdocument staat – voor zover relevant – dat [eiser] uitsluitend op fee basis werkt.
2.3.
Op 30 juni 2023 hebben de daartoe aangezochte banken Obvion en NIBC de hypotheekaanvraag van [gedaagde] afgewezen.
2.4.
Op 30 juni 2023 heeft [eiser] [gedaagde] voor zijn werkzaamheden een factuur ad
€ 2.250,- gestuurd met het verzoek de factuur binnen 14 dagen te betalen.
2.5.
Bij e-mails van 16 juli, 22 juli en 1 augustus 2023 heeft [eiser] [gedaagde] betalingsherinneringen gestuurd.
2.6.
Bij brief van 18 augustus 2023 heeft [eiser] [gedaagde] gemaand de factuur te betalen binnen 15 dagen nadat de brief is bezorgd, bij gebreke waarvan aanspraak wordt gemaakt op buitengerechtelijke incassokosten van € 408,38.
2.7.
[gedaagde] heeft de factuur onbetaald gelaten.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert - samengevat - om [gedaagde] te veroordelen tot betaling van € 2.731,86, bestaande uit een hoofdsom van € 2.250,- (bestaande uit een honorarium van € 1.750,- en € 500,- voor doorbelaste dossierkosten), incassokosten van € 408,38 en tot 3 maart 2024 vervallen rente van € 73,-.
3.2.
[eiser] legt aan de vordering het volgende ten grondslag. Partijen zijn een overeenkomst van opdracht aangegaan betreffende financieringsbemiddeling. Bij het sluiten van de overeenkomst heeft [eiser] voldaan aan de wettelijke (pre)contractuele informatieplichten. De bemiddeling door [eiser] heeft niet tot een bindend aanbod door een bank geleid. In de overeenkomst is vastgelegd dat [gedaagde] een honorarium van € 1.750,- verschuldigd is voor de door [eiser] verleende diensten. [gedaagde] heeft ondanks herhaalde aanmaningen geweigerd het honorarium te betalen. [gedaagde] is behalve de hoofdsom ook wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten aan [eiser] verschuldigd.
3.3.
[gedaagde] betwist de vordering en heeft daartoe – samengevat – het volgende aangevoerd. Er is geen rechtsgeldige overeenkomst tot stand gekomen tussen partijen, althans de overeenkomst is nietig of vernietigbaar. Als al een overeenkomst tot stand is gekomen, dan heeft [eiser] niet aan de op haar rustende informatie- en zorgplicht voldaan, waardoor sprake is van een tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst door [eiser]. Subsidiair beroept [gedaagde] zich op dwaling en/of bedrog. Tot slot voert [gedaagde] aan dat de door [eiser] gevorderde schadevergoeding niet toewijsbaar is, omdat er geen bewijs is van door [eiser] geleden en aan [gedaagde] toe te rekenen schade.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De vraag die beantwoord moet worden is of [gedaagde] de factuur van [eiser] voor door [eiser] verleende diensten moet betalen.
[eiser] heeft voldaan aan haar (pre)contractuele informatieplichten
4.2.
De vordering is gebaseerd op een overeenkomst tussen een handelaar en een consument. Bij het sluiten van dergelijke overeenkomsten moet ter bescherming van de consument aan de wettelijke (pre)contractuele informatieplichten worden voldaan. Dat aan deze plichten is voldaan, moet gemotiveerd worden gesteld en onderbouwd door de handelaar. De kantonrechter moet er ambtshalve op toezien dat die voorschriften worden nageleefd, dus ook als er geen verweer is gevoerd. [1]
4.3.
[eiser] heeft gesteld dat de overeenkomst op 22 juni 2023 is gesloten op haar kantoor, waar de opdracht tot dienstverlening en de ontvangstbevestiging dienstverleningsovereenkomst zijn uitgereikt en getekend door [gedaagde]. [gedaagde] heeft niet betwist dat hij de betreffende dag bij [eiser] op kantoor is geweest en hij heeft ook niet betwist dat hij daar zijn handtekening onder de overeenkomst van opdracht heeft gezet. Gelet daarop gaat de kantonrechter ervan uit dat de overeenkomst binnen de verkoopruimte is gesloten. De kantonrechter zal daarom toetsen of is voldaan aan de precontractuele informatieplichten uit art. 6:230l BW.
4.4.
Ingevolge dit artikel dient de handelaar de consument op duidelijke en begrijpelijke wijze te informeren over:
- de voornaamste kenmerken van de zaak of dienst;
- de identiteit van de handelaar, zoals zijn handelsnaam, het geografische adres waar hij gevestigd is en zijn telefoonnummer;
- de totale prijs van de zaak of dienst of, indien door de aard van de zaak of de dienst de prijs niet vooraf kan worden berekend, de wijze waarop de prijs wordt berekend en of er bijkomende kosten verschuldigd zijn;
- de wijze van betaling, levering, nakoming, de termijn waarbinnen de handelaar zich verbindt de zaak te leveren of de dienst te verlenen;
- voor zover van toepassing: de duur van de overeenkomst of de wijze waarop de overeenkomst eindigt.
4.5.
De kantonrechter is van oordeel dat [eiser] voldoende heeft toegelicht en onderbouwd dat is voldaan aan deze informatieplichten, nu alle voornoemde informatie vermeld staat in de overeenkomst van opdracht die door [gedaagde] is getekend.
Overeenkomst niet ongeldig/nietig/vernietigbaar wegens ontbreken toestemming [betrokkene]
4.6.
Het verweer van [gedaagde] dat de overeenkomst ongeldig, althans nietig of vernietigbaar is wegens het ontbreken van de in art. 1:88 BW vereiste toestemming van zijn echtgenote wordt gepasseerd. In voornoemd artikel is bepaald voor welke (limitatief opgesomde) rechtshandelingen een echtgenoot – op straffe van vernietigbaarheid van de rechtshandeling - toestemming nodig heeft van de andere echtgenoot. Het aangaan van een overeenkomst van opdracht ten behoeve van het verkrijgen van hypotheekadvies – en bemiddeling valt daar – anders dan het daadwerkelijk afsluiten van een hypotheek of het kopen van een woning - niet onder. Bovendien is niet vast komen te staan dat Gulhan ten tijde van het sluiten van de opdrachtovereenkomst de echtgenote van [gedaagde] was. Dat is door [eiser] betwist, waarna [gedaagde] (op wie de bewijslast van deze stelling rust) heeft nagelaten zijn stelling te onderbouwen. Van nietigheid of vernietigbaarheid wegens het ontbreken van toestemming van [betrokkene] is gelet op het voorgaande geen sprake.
4.7.
Het feit dat [betrokkene] de overeenkomst met [eiser] niet (mede) heeft ondertekend, leidt evenmin tot de conclusie dat er geen (geldige) overeenkomst tussen [eiser] en [gedaagde] tot stand is gekomen. [eiser] heeft in dit verband terecht opgemerkt dat hij zijn vordering niet (ook) tegen [betrokkene] heeft ingesteld, maar uitsluitend tegen [gedaagde] die de overeenkomst met [eiser] wel heeft ondertekend.
Duidelijke afspraken over honorarium en kosten
4.8.
[gedaagde] heeft verder aangevoerd dat [eiser] niet aan haar informatie- en zorgplicht heeft voldaan door de overeenkomst niet met [gedaagde] door te nemen, de toezegging te doen dat er op basis van ‘no cure, no pay’ gewerkt zou worden en door [gedaagde] niet te informeren over eventueel verschuldigde kosten als de hypotheek niet gerealiseerd zou worden.
4.9.
Dit verweer faalt. Zoals hiervoor is overwogen, is voldoende komen vast te staan dat [eiser] aan haar precontractuele informatieplichten heeft voldaan. In de door [gedaagde] ondertekende overeenkomst van opdracht staat duidelijk vermeld dat [gedaagde] € 1.750,- aan honorarium en € 500,- aan dossierkosten verschuldigd is, wanneer er geen financiering tot stand komt. Verder staat in het dienstverleningsdocument, voor de ontvangst waarvan [gedaagde] heeft getekend, dat alleen op fee basis wordt gewerkt. Het kan dus geen verrassing voor [gedaagde] zijn geweest dat hij ondanks de afwijzing van zijn hypotheekaanvraag, voor de diensten van [eiser] moest betalen.
4.10.
Dat [eiser] heeft toegezegd dat er op ‘no cure no pay’ basis zou worden gewerkt, is weliswaar door [gedaagde] gesteld, maar onvoldoende onderbouwd. Een dergelijke afspraak blijkt niet uit het dossier en staat haaks op de ondertekende opdrachtovereenkomst en het dienstverleningsdocument. De enkele omstandigheid dat [eiser] voor de vader van [gedaagde] kennelijk wel op ‘no cure no pay’ basis werkt, is onvoldoende om het bestaan van eenzelfde afspraak met [gedaagde] aan te nemen. Gelet op deze onvoldoende onderbouwde stelling van [gedaagde] wordt zijn bewijsaanbod (om de vader als getuige te horen) gepasseerd.
Geen sprake van dwaling
4.11.
Gelet op wat onder 4.9 hiervoor is overwogen, slaagt het beroep van [gedaagde] op dwaling niet.
Veroordeling tot betaling van de openstaande factuur van € 2.250,-
4.12.
De conclusie van het voorgaande is dat de verweren van [gedaagde] niet slagen, en dat hij op grond van de opdrachtovereenkomst gehouden is het door [eiser] gefactureerde bedrag van € 2.250,- te voldoen. Anders dan [gedaagde] lijkt te suggereren is hierbij geen sprake van schadevergoeding, maar van een vordering tot nakoming van zijn betalingsverplichtingen uit hoofde van de overeenkomst.
Geen buitengerechtelijke kosten en rente verschuldigd
4.13.
[eiser] vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter stelt vast dat in art. 6.6 van de algemene voorwaarden van [eiser] een incassobeding is opgenomen. De kantonrechter concludeert ambtshalve dat dit beding oneerlijk is in de zin van de Europese Richtlijn betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten (Richtlijn 93/13/ EEG). In het incassobeding worden de buitengerechtelijke kosten namelijk niet gemaximeerd. Bovendien suggereert het beding dat vanaf het moment van verzuim direct incassokosten verschuldigd zijn, terwijl dat volgens artikel 6:96 lid 6 BW pas het geval is nadat er een veertiendagenbrief is verstuurd. Hiervan mag niet worden afgeweken. Op dat punt is het beding onduidelijk en onbegrijpelijk. De conclusie is dat sprake is van een oneerlijk beding en daarom wordt dit beding vernietigd. en worden de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten afgewezen.
4.14.
[eiser] heeft een bedrag aan vervallen wettelijke rente gevorderd. [eiser] heeft echter niet gespecificeerd vanaf welke (verzuim-)datum en over welk bedrag (in- of exclusief de gevorderde maar afgewezen buitengerechtelijke incassokosten) deze rente is berekend. Daarbij is in aanmerking genomen dat in de opdrachtovereenkomst zowel een (fatale) betalingstermijn van 14 dagen als één van 30 dagen is vermeld, terwijl [eiser] niet duidelijk heeft gemaakt welke betalingstermijn zij op grond waarvan heeft gehanteerd. De kantonrechter kan daardoor niet beoordelen of er een grondslag voor deze vordering bestaat. Daarom wordt dit onderdeel van de vordering afgewezen. De rente zal worden toegewezen vanaf de datum van de dagvaarding.
Proceskosten
4.15.
[gedaagde] is (grotendeels) in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten betalen. De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
136,72
- griffierecht
496,00
- salaris gemachtigde
476,00
(2 punten × € 238,00)
Totaal
1.108,72
4.16.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Dat houdt in dat [gedaagde] de veroordeling uit het vonnis moet nakomen, ook als er hoger beroep tegen het vonnis wordt ingesteld.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 2.250,-, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag vanaf 12 maart 2024 tot de dag van volledige betaling;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 1.108,72;
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op bovengenoemde datum.

Voetnoten

1.Hoge Raad van 12 november 2021 (ECLI:NL:HR:2021:1677).