Beoordeling door de rechtbank
6. Tussen partijen is niet in geschil dat sprake is van dienstbetrekkingen van eiseres met de zeven huishoudens. Blijkens het bestreden besluit heeft verweerder na onderzoek vastgesteld dat is voldaan aan de criteria loon, persoonlijke arbeidsverplichting en gezagsverhouding.
7. Verweerder heeft eiseres desalniettemin niet verzekerd geacht, omdat in haar geval de uitzonderingsbepaling van artikel 6, eerste lid, aanhef en onder c, van de ZW van toepassing is. Deze uitzonderingsbepaling is met ingang van 1 januari 2007 gewijzigd bij Wet van 14 december 2006, houdende wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Belastingplan 2007),in die zin dat sindsdien niet als dienstbetrekking wordt beschouwd de arbeidsverhouding van een persoon die doorgaans op minder dan vier dagen per week uitsluitend of nagenoeg uitsluitend diensten verricht ten behoeve van het huishouden van de natuurlijke persoon tot wie hij in dienstbetrekking staat.
8. Tussen partijen is in geschil of de uitzonderingsbepaling buiten toepassing moet worden gelaten wegens strijd met artikel 4, eerste lid, van Richtlijn 79/7/EEG.
Toetsingskader
9. Artikel 4, eerste lid, van Richtlijn 79/7/EEG luidt als volgt:
“1. Het beginsel van gelijke behandeling houdt in dat iedere vorm van discriminatie op grond van geslacht, hetzij direct, hetzij indirect door verwijzing naar met name echtelijke staat of gezinssituatie, is uitgesloten in het bijzonder met betrekking tot:
- de werkingssfeer van de regelingen alsmede de voorwaarden inzake toelating tot de regelingen,
- de verplichting tot premiebetaling en de premieberekening,
- de berekening van de prestaties, waaronder begrepen verhogingen verschuldigd uit hoofde van de echtgenoot en voor ten laste komende personen, alsmede de voorwaarden inzake duur en behoud van het recht op de prestaties.”
10. Tussen partijen is niet in geschil dat de uitzonderingsbepaling indirect discriminerend is. De rechtbank sluit zich daarbij aan, gelet ook op de uitspraak van 30 maart 2023 van de Centrale Raad van Beroepwaarin ten aanzien van de gelijkluidende bepaling in de Werkloosheidswet onder meer is overwogen:
“De rechtbank heeft terecht vastgesteld dat de uitzonderingsbepaling geen directe discriminatie op grond van geslacht inhoudt. Ook heeft de rechtbank het juiste beoordelingskader geschetst om te beoordelen of de uitzonderingsbepaling indirecte discriminatie vormt op grond van geslacht. De rechtbank heeft vervolgens terecht en op goede gronden vastgesteld dat de uitzonderingsbepaling een aanzienlijk hoger percentage vrouwen dan mannen treft.”
11. De bewijslast om aan te tonen dat het beginsel van gelijke behandeling niet is geschonden rust op verweerder.Dat betekent dat het aan verweerder is aan te tonen dat het verschil in behandeling gerechtvaardigd wordt door objectieve factoren die niets met discriminatie op grond van geslacht te maken hebben. Dit is het geval wanneer aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
- de gekozen middelen beantwoorden aan een legitieme doelstelling van het sociaal beleid van de lidstaat waarvan de wettelijke regeling in geding is; en
- die middelen zijn geschikt en noodzakelijk om dat doel te bereiken.
Middelen zijn slechts geschikt om het doel te bereiken als zij daadwerkelijk ertoe strekken het doel coherent en stelselmatig te bereiken.
12. Hoewel de lidstaten bij de keuze van de maatregelen ter verwezenlijking van hun doelstellingen van sociaal beleid en werkgelegenheidsbeleid over een ruime beoordelingsmarge beschikken, is het evenwel aan de betrokken lidstaat die de beweerdelijk discriminerende bepaling heeft vastgesteld, om aan te tonen dat die bepaling voldoet aan de hiervoor genoemde voorwaarden.
Inhoudelijk
13. Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder in deze bewijslast niet geslaagd. Daartoe heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
14. Wat in de praktijk bekend staat als de ‘Regeling dienstverlening aan huis’ (de Regeling) bestaat in feite uit een aantal uitzonderingen op de publiekrechtelijke en civielrechtelijke plichten die aan werkgevers worden opgelegd. Deze uitzonderingen hebben ook betrekking op de verplichte werknemersverzekeringen. In artikel 6, eerste lid, aanhef en onder c, van de ZW zijn bepaalde arbeidsverhoudingen uitgezonderd van de verzekering. Deze personen hebben dus een dienstbetrekking, maar vallen toch niet onder het toepassingsbereik van de wet. In het wetsartikel zijn ook de personen uitgezonderd die doorgaans op minder dan vier dagen per week diensten verrichten ten behoeve van de natuurlijke persoon tot wie zij in dienstbetrekking staan. Zij zijn derhalve niet verplicht verzekerd ingevolge de werknemersverzekeringen.
15. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat de wetgever met de uitsluiting van de betreffende werknemers van de werknemersverzekeringen wilde voorkomen dat degene die in de huishouding wordt geholpen, werkgever wordt met alle administratieve en andere verplichtingen van dien, dat de betreffende diensten duurder zouden worden, dat als gevolg hiervan minder werk zou worden aangeboden en dat een aanmerkelijk deel van het nog wel bestaande aanbod via het illegale circuit zou gaan plaatsvinden.Beoogd is dus de arbeidsmarkt voor persoonlijke dienstverlening te stimuleren en illegale arbeid te voorkomen. Dat zijn legitieme doelstellingen van sociaal beleid.
16. Vervolgens komt de vraag aan de orde of aangetoond is dat de gekozen middelen geschikt en noodzakelijk zijn. In dat kader overweegt de rechtbank als volgt.
17. In het rapport “Dienstverlening aan huis: wie betaalt de rekening?” van de Adviescommissie Dienstverlening aan huis (commissie Kalsbeek) van maart 2014 constateert de commissie, op basis van onderzoek uitgevoerd door Panteia, dat het illegale circuit niet tot nauwelijks wordt tegengegaan door de Regeling.Verder concludeert de commissie Kalsbeek dat voor een positief werkgelegenheidseffect van de Regeling op de private markt weinig bewijs te vinden is.Op basis van de (toen) beschikbare gegevens was het volgens de commissie Kalsbeek verder niet mogelijk te zeggen of de Regeling ervoor gezorgd heeft dat er minder illegale tewerkstelling plaatsvindt, anders dan dat het fenomeen niet geheel is verdwenen.
18. De rechtbank stelt vast dat er na het uitkomen van het rapport van de commissie Kalsbeek geen onderzoek bekend is waar een positief effect van de Regeling uit naar voren komt. Desgevraagd heeft verweerder ook geen rapporten kunnen noemen waaruit volgt dat de werkgelegenheid daadwerkelijk wordt gestimuleerd door de Regeling. Hierdoor kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden gesproken van een geschikt middel.
19. Evenmin is gebleken dat de Regeling een noodzakelijk middel is, in die zin dat de doelen niet met een ander, minder ingrijpend middel zouden kunnen worden bereikt. Zo heeft de commissie Kalsbeek in haar rapport verschillende mogelijkheden om de private markt voor persoonlijke dienstverlening te stimuleren en illegale arbeid tegen te gaan in beeld gebracht en in hoofdstuk 5 van het rapport nader uitgewerkt.Op de private markt draait het om de vraag hoe zwart werk kan worden tegengegaan, en daarmee de negatieve effecten op de werkgelegenheid, de rechtspositie van werknemers en de overheidsfinanciën. De Regeling is één mogelijke oplossingsvariant. Er zijn echter meer mogelijkheden genoemd. Het centrale vraagstuk in alle beleidsvarianten is dat van de wig: de kosten (voor onder andere de rechtspositie van de werkende) die in de formele markt bovenop het loon van de dienstverlener komen. Deze rekening moet op een of andere wijze worden voldaan. Hiervoor zijn drie mogelijkheden: de werknemer betaalt, de werkgever betaalt of de overheid betaalt. De commissie Kalsbeek noemt als varianten van deze opties: de Regeling behouden / verbeteren, Minijobs, de Regeling afschaffen, dienstencheques en fiscale aftrek of een combinatie daarvan. Aan elk van deze varianten zijn voor- en nadelen verbonden. In de private markt heeft afschaffen van de Regeling, zonder aanvullend beleid, volgens de commissie nauwelijks betekenis voor de feitelijke positie van huishoudelijk werkers. Indien de overheid budget beschikbaar heeft om de rechtspositie van werknemers in de sector te verbeteren, kan worden gedacht aan fiscale subsidies of dienstencheques. Indien dit wordt overwogen, adviseert de commissie Kalsbeek eerst op kleine schaal experimenten of pilots uit te voeren om zicht te krijgen op de effecten.
20. Hieruit volgt dat er alternatieven zijn om de beoogde doelen te bereiken. De rechtbank stelt echter vast, zoals hiervoor overwogen, dat er na het verschijnen van het rapport van de commissie Kalsbeek geen experimenten of pilots zijn gestart, noch nader onderzoek is gedaan waaruit de noodzakelijkheid van de Regeling is gebleken.
21. De rechtbank constateert dat ter onderbouwing van de geschiktheid en noodzakelijkheid van het middel, ook ter zitting, slechts wordt volstaan met algemene argumenten. Het gaat in de kern om beleidskeuzes – gemaakt in het kader van belastingwetgeving – die zijn gebaseerd op veronderstellingen van de effecten van de maatregel, die niet door onderzoeksresultaten worden gesteund.
22. De Regeling en daarmee de uitzonderingsbepaling van artikel 6, eerste lid, aanhef en onder c, van de ZW, die indirecte discriminatie oplevert in de zin van artikel 4, eerste lid, van Richtlijn 79/7/EEG, vindt naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen rechtvaardiging in objectieve factoren.
23. De rechtbank is gelet op het voorgaande dan ook van oordeel dat artikel 6, eerste lid, aanhef en onder c, van de ZW, in het geval van eiseres buiten toepassing dient te blijven. Dit betekent dat de werkzaamheden die eiseres bij de zeven particuliere huishoudens heeft verricht verzekerde arbeid is geweest in de zin van de werknemersverzekeringswetten.