ECLI:NL:RBNHO:2025:4218

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
22 april 2025
Publicatiedatum
16 april 2025
Zaaknummer
HAA 24/2297
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit tot weigering compensatie voor schade door gewekt vertrouwen in omgevingsvergunning

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Alkmaar, wordt het beroep van eiser tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Medemblik behandeld. Eiser had een omgevingsvergunning verkregen voor het wijzigen van het gebruik van recreatiewoningen en studio's voor permanente bewoning en huisvesting van arbeidsmigranten. Echter, na bezwaren van omwonenden werd deze vergunning herroepen. Eiser stelde dat hij recht had op compensatie voor geleden schade door het gewekte vertrouwen dat de vergunning niet zou worden herroepen. De rechtbank oordeelt dat het beroep ongegrond is, omdat eiser niet heeft aangetoond dat hij tijdens de vertrouwensperiode dispositieschade heeft geleden. De rechtbank concludeert dat de vertrouwensperiode correct is vastgesteld en dat de schade die eiser stelt te hebben geleden, niet in causaal verband staat met het gewekte vertrouwen. De rechtbank wijst erop dat gederfde huurinkomsten en kosten voor gedwongen verkoop niet voor vergoeding in aanmerking komen, omdat deze niet zijn ontstaan tijdens de vertrouwensperiode. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst de verzoeken om compensatie af.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Alkmaar
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 24/2297

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 april 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. drs. H.J.M. van Schie),
en

het college van burgemeester en wethouders van gemeente Medemblik, verweerder

(gemachtigde: mr. S.A.J. van der Horst).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van verweerder om hem geen compensatie in verband met geleden schade als gevolg van gewekt vertrouwen toe te kennen.
1.1.
Bij besluit van 9 november 2021 is aan eiser een omgevingsvergunning verleend voor het wijzigen van het gebruik van twee recreatiewoningen voor permanente bewoning en van zes recreatiestudio’s voor de huisvesting van maximaal acht arbeidsmigranten.
1.2.
Bij besluit van 29 augustus 2022 heeft verweerder naar aanleiding van bezwaren van omwonenden de verleende omgevingsvergunning voor zover deze ziet op het wijzigen van het gebruik van zes recreatiestudio’s voor de huisvesting van arbeidsmigranten herroepen en alsnog geweigerd.
1.3.
Bij uitspraak van 11 september 2023 (zaaknummer HAA 22/5420) heeft deze rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van 29 augustus 2022 gegrond verklaard. Het besluit is door de rechtbank vernietigd voor zover daarbij niet is beslist over eventuele compensatie voor eiser, gelet op het door verweerder gewekte vertrouwen dat de omgevingsvergunning in bezwaar niet zou worden herroepen. [1] Verweerder is opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen ten aanzien van de eventuele compensatie.
1.4.
Met het bestreden besluit van 19 maart 2024 heeft verweerder uitvoering gegeven aan de uitspraak van 11 september 2023 en is besloten dat eiser geen compensatie krijgt.
1.5.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.6.
De rechtbank heeft het beroep op 17 maart 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, zijn gemachtigde en de gemachtigde van verweerder, vergezeld door [naam]

Totstandkoming van het besluit

2. Naar aanleiding van de uitspraak van 11 september 2023 van deze rechtbank heeft verweerder een onderzoek ingesteld naar eventuele compensatie voor eiser. Eiser is bij
e-mail van 30 oktober 2023 gevraagd of hij schade heeft geleden en zo ja, die schade te onderbouwen.
3. Bij brief van 18 december 2023 heeft de gemachtigde van eiser een schade indicatie gedeeld met verweerder. De schade van eiser wordt daarin geraamd op € 345.600,- aan inkomensschade. Ook zijn er vooralsnog onduidelijke schadeposten, te weten schade uit desinvesteringen en noodzakelijke verkoop en aankoop nieuwe woning. Verweerder wordt verzocht om een schaderaming te laten maken door een onteigeningsdeskundige.
4. Met het bestreden besluit is aan eiser kenbaar gemaakt dat hij geen compensatie krijgt. Verweerder heeft dit als volgt toegelicht.
Eiser kan slechts aanspraak maken op compensatie voor kosten die als gevolg van het gewekte vertrouwen zijn gemaakt. Dat gewekte vertrouwen is ontstaan op het moment dat de omgevingsvergunning is verleend, 9 november 2021, en is geëindigd op de dag waarop de omgevingsvergunning alsnog is geweigerd, 22 augustus 2022. Binnen deze vertrouwensperiode is geen sprake van dispositieschade die voor vergoeding in aanmerking komt. De beëindiging van de exploitatie van de manage in september 2020 en de verkoop van dat perceel op 9 december 2020 zijn stappen die al vóór 9 november 2021 gezet waren. Kosten die in dat verband gemaakt zijn, zijn dus niet het gevolg geweest van het gewekte vertrouwen. Gederfde inkomsten uit verhuur komen niet voor vergoeding in aanmerking, omdat dit geen kosten zijn die tijdens de vertrouwensperiode zijn gemaakt. Kosten voor gedwongen verkoop en aankoop nieuwe woning komen ook niet voor vergoeding in aanmerking. De woning en de gronden zijn immers al jaren geleden aangekocht, voorafgaand aan de vertrouwensperiode. Extra kosten die gemaakt zijn tijdens de vertrouwensperiode zijn verder niet gebleken. Voorafgaand aan 9 november 2021 was al sprake van illegale verhuur en het is niet gebleken dat er intern is verbouwd of dat er voorzieningen zijn aangebracht tijdens de vertrouwensperiode. Het is dus aannemelijk dat de investeringen die zijn gedaan, al hebben plaatsgevonden vóór 9 november 2021. Van enige kosten om voortijdig de huren te beëindigen is ten slotte ook geen sprake. Uit controlerapporten van toezichthouders blijkt immers dat de huisvesting van arbeidsmigranten is voortgezet tot eind februari 2024.

Beoordeling door de rechtbank

5. De rechtbank beoordeelt of compensatie terecht is geweigerd. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
6. Het beroep van eiser is ongegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Is de vertrouwensperiode onjuist begrensd?
7. Eiser heeft aangevoerd dat de vertrouwensperiode onjuist is begrensd. Het gewekte vertrouwen is al voorafgaand aan 9 november 2021 ontstaan, door het gemeentelijk beleid, de beleidsregel huisvesting buitenlandse werknemers uit 2011 en eerdere uitlatingen. In het kader van het in 2019 gestarte handhavingstraject heeft verweerder duidelijk gemaakt dat huisvesting van arbeidsmigranten op de locatie mogelijk was en paste binnen het beleid, waardoor dit kon worden vergund. Eiser verwijst naar een brief van verweerder van 2 december 2019.
8. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat uit de uitspraak van 11 september 2023 volgt dat het vertrouwen is gewekt vanaf het besluit op de aanvraag. De rechtbank heeft namelijk overwogen dat eiser erop mocht vertrouwen dat de verleende omgevingsvergunning in bezwaar ondanks nieuw beleid niet zou worden herroepen, nu dit nieuwe beleid tijdens het besluit op de aanvraag al was vastgesteld en voorzien kon worden dat omwonenden (gelet op eerdere klachten) bezwaar zouden maken. Verweerder betwist bovendien dat eerder dan 9 november 2021 sprake is geweest van gewekt vertrouwen. Uit de brief van 2 december 2019 volgt slechts dat een omgevingsvergunning voor strijdig gebruik in beginsel kan worden verleend. Het gemeentelijk beleid uit 2011 bood weliswaar de mogelijkheid om in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning voor huisvesting van arbeidsmigranten te kunnen verlenen, maar dit zag niet op recreatiewoningen.
9. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de vertrouwensperiode niet onjuist begrensd. Uit de uitspraak van 11 september 2023 volgt dat het vertrouwen is gewekt met het besluit op de aanvraag, omdat het nieuwe beleid toen al bekend was en het bezwaar voorzienbaar was. Nu tegen de uitspraak van 11 september 2023 geen hoger beroep is ingesteld, staat het in rechte vast dat het gewekte vertrouwen op 9 november 2021 is ontstaan. De beroepsgrond van eiser slaagt dus niet.
Is het in aanmerking te nemen nadeel onjuist begrensd?
10. Eiser heeft aangevoerd dat het in aanmerking te nemen nadeel onjuist is begrensd. Volgens eiser bestaat het nadeel niet uit nadeel ten gevolge van handelen op basis van de verleende vergunning tot het moment van weigering, maar juist uit nadeel ten gevolge van het besluit om de vergunning op grond van nieuw beleid alsnog te weigeren.
11. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiser miskent dat de compensatie enkel betrekking kan hebben op vergoeding van nadeel dat in causaal verband staat tot het gewekte vertrouwen. Als het gerechtvaardigd vertrouwen is komen te vervallen, kan geen sprake meer zijn van een causaal verband. Het vervallen van het gerechtvaardigd vertrouwen heeft plaatsgevonden op 29 augustus 2022, omdat de omgevingsvergunning die dag is herroepen. Schade na die datum komt dus niet voor vergoeding in aanmerking.
12. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder het in aanmerking te nemen nadeel niet onjuist begrensd. In de uitspraak van 11 september 2023 heeft verweerder de opdracht gekregen om te onderzoeken of en, zo ja, in hoeverre eiser enige vorm van compensatie moet worden geboden voor de schade die hij mogelijk heeft geleden doordat hij erop heeft mogen vertrouwen dat de omgevingsvergunning in bezwaar in stand zou blijven. Vanaf 29 augustus 2022 heeft eiser er niet meer op mogen vertrouwen dat de omgevingsvergunning in bezwaar in stand zou blijven, omdat op die dag het besluit is genomen om de omgevingsvergunning te herroepen. Eventueel nadeel dat na 29 augustus 2022 is ontstaan komt dan ook niet voor vergoeding in aanmerking. De beroepsgrond van eiser slaagt dus niet.
Komt inkomensschade als gevolg van gederfde huurinkomsten voor vergoeding in aanmerking?
13. Eiser heeft aangevoerd dat het onjuist is om slechts te kijken naar dispositieschade. De schade dient begroot te worden door een vergelijking van de gewenste situatie met de huidige situatie. De schade is dus het verschil tussen de situatie met en zonder inkomsten uit verhuur aan arbeidsmigranten.
14. Volgens verweerder kan in lijn met de jurisprudentie [2] slechts aanspraak worden gemaakt op een vergoeding voor dispositieschade. Bij vergoeding van dispositieschade gaat het om het negatief belang, niet om het positief belang. Misgelopen inkomsten kunnen dus niet als dispositieschade worden aangemerkt.
15. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht beperkt tot een onderzoek naar eventuele dispositieschade. Dispositieschade is de schade die iemand lijdt doordat hij in gerechtvaardigd vertrouwen voor een bepaalde gedragslijn heeft gekozen en hierdoor in een slechtere positie is komen te verkeren dan hij zou hebben verkeerd als het gerechtvaardigd vertrouwen niet bij hem zou zijn gewekt. In de situatie dat het vertrouwen niet door verweerder was gewekt had eiser ook geen inkomsten uit verhuur aan arbeidsmigranten genoten, nu het bestemmingsplan die verhuur niet toeliet. Gederfde huurinkomsten komen daarom niet voor vergoeding in aanmerking. De beroepsgrond van eiser slaagt dus niet.
Komt inkomensschade als gevolg van verkoop van de manege voor vergoeding in aanmerking?
15. Eiser heeft aangevoerd dat nog steeds sprake is van inkomensschade als enkel gekeken wordt naar schade uit handelen als gevolg van het gewekte vertrouwen. Dit omdat hij door gewekt vertrouwen zijn manege en daarmee zijn inkomstenbron heeft verkocht.
15. Volgens verweerder kan compensatie voor schade door verkoop van de manege niet aan de orde zijn, omdat pas sprake is van gewekt vertrouwen vanaf 9 november 2021, terwijl de manage daarvoor al was verkocht. Voor zover eiser met de verkoop van de manege geanticipeerd heeft op een mogelijk verdienmodel, meent verweerder dat dit in de risicosfeer van eiser ligt.
15. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat compensatie voor schade door verkoop van de manege niet aan de orde is. Hiervoor onder 9 is al overwogen dat pas sprake is van gewekt vertrouwen vanaf 9 november 2021. Het is niet in geschil dat eiser de manege al voor deze datum had verkocht. De beroepsgrond van eiser slaagt dus niet.
Bestaat er aanleiding om een deskundige in te schakelen?
15. Eiser heeft ten slotte aangevoerd dat een deskundige dient te worden aangewezen om het geleden nadeel te inventariseren.
15. Volgens verweerder bestaat geen grond om een deskundige in te schakelen voor de compensatie. Verweerder stelt de compensatie zorgvuldig te hebben beoordeeld. In het bestreden besluit is ingegaan op alle schadeposten die eiser naar voren heeft gebracht. Daarnaast is nog onderzocht of er schade is vanwege voortijdige beëindiging van verhuurcontracten, maar dat is niet gebleken.
15. Zoals hiervoor onder 15 al is overwogen, kan eventuele compensatie voor eiser slechts voortkomen uit dispositieschade. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij kosten heeft gemaakt, die hij niet zou hebben gemaakt zonder het door verweerder gewekte vertrouwen in de desbetreffende periode. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding voor het inschakelen van een deskundige ter inventarisering van het geleden nadeel.

Conclusie en gevolgen

22. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.H. Lauryssen, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Boon, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 22 april 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zoals in de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van 9 september 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2175.
2.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van 30 oktober 2024, ECLI:NL:RVS:2024:4384.