ECLI:NL:RBNHO:2025:4356

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
11 april 2025
Publicatiedatum
22 april 2025
Zaaknummer
C/15/363100 KG RK 25-196
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking verzoeker tegen rechter in bestuursrechtelijke zaak

Op 11 april 2025 heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan op het verzoek tot wraking van de rechter mr. P.H. Lauryssen, ingediend door een verzoeker uit Alkmaar. Het verzoek tot wraking werd gedaan tijdens de zitting van 17 maart 2025, waar de verzoeker een beroep had ingesteld tegen een besluit van het CBR van 6 juni 2024. De wrakingskamer heeft de verzoeker in de gelegenheid gesteld om zijn wrakingsgronden schriftelijk in te dienen, maar verzoeker heeft hierop niet gereageerd. De wrakingskamer heeft vastgesteld dat het verzoek niet voldoet aan de gestelde eisen, omdat er geen concrete gronden zijn aangevoerd die de onpartijdigheid van de rechter in twijfel trekken. De rechtbank heeft de verzoeker daarom niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot wraking. De beslissing is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Wrakingskamer
zaaknummer / rekestnummer: C/15/363100 KG RK 25-196
Beslissing van 11 april 2025
Op het verzoek tot wraking ingediend door:
[verzoeker],
wonende te Alkmaar,
verzoeker.
Het verzoek is gericht tegen:
mr. P.H. Lauryssen,
hierna te noemen: de rechter.

1.Procesverloop

1.1.
Verzoeker heeft ter zitting van 17 maart 2025 de wraking verzocht van de rechter in de bij deze rechtbank, team Bestuursrecht Algemeen en Belasting, locatie Alkmaar aanhangige zaak met als zaaknummer HAA 24/3509, hierna te noemen: de hoofdzaak.
1.2.
De rechter heeft niet in de wraking berust en heeft schriftelijk op het verzoek gereageerd.
1.3.
De wrakingskamer heeft verzoeker in de gelegenheid gesteld om zijn wrakingsgronden schriftelijk in te dienen. Verzoeker heeft hierop niet gereageerd.
1.3.
De wrakingskamer heeft op grond van de hierna opgenomen overwegingen besloten geen datum te bepalen voor een mondelinge behandeling van het verzoek en bepaald dat vandaag uitspraak zal worden gedaan.

2.De uitgangspunten

2.1.
De hoofdzaak betreft het beroep dat verzoeker heeft ingesteld tegen het besluit van het CBR van 6 juni 2024 waarbij het CBR aan verzoeker het volgen van een cursus over gedrag en verkeer heeft opgelegd. Op de zitting van 17 maart 2025 heeft de mondelinge behandeling van het beroep plaatsgevonden. Tijdens de mondelinge behandeling heeft verzoeker een verzoek tot wraking van de rechter gedaan.

3.De beoordeling

3.1.
Een rechter kan gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid.
3.2.
Uit de wet volgt dat de verzoeker die bijzondere omstandigheden concreet moet aanvoeren en wel zodra deze aan hem bekend zijn geworden. Een wraking zonder vermelding van wrakingsgronden is dan ook niet mogelijk (zie bijvoorbeeld het arrest van de Hoge Raad van 8 augustus 2003, ECLI:NL:HR:2003:AI0806). Ook artikel 2, vierde lid, van het Wrakingsprotocol bepaalt dat het wrakingsverzoek de feiten of omstandigheden dient te bevatten waardoor volgens verzoeker de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Ook dienen die feiten en omstandigheden tegelijk worden voorgedragen.
3.3.
Verzoeker heeft op de zitting van 17 maart 2025 een verzoek tot wraking van de rechter gedaan. Uit de van de zitting gemaakte aantekeningen blijkt dat verzoeker op die zitting geen wrakingsgronden heeft aangevoerd, maar direct de zaal heeft verlaten.
De wrakingskamer heeft daarom aanleiding gezien om verzoeker alsnog in de gelegenheid te stellen om zijn wrakingsgronden schriftelijk in te dienen. Verzoeker heeft van deze gelegenheid geen gebruik gemaakt.
3.4.
Nu verzoeker ook na de door de wrakingskamer geboden gelegenheid geen gronden voor zijn wrakingsverzoek heeft aangedragen, voldoet het verzoek niet aan de in r.o. 4.2. beschreven eisen. De wrakingskamer zal verzoeker daarom niet-ontvankelijk verklaren in zijn verzoek tot wraking.
3.5.
Ten overvloede overweegt de wrakingskamer het volgende. Uit de zittingsaantekeningen blijkt dat verzoeker tijdens de zitting een aantal keer tegen de rechter heeft gezegd dat hij geen ruimte krijgt. Voor zover verzoeker dit aan zijn verzoek ten grondslag heeft willen leggen, kan dit niet tot wraking leiden. Uit de zittingsaantekeningen blijkt namelijk dat de rechter verzoeker uitgebreid de gelegenheid heeft gegeven om te vertellen hoe het één en ander is gegaan. Vervolgens heeft verzoeker de vraag van de rechter of hij nog iets wil toevoegen, ontkennend beantwoord. Van (de schijn van) partijdigheid van de rechter door de wijze waarop de zitting is verlopen, is de wrakingskamer niet gebleken.

4.Beslissing

De rechtbank
4.1.
verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in het wrakingsverzoek,
4.2.
beveelt de griffier onverwijld aan verzoeker, de rechter en het CBR een voor
eensluidende gewaarmerkt afschrift van deze beslissing toe te zenden,
4.3.
beveelt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich
bevond ten tijde van het indienen van het verzoek.
Deze beslissing is gegeven door mr. N. Boots, voorzitter, mr. S.I.A.C. Angenent-Bakker en mr. B. Voogd, leden van de wrakingskamer, in tegenwoordigheid van de griffier, en in het openbaar uitgesproken op 11 april 2025.
griffier voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.