In deze zaak heeft eiser op 28 februari 2023 voor het eerst beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen door de Dienst Toeslagen op zijn bezwaarschrift van 14 april 2022. De rechtbank heeft eerder, bij uitspraak van 6 juli 2023, het beroep gegrond verklaard en de Dienst Toeslagen opgedragen om binnen twee weken een besluit te nemen, met een dwangsom van € 100 per dag voor elke dag dat deze termijn werd overschreden. Eiser heeft vervolgens op 12 januari 2024 een tweede beroep ingesteld, dat ook gegrond werd verklaard bij uitspraak van 8 mei 2024, met een verlengde termijn van zes weken voor de Dienst Toeslagen om een besluit te nemen.
Op 25 februari 2025 heeft eiser een derde beroep ingediend, wederom tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De rechtbank heeft vastgesteld dat de beslistermijn is overschreden en dat het beroep gegrond is. De rechtbank heeft bepaald dat de Dienst Toeslagen binnen twee weken na de uitspraak alsnog een besluit moet nemen, met een dwangsom van € 250 per dag, tot een maximum van € 37.500. Daarnaast heeft de rechtbank de Dienst Toeslagen veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van eiser, tot een bedrag van € 453,50, en het griffierecht van € 53.
De rechtbank heeft in deze uitspraak benadrukt dat de dwangsom bedoeld is om het bestuursorgaan te dwingen om tijdig een besluit te nemen en dat de hoogte van de dwangsom kan worden aangepast aan de omstandigheden van het geval. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 28 april 2025.