Op 24 april 2025 heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Noord-Holland een verzoek tot wraking afgewezen. De verzoeker had op 1 april 2025 aangegeven dat hij elke rechter zou hebben gewraakt, omdat hij ontevreden was over de afwijzing van zijn uitstelverzoek op 10 maart 2025. De wrakingskamer oordeelde dat het verzoek niet-ontvankelijk was, omdat het niet gericht kon zijn tegen de gehele rechtbank of andere medewerkers dan rechters. De verzoeker had geen feiten of omstandigheden aangedragen die zouden wijzen op vooringenomenheid van de rechter. De wrakingskamer benadrukte dat procesbeslissingen, zoals de afwijzing van een uitstelverzoek, in beginsel geen grond voor wraking opleveren. De verzoeker had ook geen bewijs geleverd voor zijn stelling dat de rechter partijdig was. De wrakingskamer besloot dat de procedure in de hoofdzaken voortgezet zou worden zoals deze was voor het wrakingsverzoek.