ECLI:NL:RBNHO:2025:5065

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
23 april 2025
Publicatiedatum
8 mei 2025
Zaaknummer
C/15/361964 / JU RK 25-221
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige met onvoldoende gemotiveerd perspectiefbesluit

Op 23 april 2025 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een zaak betreffende de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige. De gezinsvoogd (GI) had verzocht om de machtiging te verlengen voor acht maanden, maar de rechtbank oordeelde dat het perspectiefbesluit van de GI onvoldoende gemotiveerd was. De rechtbank merkte op dat de mogelijkheid om de minderjarige bij de grootmoeder te plaatsen onvoldoende was onderzocht. De rechtbank hield de beslissing op het verzoek om de uithuisplaatsing te verlengen aan voor nader onderzoek, omdat de minderjarige momenteel niet volledig bij de moeder kan verblijven. De rechtbank benadrukte dat het belangrijk is dat er een volledige afweging wordt gemaakt van alle voor- en nadelen van de verschillende verblijfsmogelijkheden voor de minderjarige. De rechtbank verlengde de machtiging tot uithuisplaatsing met vijf maanden, tot 24 september 2025, en verklaarde de beschikking uitvoerbaar bij voorraad. De GI werd verzocht om uiterlijk twee weken voor de volgende zitting schriftelijk te rapporteren over de resultaten van het nader onderzoek.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Haarlem
Zaaknummer: C/15/361964 / JU RK 25-221
Datum uitspraak: 23 april 2025
Beschikking van de meervoudige kamer over een verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclasseringte Velserbroek,
hierna te noemen: de GI,
over
[de minderjarige], geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [de minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat: mr. F.R. Menso te Alkmaar,
[de grootmoeder],
hierna te noemen: de grootmoeder,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat: mr. M. van der Weide te Heerhugowaard.
De rechtbank merkt als informant aan:
[jeugdhulpaanbieder],
hierna te noemen: [jeugdhulpaanbieder] ,
gevestigd te [plaats] .

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De rechtbank neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
- het verzoekschrift, met bijlagen, ontvangen op 13 februari 2025;
- het verweerschrift, met bijlagen, van de grootmoeder, ontvangen op 21 april 2025;
- het verweerschrift, met bijlagen, van de moeder, ontvangen op 23 april 2025.
1.2.
De zitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 23 april 2025. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de grootmoeder, bijgestaan door haar advocaat;
- [vertegenwoordiger van de GI] als vertegenwoordiger van de GI.
1.3.
Hoewel behoorlijk opgeroepen, is er geen vertegenwoordiger van [jeugdhulpaanbieder] op de zitting verschenen.
1.4.
[de minderjarige] heeft zijn mening gegeven in een gesprek met de voorzitter. Tijdens de zitting heeft de voorzitter samengevat wat [de minderjarige] heeft verteld.

2.De feiten

2.1.
De moeder en de grootmoeder zijn belast met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] .
2.2.
[de minderjarige] heeft sinds 2 september 2020 in eerste instantie volledig bij [jeugdhulpaanbieder] verbleven. Van de zomervakantie van 2023 tot eind januari 2025 verbleef hij de ene week bij [jeugdhulpaanbieder] en de andere week bij de moeder.
2.3.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft [de minderjarige] bij beschikking van 24 december 2020 onder toezicht gesteld. De ondertoezichtstelling is daarna steeds verlengd en duurt nu nog tot 24 december 2025.
2.4.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 24 december 2020 een machtiging verleeend om [de minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder, namelijk [jeugdhulpaanbieder] . Deze machtiging is daarna steeds verlengd en duurt nu nog tot 24 april 2025.
2.5.
Op 28 januari 2025 heeft de GI de moeder een schriftelijke aanwijzing gegeven over een omgangsregeling inhoudende dat de moeder elke week van vrijdagmiddag tot maandagochtend omgang heeft met [de minderjarige] .
In de aanwijzing staat verder dat [de minderjarige] tijdens de omgangsregeling met de moeder ook omgang heeft met de grootmoeder, namelijk:
- de grootmoeder haalt [de minderjarige] elke vrijdag op van school en hij eet bij haar thuis. [de minderjarige] is om 19.00 uur (na het eten) weer terug bij zijn moeder;
- [de minderjarige] slaapt één keer in de drie weken van vrijdag tot zaterdag bij zijn grootmoeder.
2.6
Op 11 februari 2025 heeft de GI een zogeheten perspectiefbesluit [de minderjarige] Gelmers naar de moeder verzonden.

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder te verlengen voor de duur van acht maanden en de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
Als onderbouwing van het verzoek is namens de GI naar voren gebracht dat [hulpverleningsorganisatie] een Terug Naar Huis Onderzoek (TNHO) heeft uitgevoerd. In oktober 2024 is als voorwaarde voor verlenging van het onderzoek gesteld dat er bij de moeder groei en ontwikkeling zichtbaar moest zijn. Op 9 december 2024 heeft [hulpverleningsorganisatie] geconcludeerd dat er niet genoeg voortgang is geweest op de gestelde doelen. Ook werd gezien dat het niet goed ging met [de minderjarige] bij [jeugdhulpaanbieder] . Hij heeft duidelijkheid nodig over waar hij verder gaat opgroeien. Als het onderzoek verlengd wordt, heeft dit als risico dat hij nog langer in onzekerheid zit, wat niet goed is voor zijn welzijn. Dit, samen met de verwachting dat er te weinig resultaten zullen zijn van de hulpverlening die nu is ingezet, maakte dat [hulpverleningsorganisatie] te weinig aanknopingspunten zag voor verlenging van het onderzoek. Het TNHO is daarom afgerond.
De GI en [hulpverleningsorganisatie] zijn op basis van het TNHO van mening dat de zorg- en opvoedtaken grotendeels bij [jeugdhulpaanbieder] belegd moeten worden. Zij kunnen [de minderjarige] doordeweeks de structuur bieden die hij nodig heeft om zich te kunnen ontwikkelen. In het weekend kan de moeder zonder druk of stress moeder voor hem zijn. De meest haalbare constructie lijkt nu te zijn dat [jeugdhulpaanbieder] en de moeder samen de opvoeding van [de minderjarige] dragen. Het bevorderen van de samenwerking tussen de moeder, de grootmoeder en [jeugdhulpaanbieder] heeft hierbij de hoogste prioriteit.
Het is belangrijk dat de grootmoeder nauw betrokken blijft in het leven van [de minderjarige] . De kwetsbare relatie tussen haar en de moeder, de samenwerking tussen hen, en de leeftijd van de grootmoeder zijn echter contra-indicaties voor het volledig wonen bij haar. Om [de minderjarige] niet verder in (loyaliteits)problemen te brengen, lijkt het niet wenselijk dat hij volledig bij de grootmoeder opgroeit.
Eind januari 2025 heeft de GI de moeder een schriftelijke aanwijzing gegeven met een nieuwe omgangsregeling. Een voorwaarde om de omgang door te laten gaan is opnieuw dat de moeder de afspraken over de in te zetten hulp rond [de minderjarige] accepteert. De GI zal een nieuwe intensieve ambulante hulpverlener zoeken die één keer per week bij de moeder op bezoek komt om te werken aan de doelen die eerder zijn opgesteld bij het TNHO.
Verder is de GI van mening dat er een perspectiefbesluit genomen moet worden om ervoor te zorgen dat de huidige situatie gecontinueerd blijft. [de minderjarige] krijgt bij [jeugdhulpaanbieder] structuur, stabiliteit en duidelijkheid. In het weekend krijgt hij de nabijheid en liefde van de moeder en de grootmoeder. De GI is van mening dat deze duidelijkheid zowel de moeder als [de minderjarige] rust zal brengen. De moeder krijgt zo meer tijd om te zoeken naar een passende behandeling en om aan zichzelf te werken. De GI zal blijvend toezicht houden op de situatie en waar nodig de omgangsregeling hierop aanpassen.
3.3.
Op de zitting is namens de GI aanvullend naar voren gebracht dat het zowel de moeder als [de minderjarige] goed heeft gedaan dat de omgang is verminderd. De omgang in de weekenden geeft minder druk en stress dan de eerdere regeling.
De GI heeft de TNHO-onderzoekers gevraagd onderzoek te doen naar plaatsing bij de grootmoeder. De onderzoekers zochten naar een plek waar [de minderjarige] stabiel kan opgroeien. De relatie tussen de moeder en de grootmoeder is echter niet stabiel geweest, en ook nu zijn er soms nog spanningen. De onderzoekers en de GI voorzien daarom dat een plaatsing bij de grootmoeder niet goed zal verlopen. Systeemtherapie voor de moeder en de grootmoeder is niet van de grond gekomen. Omdat het gaat om diepgewortelde problemen, is het daarnaast de vraag of dit voldoende resultaat zou hebben. De GI en [hulpverleningsorganisatie] hebben de mogelijkheden voor plaatsing van [de minderjarige] bij zijn grootmoeder gelet hierop niet onderzocht.
De afgelopen jaren is erop ingezet dat de moeder de hoofdopvoeder van [de minderjarige] is. Als hij bij de grootmoeder zou wonen, zou zij een andere rol op zich moeten nemen en zou de moeder een stap terug moeten doen.
De GI is van mening dat de aanvaardbare termijn om [de minderjarige] duidelijkheid te geven over waar hij zal opgroeien al langere tijd verstreken is. De GI verwacht dat het hem rust geeft als hij hoort dat hij niet bij zijn moeder kan wonen.
De grootmoeder is al op leeftijd, werkt nog hard, heeft geldzorgen en draagt daarnaast ook de zorg voor [zus] , de oudere zus van [de minderjarige] die extra zorg behoeft. Ook heeft zij geen kamer voor [de minderjarige] beschikbaar en moet zij over een tijdje haar woning verlaten.
De GI ziet dat het nu met [de minderjarige] wisselend gaat, ook op school.

4.De standpunten

4.1.
[de minderjarige] heeft aangegeven dat hij het liefst bij zijn moeder wil wonen. Als dat niet mogelijk is, wil hij liever bij zijn grootmoeder wonen. Als ook dat niet kan, is het ook oké als hij bij [jeugdhulpaanbieder] blijft wonen. Ook zou hij wel op een rustigere plek dan bij [jeugdhulpaanbieder] willen wonen, zoals een pleeggezin. Bij [jeugdhulpaanbieder] vindt hij het soms heel druk. Hij woont er al sinds hij zeven jaar oud was, maar is er niet echt gewend. Andere kinderen en de begeleiders komen en gaan weer weg, terwijl [de minderjarige] steeds moet blijven. Verder vindt hij het niet leuk dat hij daar niet met schoolvrienden kan afspreken. Dit komt ook omdat hij in [plaats] naar school gaat, terwijl [jeugdhulpaanbieder] in [plaats] is. Ook zijn middelbare school, waar hij komend schooljaar naartoe gaat, is in [plaats] .
4.2.
De moeder is het niet eens met het verzoek van de GI, omdat zij vindt dat de machtiging voor een periode van maximaal drie maanden zou moeten worden verleend. Verder heeft de moeder verzocht een nader onderzoek te gelasten in de zin van artikel 810a, lid 2, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
De moeder wil het liefst weer fulltime voor [de minderjarige] zorgen en heeft daarom ook aan zichzelf gewerkt. Zij realiseert zich echter dat zij desondanks nog niet volledig voor haar zoon kan zorgen.
De moeder ziet dat [de minderjarige] in een steeds groter loyaliteitsconflict komt, last heeft van de onzekerheid en het niet altijd leuk vindt bij [jeugdhulpaanbieder] . De moeder is het niet met de GI eens dat de opvoedtaken grotendeels bij [jeugdhulpaanbieder] belegd moeten worden. Het is zaak dat [de minderjarige] meer rust en zekerheid krijgt, ook nu hij naar de middelbare school gaat. De moeder vreest dat het zijn weerslag op hem zal hebben als de GI prioriteit blijft geven aan de samenwerking tussen haar, de grootmoeder en [jeugdhulpaanbieder] . De moeder vindt het niet onbegrijpelijk dat [de minderjarige] nu niet bij haar kan wonen. Zij vindt echter dat het alternatief, dat hij bij zijn grootmoeder verblijft en de zorg tussen haar en de moeder wordt verdeeld, niet genoeg is uitgediept. De relatie tussen de moeder en de grootmoeder heeft zijn ups en downs, maar is door de bank genomen consistent. Juist omdat [de minderjarige] het steeds minder naar zijn zin lijkt te hebben bij [jeugdhulpaanbieder] is het zaak om dit alternatief te onderzoeken. [de minderjarige] zou hier duidelijkheid over moeten krijgen voordat hij op de middelbare school begint.
Ook gelooft de moeder niet dat het bij [jeugdhulpaanbieder] , waar de begeleiders en andere kinderen steeds wisselen, voor [de minderjarige] stabieler is dan bij haar. Zij erkent wel dat het beter met haar gaat nu [de minderjarige] minder bij haar verblijft. Tot slot is er een nieuwe intensief ambulant medewerker bij haar gestart en is zij 10 maart 2025 gestart met antidepressiva.
4.3.
De grootmoeder heeft primair verzocht om de machtiging uithuisplaatsing zo kort mogelijk, maximaal met drie maanden, te verlengen en het verzoek voor het overige af te wijzen. Dit om zo snel mogelijk, uiterlijk in de zomervakantie van 2025, toe te werken naar een ‘terug naar huis situatie’ in die zin dat er een verdeling van de zorg- en opvoedtaken tussen de twee gezaghebbende volwassenen is, waarbij [de minderjarige] :
- in de weekenden bij de moeder verblijft;
- doordeweeks bij de oma verblijft, in plaats van bij [jeugdhulpaanbieder] .
In de tussentijd kan de GI in het belang van [de minderjarige] de nodige hulp of ondersteuning inzetten in de thuissituatie bij de moeder en de grootmoeder.
Subsidiair heeft de grootmoeder verzocht de GI in de gelegenheid te stellen dat het TNHO wordt vervolgd, met onderzoek naar de vraag of bovenstaande uitkomst of een andere invulling van de zorgregeling tussen de moeder en de grootmoeder in het belang van [de minderjarige] is.
De grootmoeder heeft gesteld dat zij niet bij het TNHO is betrokken. Zij denkt dat de GI in het verzoekschrift een passage over haar heeft opgenomen, omdat de kinderrechter in een eerdere beschikking heeft aangegeven dat ook de mogelijkheden voor plaatsing bij de grootmoeder moesten worden overwogen. De grootmoeder betwist verder dat haar leeftijd een contra-indicatie is. Ook het argument over de relatie tussen haar en de moeder is niet steekhoudend. De relatie tussen hen gaat al langere tijd steeds beter. Eventuele strubbelingen worden altijd snel opgelost. Het loyaliteitsconflict van [de minderjarige] heeft zich juist naar [jeugdhulpaanbieder] verplaatst. [jeugdhulpaanbieder] heeft verder meermalen, in elk geval in de zomer van 2024, de suggestie gewekt dat de situatie van [de minderjarige] bij hen niet veel langer houdbaar is. Ook heeft [de minderjarige] zich regelmatig negatief uitgelaten over [jeugdhulpaanbieder] . Als [de minderjarige] daar helemaal op zijn plek zou zitten, zou de grootmoeder zich bij de plaatsing neerleggen. Zij en de moeder hebben nu echter minder vertrouwen in [jeugdhulpaanbieder] .
Het TNHO had moeten gaan over de vraag op welke plek [de minderjarige] het beste kan opgroeien. Het had daarbij voor de hand gelegen om een netwerkplaatsing bij de grootmoeder te onderzoeken, zeker nu de grootmoeder mede het gezag heeft.
De grootmoeder is van mening dat het belang van [de minderjarige] bij het nemen van het opvoedbesluit niet voorop is gezet en dat dit niet op goede gronden is genomen. Daarnaast staat er geen omgangsregeling tussen [de minderjarige] en haar in het perspectiefbesluit.
De grootmoeder is altijd een opvoeder voor [de minderjarige] geweest en kan hem rust en liefde bieden. Wel vindt zij dat de moeder de hoofdopvoeder moet zijn. Ook [zus] , de 24-jarige zus van [de minderjarige] , woont bij de grootmoeder. Omdat [zus] en [de minderjarige] het heel goed met elkaar kunnen vinden, kan haar aanwezigheid volgens de grootmoeder juist steunend zijn. De grootmoeder houdt nog wel toezicht op [zus] , maar heeft geen dagtaak aan de zorg voor haar. Verder bevestigt de grootmoeder dat haar hypotheek over tweeënhalf jaar afloopt en dat zij haar woning dan moet verkopen. Zij wil dan kleiner gaan wonen, maar wel met ruimte voor beide kleinkinderen.
Namens de grootmoeder is ten slotte nog de vrees naar voren gebracht dat als het nadere onderzoek naar de mogelijkheden voor plaatsing van [de minderjarige] bij de grootmoeder door [hulpverleningsorganisatie] zou worden uitgevoerd, dit mogelijk niet meer helemaal onbevooroordeeld zal plaatsvinden.

5.De beoordeling

5.1.
Het perspectiefbesluit van de GI is bij brief van 11 februari 2025 aan de moeder toegezonden. Volgens de GI ligt het opgroeiperspectief van [de minderjarige] bij [jeugdhulpaanbieder] , waar hij tot zijn achttiende kan blijven. De GI stelt dat [de minderjarige] niet bij zijn moeder, en niet bij zijn grootmoeder kan wonen.
5.2.
De rechtbank overweegt dat uit het arrest van de Hoge Raad van 1 september 2023 (ECLI:NL:HR:2023:1148) volgt dat de wet niet voorziet in een zelfstandige rechtsgang waarin een perspectiefbesluit als zodanig aan de rechter ter beoordeling kan worden voorgelegd. In dat arrest heeft de Hoge Raad echter ook overwogen dat de rechter een perspectiefbesluit wel zal moeten beoordelen als dit noodzakelijk is in verband met beslissingen, maatregelen en verzoeken die (mede) voortvloeien uit of samenhangen met het standpunt van de GI over het opgroeiperspectief van de minderjarige. In dit geval dient het perspectiefbesluit te worden betrokken bij de beoordeling van het verzoek van de GI om de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] te verlengen.
5.3.
De rechtbank overweegt verder dat de kinderrechter in haar beschikking van 12 december 2024 heeft opgemerkt: “
dat de oma wenst dat de mogelijkheden tot plaatsing van [de minderjarige] bij haar nog (nader) worden onderzocht (…). Bij de toetsing van het perspectiefbesluit zal zodoende duidelijk moeten zijn in hoeverre plaatsing bij de oma is overwogen en onderzocht en wat maakt dat, indien dat niet het geval is, daar niet toe is overgegaan”.
5.4.
In het perspectiefbesluit heeft de GI zich aangesloten bij de conclusie van de TNHO-onderzoekers dat de kwetsbare relatie en samenwerking tussen de moeder en de grootmoeder en de leeftijd van de grootmoeder contra-indicaties zijn om [de minderjarige] volledig bij de grootmoeder te laten wonen. Tijdens de zitting heeft de GI verder naar voren gebracht dat de grootmoeder geen goede thuissituatie voor [de minderjarige] zou kunnen bieden, omdat zij ook al de zorg voor zijn oudere zus draagt en op termijn moet verhuizen.
5.5.
De rechtbank constateert dat de GI en onderzoekers hebben volstaan met het opsommen van de contra-indicaties voor plaatsing bij de grootmoeder. Naar het oordeel van de rechtbank is daarmee niet aan de opdracht uit de beschikking van 12 december 2024 voldaan. Uit het TNHO blijkt niet expliciet in hoeverre plaatsing bij de grootmoeder is overwogen en onderzocht. De grootmoeder heeft erop gewezen dat de onderzoekers niet met haar in gesprek zijn gegaan. De zorgen over de thuissituatie bij de grootmoeder die op de zitting naar voren zijn gebracht, komen niet terug in de stukken. Ook blijkt niet uit de stukken in hoeverre de GI en de onderzoekers bij hun conclusie hebben betrokken welke factoren wel zouden pleiten voor plaatsing van [de minderjarige] bij de grootmoeder, en of er maatregelen mogelijk zijn om de contra-indicaties te ondervangen.
5.6.
Naar het oordeel van de rechtbank kan pas als een volledige afweging is gemaakt, waarin alle voor- en nadelen – en mogelijke oplossingen daarvoor – zijn betrokken, zorgvuldig worden bepaald of plaatsing van [de minderjarige] bij zijn grootmoeder wel of niet in zijn belang moet worden geacht. In die afweging zou ook de optie dat [de minderjarige] doordeweeks bij zijn grootmoeder verblijft en in het weekend bij zijn moeder, zoals door hen beiden is voorgesteld, moeten worden betrokken. Bij dit oordeel betrekt de rechtbank dat zowel de moeder, de grootmoeder als [de minderjarige] liever willen dat [de minderjarige] bij zijn grootmoeder dan bij [jeugdhulpaanbieder] opgroeit. Verder overweegt de rechtbank dat de grootmoeder een belangrijk hechtingsfiguur voor [de minderjarige] is en dat hij al sinds zijn geboorte (deels) bij haar heeft gewoond. Ook weegt mee dat de huidige en toekomstige school van [de minderjarige] in [plaats] zijn, zodat hij bij [jeugdhulpaanbieder] niet in de buurt woont van zijn schoolvrienden. De grootmoeder woont wel in [plaats] en wenst daar ook te blijven wonen. Ten slotte zijn er de afgelopen jaren meermaals berichten geweest dat het bij [jeugdhulpaanbieder] niet goed gaat met [de minderjarige] en dat hij zich daar niet thuis voelt.
5.7.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het perspectiefbesluit op dit moment onvoldoende gemotiveerd en ontoereikend onderbouwd. De rechtbank acht het noodzakelijk dat alsnog onderzoek wordt gedaan naar de mogelijkheden om [de minderjarige] bij de grootmoeder te plaatsen. De rechtbank vindt het daarbij belangrijk dat dit onderzoek is afgerond voordat [de minderjarige] op de middelbare school begint.
Om de GI de gelegenheid te geven het onderzoek te (laten) uitvoeren, zal de rechtbank de machtiging tot uithuisplaatsing met vijf maanden verlengen. De beslissing op het verzoek zal voor het overige worden aanhouden tot een zitting voor het begin van het schooljaar 2025-2026. Het is heel belangrijk dat de resultaten van het nadere onderzoek beschikbaar zijn voor de volgende zitting. Het is aan de GI om te bepalen of en welke instantie zij inschakelen om het nadere onderzoek uit te voeren.
5.8.
Zoals hiervoor vermeld, zal de rechtbank de machtiging tot uithuisplaatsing verlengen. Op basis van de stukken en de zitting is de rechtbank van oordeel dat dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] . [1]
Op dit moment is duidelijk dat [de minderjarige] niet bij zijn moeder teruggeplaatst kan worden, De moeder kan hem niet (volledig) bij zich hebben vanwege haar persoonlijke problematiek, waar zij [de minderjarige] mee belast. Tot nu toe heeft de moeder weinig geprofiteerd van hulpverlening, waardoor haar problematiek onvoldoende is verbeterd. Daarnaast is er niet genoeg voortgang geweest in de voorwaarden die de GI heeft gesteld aan thuisplaatsing bij de moeder. Of plaatsing van [de minderjarige] bij de grootmoeder – ondanks de genoemde contra-indicaties – in zijn belang is, is op dit moment nog niet onderzocht. Daarom acht de rechtbank het noodzakelijk dat [de minderjarige] voorlopig nog bij [jeugdhulpaanbieder] zal verblijven. Uit het nader onderzoek moet blijken of hij daar, ook op de lange termijn, het beste op zijn plaats is.
5.9.
De rechtbank verklaart de beslissing uitvoerbaar bij voorraad, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de beslissing direct geldt, ook als iemand in hoger beroep gaat.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van
[de minderjarige]in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder van 24 april 2025 tot 24 september 2025;
6.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
6.3.
houdt de beslissing voor het overige aan tot een nader te bepalen zitting van de meervoudige kamer gelegen voor de start van het schooljaar 2025-2026 op de middelbare scholen;
6.4.
verzoekt de GI de rechtbank uiterlijk twee weken voor de nadere zitting schriftelijk te berichten over de resultaten van het nadere onderzoek en de actuele stand van zaken;
6.5.
bepaalt dat de griffier voor de nieuwe zitting zal oproepen:
- de moeder en haar advocaat;
- de grootmoeder en haar advocaat;
- de GI;
- [de minderjarige] .
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 23 april 2025 door mr. H.E.L. Grooten, mr. W.C. Oosterbroek en mr. J.C.M. Swinkels, allen kinderrechters, in aanwezigheid van mr. T. Alexander als griffier, en op schrift gesteld op 8 mei 2025.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Amsterdam.

Voetnoten

1.Artikel 1:265c, tweede lid, Burgerlijk Wetboek.