ECLI:NL:RBNHO:2025:5427

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
13 mei 2025
Publicatiedatum
16 mei 2025
Zaaknummer
HAA 24/2794, 24/2795 en 24/2796
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belastingrechtelijke geschil over aftrek ter voorkoming van dubbele belasting voor inkomsten uit internationale wateren

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 13 mei 2025 uitspraak gedaan in een belastingrechtelijk geschil tussen een eiser en de inspecteur van de Belastingdienst. De eiser, die gedurende de jaren 2018, 2019 en 2020 op schepen heeft gewerkt die op internationale wateren voeren, heeft beroep ingesteld tegen aanslagen inkomstenbelasting die hem zijn opgelegd voor deze jaren. De centrale vraag in deze procedure is of de eiser recht heeft op aftrek ter voorkoming van dubbele belasting voor de inkomsten die hij ontving van zijn Zwitserse werkgever, in het bijzonder of de activiteiten van de schepen onder het toepassingsbereik van artikel 15, derde lid, van het Belastingverdrag tussen Nederland en Zwitserland vallen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser in de onderhavige jaren woonachtig was in Nederland en dat hij werkzaamheden heeft verricht voor een Zwitserse werkgever. De rechtbank oordeelt dat de eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de werkzaamheden op de schepen onder het belastingverdrag vallen, en verklaart de beroepen ongegrond. De rechtbank heeft ook overwogen dat er geen sprake is van misbruik van procesrecht, ondanks het standpunt van de verweerder dat de eiser tegen beter weten in procedeert. De rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard en geen proceskostenvergoeding toegewezen aan de verweerder.

De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Amsterdam. De rechtbank heeft de beslissing in aanwezigheid van de griffier uitgesproken en een afschrift van de uitspraak is beschikbaar gesteld in Mijn Rechtspraak.

Uitspraak

Rechtbank noord-holland

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: HAA 24/2794, HAA 24/2795 en HAA 24/2796

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 mei 2025 in de zaken tussen

[eiser] , wonende te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: C.J. Roozen),
en

de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder.

Procesverloop

HAA 24/2794
Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2018 een aanslag inkomstenbelasting opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 41.542.
HAA 24/2795
Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2019 een aanslag inkomstenbelasting opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 64.201.
HAA 24/2796
Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2020 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 80.085 en een premie-inkomen van € 8.678.
Alle zaken
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslagen 2018, 2019 en 2020.
Verweerder heeft bij afzonderlijke uitspraken op bezwaar de aanslagen gehandhaafd.
Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 maart 2025 te Haarlem.
Eiser en zijn gemachtigde zijn, na voorafgaande afmelding door eisers gemachtigde per brief ontvangen bij de rechtbank op 19 maart 2025, niet verschenen ter zitting. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [naam 1] .

Overwegingen

Feiten
1. Eiser was gedurende geheel 2018, 2019 en 2020 woonachtig in Nederland.
2. In de periode 17 juli 2017 tot en met 30 september 2020 heeft eiser in loondienst werkzaamheden verricht voor [bedrijf 1] ( [bedrijf 1] ), gevestigd in Zwitserland. De werknemers van [bedrijf 1] worden tewerkgesteld op schepen van de aan [bedrijf 1] gelieerde vennootschap [bedrijf 2] S.A. ( [bedrijf 2] ), waarvan de werkelijke leiding is gelegen in Zwitserland.
3. Eiser heeft vanaf 1 januari 2018 tot en met 30 september 2020 gewerkt op schepen die behoren tot de vloot van [bedrijf 2] . In 2018 had eiser de functie van
3rd mateen heeft hij gewerkt op de schepen [naam 2] , [naam 3] en [naam 4] . In 2019 had eiser de functie van
3rden
2nd mateen heeft hij gewerkt op de schepen [naam 2] en [naam 5] . In 2020 had hij de functie van
2nd mateen heeft hij gewerkt op het schip [naam 5] . De schepen [naam 2] , [naam 3] , [naam 4] en [naam 5] voeren in 2018, 2019 en 2020 op internationale wateren. De schepen [naam 2] en [naam 3] zijn pijplegschepen en [naam 4] en [naam 5] zijn offshore constructieschepen.
4. Op de website van [bedrijf 2] is – voor zover hier van belang – het volgende opgenomen:
“From offshore pipelaying to installing and removing offshore structures, [bedrijf 2]
excels in the design and execution of large and complex offshore projects for major
oil and gas producing companies worldwide. Activities include design, engineering,
procurement, fabrication and project management.”
5. Eiser staat in de onderhavige jaren op de loonlijst bij [bedrijf 1] , dat zich in Nederland heeft geregistreerd als inhoudingsplichtige voor de loonheffingen. In 2018 ontving eiser een fiscaal loon van € 46.548, waarbij € 7.797 loonheffing is ingehouden. In 2019 ontving eiser een fiscaal loon van € 66.377, waarbij € 15.717 is ingehouden en in 2020 ontving eiser van [bedrijf 1] een fiscaal loon van € 71.180, waarbij € 19.160 is ingehouden.
Geschil en standpunten van partijen
6. In geschil is of eiser recht heeft op aftrek ter voorkoming van dubbele belasting (aftrek) voor zijn inkomsten van [bedrijf 1] in 2018, 2019 en/of 2020. Meer in het bijzonder is in geschil of de activiteiten van de schepen waarop eiser werkzaam was in voornoemde jaren onder het toepassingsbereik van artikel 15, derde lid, van het Belastingverdrag tussen Nederland en Zwitserland van 26 februari 2010 (het belastingverdrag) vallen.
7. Eiser stelt dat het heffingsrecht ten aanzien van zijn inkomsten van [bedrijf 1] in 2018, 2019 en 2020 op basis van artikel 15, derde lid, van het belastingverdrag aan Zwitserland toekomt. Derhalve dient Nederland aftrek te verlenen voor de totale van [bedrijf 1] ontvangen inkomsten in de jaren 2018, 2019 en 2020.
Eiser concludeert tot gegrondverklaring van de beroepen, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en vermindering van de belastingaanslagen.
8. Verweerder stelt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat in 2018, 2019 en 2020 recht bestaat op de gevraagde aftrek. Artikel 15, derde lid, van het belastingverdrag is volgens verweerder niet van toepassing. Verder stelt verweerder zich op het standpunt dat eiser tegen beter weten in procedeert en misbruik maakt van procesrecht, zodat er aanleiding bestaat eiser te veroordelen tot een proceskostenvergoeding.
Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van de beroepen.
Beoordeling van het geschil
Vooraf
9. Eiser heeft verzocht de behandeling aan te houden tot hof ’s-Hertogenbosch heeft beslist in een vergelijkbare zaak. De rechtbank heeft dit verzoek niet gehonoreerd. Zij ziet geen aanleiding om de zitting en de uitspraak aan te houden nu de Hoge Raad zich reeds eerder over de uitleg van artikel 15, derde lid, van het belastingverdrag heeft uitgelaten en eiser in de onderhavige zaken nauwelijks feiten heeft gesteld.
Juridisch kader
10. Op grond van artikel 15, derde lid, van het belastingverdrag mag de beloning die een inwoner van één van de verdragsluitende staten verkrijgt ter zake van een dienstbetrekking uitgeoefend aan boord van een schip dat in internationaal verkeer wordt geëxploiteerd, worden belast in de verdragsluitende staat waar de plaats van de werkelijke leiding van de onderneming is gelegen. De woonstaat van de werknemer moet voor deze inkomsten voorkoming van dubbele belasting verlenen op grond van artikel 22, tweede lid, van het belastingverdrag.
11. Uit het arrest van de Hoge Raad van 24 december 2021 (ECLI:NL:HR:2021:1845) volgt dat de toewijzingsregel van artikel 15, derde lid, van het belastingverdrag ziet op schepen die zich bezighouden met commercieel vervoer van personen en goederen in internationaal verkeer en daarmee samenhangende en bijkomstige activiteiten.
Toepassing van artikel 15, derde lid, van het belastingverdrag
12. Op eiser, die zich beroept op een vermindering van de volgens de nationale wet verschuldigde heffing, rust in beginsel de last om feiten en omstandigheden te stellen, en bij betwisting aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat is voldaan aan de toepassingsvoorwaarden van artikel 15, derde lid, van het belastingverdrag.
13. Eiser stelt dat het eventuele vervoer van personen en goederen de hoofdactiviteit van de schepen [naam 2] , [naam 3] , [naam 4] en [naam 5] is. Verweerder heeft dit betwist en stelt dat de pijplegschepen [naam 2] en [naam 3] weliswaar pijpen vervoeren, maar dat de kernactiviteit van deze schepen het leggen van pijpleidingen op de zeebodem is. Voor wat betreft de offshore constructieschepen [naam 4] en [naam 5] stelt verweerder dat deze schepen met name constructiewerkzaamheden uitvoeren. Gelet op de betwisting door verweerder is het aan eiser om zijn stellingen aannemelijk te maken. Eiser heeft zijn stellingen over de feitelijke situatie op de schepen [naam 2] , [naam 3] , [naam 4] en [naam 5] echter in het geheel niet gestaafd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser reeds daarom niet aannemelijk gemaakt dat sprake is geweest van een dienstbetrekking uitgeoefend aan boord van een schip dat in internationaal verkeer wordt geëxploiteerd, zoals is bedoeld in artikel 15, derde lid, van het belastingverdrag.
14. Gelet op het voorgaande kan eiser niet met vrucht een beroep doen op het bepaalde in artikel 15, derde lid, van het belastingverdrag. Aangezien eiser in de onderhavige jaren inwoner was van Nederland en hij niet in Zwitserland heeft gewerkt, maar op internationale wateren, heeft Nederland op grond van artikel 15, eerste lid, van het belastingverdrag het exclusieve heffingsrecht over de inkomsten die eiser heeft genoten van [bedrijf 1] in 2018, 2019 en 2020.
Slotsom
15. Gelet op het vorenoverwogene dienen de beroepen ongegrond te worden verklaard.
Proceskosten
16. Verweerder betoogt dat sprake is van misbruik van procesrecht en vraagt de rechtbank daarom om eiser in de proceskosten te veroordelen. Verweerder heeft hiertoe naar voren gebracht dat eiser tegen beter weten in procedeert nu de rechtsvraag in de onderhavige procedure reeds is beantwoord door de Hoge Raad, er door (gemachtigde van) eiser meerdere procedures zijn gevoerd waarin andere werknemers van [bedrijf 1] in het ongelijk zijn gesteld en eiser geen nieuwe feiten stelt.
17. Wat er ook zij van eisers handelswijze, de rechtbank volgt verweerder niet in zijn standpunt. Het staat eiser vrij om een beroep te doen op artikel 15, derde lid, van het belastingverdrag. Ook als (de gemachtigde van) eiser dit standpunt vaker inneemt, leidt dat er niet toe dat reeds daarom sprake is van misbruik van procesrecht. Dat over de onderliggende rechtsvraag ondertussen door de Hoge Raad is geoordeeld, laat onverlet dat de feiten in de onderhavige zaak anders kunnen liggen dan de feiten zoals deze zijn vastgesteld in eerdere procedures. Andere feiten kunnen immers leiden tot een andere uitkomst bij de beoordeling van verdragstoepassing. Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank geen aanleiding om eiser te veroordelen in de proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.K.A. Efstratiades, voorzitter, en mrs. J. Snitker en
G.H. de Soeten, leden, in aanwezigheid van mr. F.C. Claushuis, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 mei 2025.
griffier voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift per post verzonden op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Amsterdam (belastingkamer).
U kunt digitaal beroep instellen via www.rechtspraak.nl. Daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het hogerberoepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het hogerberoepschrift moet, indien het op papier wordt ingediend, ondertekend zijn. Verder moet het ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de datum van verzending;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de redenen waarom u het niet eens bent met de uitspraak (de gronden van het hoger beroep).