ECLI:NL:RBNHO:2025:5617

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
23 april 2025
Publicatiedatum
22 mei 2025
Zaaknummer
11346966 \ CV EXPL 24-3348
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Verstek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van vordering tot betaling na schending van precontractuele en contractuele informatieplichten

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 23 april 2025 een eindvonnis uitgesproken in een civiele procedure. De eisende partij, vertegenwoordigd door Huting & van der Mije Gerechtsdeurwaarders, had een vordering ingesteld tegen de gedaagde partij, die niet verschenen was. De zaak betreft een overeenkomst die op afstand is gesloten, waarbij de kantonrechter heeft geoordeeld dat de eisende partij niet heeft voldaan aan haar informatieplichten. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de eisende partij onvoldoende duidelijk heeft gemaakt dat zij de gedaagde partij tijdig en volledig heeft geïnformeerd over de relevante contractuele voorwaarden en rechten. Dit betreft met name de precontractuele informatieplichten zoals vastgelegd in de artikelen 6:230m en 6:230v van het Burgerlijk Wetboek. De kantonrechter heeft een sanctie van 50% opgelegd voor de schending van deze informatieplichten, wat resulteert in een gedeeltelijke vernietiging van de overeenkomst. De vordering tot betaling van € 1.250,44 is gedeeltelijk toegewezen, met veroordeling van de gedaagde partij tot betaling van de proceskosten. De uitspraak benadrukt het belang van het naleven van informatieplichten bij overeenkomsten op afstand en de gevolgen van het niet voldoen aan deze verplichtingen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Alkmaar
Zaaknr./rolnr.: 11346966 \ CV EXPL 24-3348
Uitspraakdatum: 23 april 2025
Verstekvonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[eiser]
te [plaats]
de eisende partij
gemachtigde: Huting & van der Mije Gerechtsdeurwaarders
tegen
[gedaagde]
te [plaats]
de gedaagde partij
niet verschenen

1.De verdere procedure

1.1.
Bij tussenvonnis van 19 februari 2025 (hierna: het tussenvonnis) is de eisende partij in de gelegenheid gesteld om bij akte informatie te verstrekken over de op haar rustende (pre)contractuele informatieplichten. Hieraan heeft de eisende partij uitvoering gegeven bij akte van 19 maart 2025 (hierna: de akte).

2.De verdere beoordeling

2.1.
Zoals reeds is vermeld in het tussenvonnis en in een eerdere zaak [1] heeft de kantonrechter geoordeeld dat er sprake is van ‘overeenkomsten op afstand’ als bedoeld in artikel 6:230g lid 1 sub e BW. Dit heeft tot gevolg dat aan de (pre)contractuele informatieplichten van de artikelen 6:230m lid 1 en 6:230v BW moet zijn voldaan. Bij wijze van uitzondering is de eisende partij in de gelegenheid gesteld om de hiervoor genoemde informatie alsnog bij akte te verstrekken.
Ambtshalve toetsing van de precontractuele informatieplichten
2.2.
In de akte stelt de eisende partij zich op het standpunt dat partijen eerder een overeenkomst hebben gesloten, namelijk op 18 juni 2021. De eisende partij geeft aan dat zij de gedaagde partij in 2021 de belangrijke documenten/ informatie heeft toegezonden. Zij stelt dat in het contract nadrukkelijk wordt verwezen naar de toepasselijke voorwaarden en een opzegtermijn van één maand. Daarnaast heeft zij een factuuroverzicht voor het jaar 2021 bijgevoegd waarin de tarieven en kosten van de opvang zijn opgenomen, waardoor de gedaagde partij exact zou weten waar zij aan toe is (productie A). De eisende partij voert tevens aan dat de gedaagde partij door middel van een rekentool direct een berekening kan maken van de kosten (productie B). Tijdens het inschrijvingsproces heeft de gedaagde partij kennis kunnen nemen van de toepasselijke algemene voorwaarden. Pas nadat de gedaagde partij aangeeft akkoord te zijn met de voorwaarden kan een verzoek tot inschrijving worden ingediend (productie C). De eisende partij stelt dat los van dit alles de onderhavige vordering facturen betreffen die zijn ontstaan uit contracten die voortvloeien uit een eerder contract dus dat de gedaagde partij daarom volledig is geïnformeerd over haar rechten en verplichtingen.
2.3.
De kantonrechter oordeelt dat de eisende partij niet expliciet en op een duidelijke manier heeft gesteld en onderbouwd dat zij ten aanzien van de gedaagde partij heeft voldaan aan de op haar rustende informatieplichten. De eisende partij verwijst in de akte naar de eerdere contractsluiting, maar de kantonrechter heeft in een eerdere zaak [2] geoordeeld dat bij het aangaan van een nieuwe overeenkomst (opnieuw) moet worden voldaan aan de informatieplichten. Uit de toelichting en de overgelegde stukken van de eisende partij blijkt niet dat de eisende partij hieraan volledig heeft voldaan. In de akte verwijst de eisende partij opnieuw naar de overgelegde producties zonder expliciet en op een duidelijke manier aan te geven in welke productie welke informatie van artikel 6:230m lid 1 en artikel 6:230v lid 3 te vinden is. Het is niet aan de kantonrechter om eigenhandig op zoek te gaan naar informatie in het dossier. Voor deze schending zal een sanctie worden toegepast.
2.4.
De kantonrechter heeft in productie B (de mutatieovereenkomsten) gezien dat de eisende partij de gedaagde partij voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomsten de informatie heeft verschaft als bedoeld in artikel 6:230m lid 1 sub a, b, c, e en o BW.
2.5.
Uit de stukken kan de kantonrechter niet opmaken dat de eisende partij de gedaagde partij voorafgaand aan het sluiten van de mutatieovereenkomsten heeft geïnformeerd over de wijze van betaling (artikel 6:230m lid 1 sub g BW) en het herroepingsrecht (artikel 6:230m lid 1 sub h BW). Voor deze schending(en) zal een sanctie worden toegepast.
2.6.
De kantonrechter wijst de eisende partij er nogmaals op dat het ontbreken van een dergelijke onderbouwing in eventuele vervolgzaken kan leiden tot afwijzing van de vordering.
Ambtshalve toetsing van de contractuele informatieplicht
2.7.
Uit de overgelegde stukken begrijpt de kantonrechter dat de eisende partij de overeenkomsten na ondertekening daarvan aan de gedaagde partij heeft verstrekt. De overeenkomsten zijn aan te merken als ‘duurzame gegevensdrager’ als bedoeld in artikel 6:230g lid 1 sub h BW, maar bevatten niet alle in artikel 6:230m lid 1 BW genoemde informatie. Daarin ontbreekt namelijk informatie over de wijze van betaling (artikel 6:230m lid 1 sub g BW) en het herroepingsrecht (artikel 6:230m lid 1 sub h BW).
Welke sanctie hoort hierbij?
2.8.
De schending met betrekking tot het herroepingsrecht heeft tot gevolg dat de herroepingstermijn van veertien dagen is verlengd tot het moment waarop alle ontbrekende gegevens alsnog op de voorgeschreven wijze aan de gedaagde partij zijn verstrekt, maar ten hoogste met twaalf maanden (artikel 6:230o lid 2 BW). Omdat deze termijn al is verstreken en niet is gesteld of gebleken dat de gedaagde partij de overeenkomst binnen die termijn heeft willen herroepen, zal aan dit gebrek enkel de hieronder te noemen sanctie worden verbonden.
2.9.
Gelet op de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie [3] en onder meer, het arrest van de Hoge Raad van 12 november 2021 [4] moet de kantonrechter aan de schending van de informatieplichten gevolgen verbinden door passende maatregelen te nemen die de consument effectieve rechtsbescherming bieden. Die maatregelen moeten doeltreffend, afschrikwekkend en evenredig zijn.
2.10.
De eisende partij heeft de precontractuele informatieplicht(en) zoals opgenomen in artikel 6:230m lid 1 sub g en h BW geschonden. De eisende partij heeft ook de contractuele informatieplicht van artikel 6:230v lid 7 BW geschonden. Met het oog op voornoemde Europeesrechtelijke beginselen en de jurisprudentie van het HvJ EU en de Hoge Raad, zullen de overeenkomsten gedeeltelijk worden vernietigd, te weten voor 50% van de door de gedaagde partij oorspronkelijk verschuldigde hoofdsom. Mede gelet op de door de kantonrechter eerder gegeven waarschuwing en de mogelijkheid zich bij uitzondering uit te laten over op welke wijze zij heeft voldaan aan de op haar rustende (pre)contractuele informatieplichten is de kantonrechter van mening dat de maatregel doeltreffend, afschrikwekkend en evenredig is.
Wat is toewijsbaar?
2.11.
Gelet op het voorgaande is een bedrag van € 1.087,34 aan hoofdsom toewijsbaar (€ 2.174,67 x 0.5).
2.12.
De buitengerechtelijke kosten zijn toewijsbaar over deze hoofdsom, tot een bedrag van € 163,10.
2.13.
De vordering tot vergoeding van de verschenen rente zal worden afgewezen, omdat de eisende partij die rente (gelet op de toewijsbare hoofdsom) over een te hoog bedrag heeft berekend. De wettelijke rente zal worden toegewezen over de toewijsbare hoofdsom vanaf de dag van de dagvaarding.
2.14.
Ten aanzien van de ambtshalve toetsing van de algemene voorwaarden blijft de kantonrechter bij wat hierover in het tussenvonnis is overwogen.
Conclusie en proceskosten
2.15.
De vordering wordt gedeeltelijk toegewezen.
2.16.
De proceskosten komen voor rekening van de gedaagde partij, omdat zij grotendeels ongelijk krijgt. De kosten voor de genomen akte komen echter voor rekening van de eisende partij, omdat het aan haarzelf te wijten is dat deze genomen moest worden.
2.17.
Daarbij wordt de gedaagde partij ook veroordeeld tot betaling van € 134,00 aan nasalaris, voor zover daadwerkelijk nakosten door de eisende partij worden gemaakt.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
veroordeelt de gedaagde partij tot betaling aan de eisende partij van € 1.250,44, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 1.087,34 vanaf 16 september 2024 tot aan de dag van de gehele betaling;
3.2.
veroordeelt de gedaagde partij tot betaling van € 134,00 aan nasalaris, voor zover daadwerkelijk nakosten door de eisende partij worden gemaakt;
3.3.
veroordeelt de gedaagde partij tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van de eisende partij tot en met vandaag vaststelt op:
dagvaarding € 138,87;
griffierecht € 496,00;
salaris gemachtigde € 204,00;
3.4.
verklaart de veroordeling(en) in dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
3.5.
wijst de vordering voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.P.E. Oomens en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter

Voetnoten

1.ECLI:NL:RBNHO:2025:356 (eindvonnis).
2.ECLI:NL:RBNHO:2025:356 (eindvonnis).
3.HvJ EU 23 januari 2019, zaak C-430/17, ECLI:EU:C:2019:47 (Walbusch Walter Busch), punt 41; HvJ EU 10 juli 2019, zaak C-649/17, ECLI:EU:C:2019:576 (Amazon EU), punt 44.
4.Hoge Raad 12 november 2021, ECLI:NL:HR:2021:1677.