In deze zaak heeft eiseres, vertegenwoordigd door mr. R.T. Poort, beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen door de Dienst Toeslagen op haar verzoek voor de integrale herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag, ingediend op 24 juli 2023. De rechtbank had eerder, op 3 oktober 2024, het beroep gegrond verklaard en de Dienst Toeslagen opgedragen om binnen twaalf weken na 9 september 2024 een besluit te nemen. Bij overschrijding van deze termijn was de Dienst Toeslagen verplicht een dwangsom van € 100 per dag te betalen, met een maximum van € 15.000. Op 5 mei 2025 heeft eiseres een opvolgend beroep ingediend, omdat er nog steeds geen besluit was genomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de termijn voor het nemen van een besluit was verstreken en dat het beroep tegen het niet tijdig beslissen gegrond was. De rechtbank heeft de Dienst Toeslagen opgedragen om binnen twee weken na de uitspraak alsnog een besluit bekend te maken, met een dwangsom van € 250 per dag voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, tot een maximum van € 37.500. Eiseres heeft recht op een proceskostenvergoeding van € 453,50 en het door haar betaalde griffierecht van € 53 moet door de Dienst Toeslagen worden vergoed.