ECLI:NL:RBNHO:2025:5683

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
26 mei 2025
Publicatiedatum
23 mei 2025
Zaaknummer
AWB 25/2246
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op bezwaarschrift inzake aanvullende werkelijke schadevergoeding

In deze zaak heeft eiseres beroep ingesteld tegen de Dienst Toeslagen omdat zij van mening is dat er niet tijdig is beslist op haar bezwaarschrift van 7 november 2024. Dit bezwaarschrift was gericht tegen een beslissing van de Dienst Toeslagen van 8 oktober 2024, met betrekking tot de aanvullende werkelijke schadevergoeding na advies van de Commissie Werkelijke Schade (CWS). De rechtbank heeft vastgesteld dat de beslistermijn in bezwaar is overschreden. Eiseres heeft de Dienst Toeslagen op 2 april 2025 in gebreke gesteld, maar de Dienst Toeslagen heeft deze ingebrekestelling niet in behandeling genomen omdat er een discrepantie was in de naam en het Burgerservicenummer van eiseres. De rechtbank oordeelt dat deze reden niet valide is, aangezien de ingebrekestelling zelf de juiste gegevens bevatte. Hierdoor heeft de rechtbank geoordeeld dat de ingebrekestelling ten onrechte niet is behandeld.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de Dienst Toeslagen een bestuurlijke dwangsom van € 1.442 heeft verbeurd, omdat er nog steeds geen beslissing is genomen op het bezwaarschrift van eiseres. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en draagt de Dienst Toeslagen op om binnen 60 weken na 11 februari 2025 alsnog een besluit bekend te maken. Tevens wordt er een dwangsom van € 100 per dag opgelegd voor elke dag dat de termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000. Eiseres krijgt ook een vergoeding voor de proceskosten van € 453,50 en het betaalde griffierecht van € 53 moet door de Dienst Toeslagen aan eiseres worden vergoed. De uitspraak is gedaan door mr. G.H. de Soeten en is openbaar uitgesproken op 26 mei 2025.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 25/2246

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 mei 2025 in de zaak tussen

[eiseres] , wonende te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. R.T. Poort),
en

Dienst Toeslagen, verweerder.

Inleiding

Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiseres heeft ingesteld omdat verweerder volgens haar niet op tijd heeft beslist op haar bezwaarschrift van 7 november 2024 gericht tegen de beslissing van verweerder van 8 oktober 2024 met kenmerk UHT-HD CWS inzake de aanvullende werkelijke schadevergoeding na advies van de Commissie Werkelijke Schade (hierna: CWS).
Verweerder heeft op 15 mei 2025 een verweerschrift en de daarbij behorende stukken ingediend.

Overwegingen

1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat op grond van
artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) in deze zaak niet nodig is.
2. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen. Dit staat (onder andere) in artikel 6:12 van de Awb.
3. Tussen partijen is niet in geschil dat de beslistermijn in bezwaar is verstreken en dat de beslistermijn dus is overschreden. Bij brief van 2 april 2025, ontvangen door verweerder op 8 april 2025, is verweerder in gebreke gesteld. Eiseres heeft meer dan twee weken daarna, te weten bij brief van 2 mei 2025, beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op haar bezwaarschrift. Verweerder heeft bij brief van 20 mei 2025 aangegeven de ingebrekestelling niet in behandeling te nemen omdat de naam van eiseres en de vermelde Burgerservicenummer niet overeenkomen.
4. De rechtbank volgt dit standpunt van verweerder niet. De rechtbank constateert dat de bijlage bij de ingebrekestelling inderdaad een andere naam bevat, maar de ingebrekestelling zelf, wel voorzien is van de juiste gegevens. Verweerder heeft daarom de ingebrekestelling van 2 april 2025, ontvangen door verweerder op 8 april 2025, ten onrechte niet in behandeling genomen.
5. Omdat tot op heden nog geen beslissing is genomen heeft verweerder een bestuurlijke dwangsom verbeurd ter grootte van het wettelijke maximum van € 1.442. Tot op heden heeft verweerder niet beslist op het bezwaarschrift van eiseres.
6. Gelet op het voorgaande is sprake van overschrijding van de beslistermijn. Het beroep is daarom (kennelijk) gegrond.
7. Aangezien het beroep gegrond is en er nog steeds geen besluit is bekendgemaakt, moet de rechtbank het bestuursorgaan opdragen om in principe binnen twee weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden alsnog een besluit bekend maken. Alleen in bijzondere gevallen kan de rechtbank een andere termijn bepalen (artikel 8:55d van de Awb). In de regel wordt de dwangsom bepaald op € 100 per dag, met een maximum van € 15.000.
8. De rechtbank overweegt als volgt. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (uitspraak van 26 maart 2025, ECLI:NL:RVS:2025:1301 r.o. 14 en 15) heeft de beslistermijn voor zaken als de onderhavige bepaald op 60 weken na de datum waarop de wettelijke beslistermijn voor het nemen van een besluit op bezwaar is verstreken. Indien deze beslistermijn van 60 weken na de wettelijke beslistermijn op bezwaar al verstreken is op het moment van doen van uitspraak op het beroep door de rechtbank geldt een nadere beslistermijn van twee weken na de dag waarop uitspraak op het beroep wordt gedaan. Het bezwaar is ingediend op 7 november 2024. De wettelijke beslistermijn is, gelet op artikel 7:10, eerste en derde lid, van de Awb verstreken op 11 februari 2025. Dit betekent dat verweerder binnen 60 weken na 11 februari 2025 alsnog een beslissing moet nemen op het bezwaar van eiseres.
9. In dezelfde hiervoor aangehaalde uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van 26 maart 2025 van de Raad van State is bepaald dat er geen reden is om in zaken als de onderhavige af te wijken van het landelijk vastgelegde uitgangspunt met betrekking tot de hoogte van de dwangsom.
10. De rechtbank bepaalt daarom met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb dat verweerder een dwangsom van € 100 verbeurt voor elke dag waarmee de hiervoor genoemde termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000.
11. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiseres een vergoeding voor de proceskosten die zij voor de beroepsmatig verleende bijstand heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht toegekend voor een bedrag van € 453,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 907 bij een wegingsfactor 0,5 voor het lichte gewicht van deze zaak, omdat het geschil beperkt is tot formele aspecten van niet tijdig beslissen en de dwangsom).
12. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 53 vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
  • bepaalt dat verweerder aan eiseres een bestuurlijke dwangsom moet betalen van € 1.442;
  • draagt verweerder op binnen 60 weken na 11 februari 2025 alsnog een besluit bekend te maken;
  • bepaalt dat verweerder aan eiseres een dwangsom van € 100 moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 453,50;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 53 aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.H. de Soeten, rechter, in aanwezigheid van Z.G. Ramsaroep, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 mei 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.