In deze zaak heeft eiseres beroep ingesteld tegen de Dienst Toeslagen omdat zij van mening is dat er niet tijdig is beslist op haar bezwaarschrift van 7 november 2024. Dit bezwaarschrift was gericht tegen een beslissing van de Dienst Toeslagen van 8 oktober 2024, met betrekking tot de aanvullende werkelijke schadevergoeding na advies van de Commissie Werkelijke Schade (CWS). De rechtbank heeft vastgesteld dat de beslistermijn in bezwaar is overschreden. Eiseres heeft de Dienst Toeslagen op 2 april 2025 in gebreke gesteld, maar de Dienst Toeslagen heeft deze ingebrekestelling niet in behandeling genomen omdat er een discrepantie was in de naam en het Burgerservicenummer van eiseres. De rechtbank oordeelt dat deze reden niet valide is, aangezien de ingebrekestelling zelf de juiste gegevens bevatte. Hierdoor heeft de rechtbank geoordeeld dat de ingebrekestelling ten onrechte niet is behandeld.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de Dienst Toeslagen een bestuurlijke dwangsom van € 1.442 heeft verbeurd, omdat er nog steeds geen beslissing is genomen op het bezwaarschrift van eiseres. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en draagt de Dienst Toeslagen op om binnen 60 weken na 11 februari 2025 alsnog een besluit bekend te maken. Tevens wordt er een dwangsom van € 100 per dag opgelegd voor elke dag dat de termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000. Eiseres krijgt ook een vergoeding voor de proceskosten van € 453,50 en het betaalde griffierecht van € 53 moet door de Dienst Toeslagen aan eiseres worden vergoed. De uitspraak is gedaan door mr. G.H. de Soeten en is openbaar uitgesproken op 26 mei 2025.