ECLI:NL:RBNHO:2025:5684

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
23 mei 2025
Publicatiedatum
23 mei 2025
Zaaknummer
AWB 25/2256
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op bezwaarschrift inzake kinderopvangtoeslag

In deze zaak heeft eiseres beroep ingesteld tegen de Dienst Toeslagen omdat zij van mening is dat er niet tijdig is beslist op haar bezwaarschrift van 10 november 2023. Dit bezwaarschrift, dat betrekking heeft op de beslissing van 3 oktober 2023 over de herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag, werd door de Dienst Toeslagen ontvangen op 14 november 2023. Eiseres heeft op 13 mei 2025 een verweerschrift ontvangen van de Dienst Toeslagen. De rechtbank heeft besloten dat een zitting niet nodig is, omdat dit volgens artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht niet vereist is in deze zaak. De rechtbank heeft vastgesteld dat de beslistermijn in bezwaar is overschreden, en dat eiseres op 5 februari 2025 de Dienst Toeslagen in gebreke heeft gesteld. De rechtbank oordeelt dat het beroep van eiseres kennelijk gegrond is, omdat er nog steeds geen besluit is genomen. De rechtbank draagt de Dienst Toeslagen op om binnen twee weken na verzending van de uitspraak alsnog een besluit bekend te maken. Tevens wordt er een dwangsom van € 250 per dag opgelegd voor elke dag dat de termijn wordt overschreden, met een maximum van € 37.500. Eiseres krijgt ook een vergoeding voor de proceskosten van € 453,50 en het griffierecht van € 53 wordt vergoed. De uitspraak is gedaan door mr. M.C. van As op 23 mei 2025.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 25/2256

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 mei 2025 in de zaak tussen

[eiseres] , wonende te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. P.F.M. Deijkers),
en

Dienst Toeslagen, verweerder.

Inleiding

Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiseres heeft ingesteld omdat verweerder volgens haar niet op tijd heeft beslist op haar bezwaarschrift van 10 november 2023, ontvangen door verweerder op 14 november 2023, gericht tegen de beslissing van verweerder van 3 oktober 2023 met kenmerk UHT-DCH inzake de herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag.
Verweerder heeft op 13 mei 2025 een verweerschrift en de daarbij behorende stukken ingediend.

Overwegingen

1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat op grond van
artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) in deze zaak niet nodig is.
2. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen. Dit staat (onder andere) in artikel 6:12 van de Awb.
3. Tussen partijen is niet in geschil dat de beslistermijn in bezwaar is overschreden. Bij brief van 5 februari 2025 is verweerder in gebreke gesteld. Verweerder heeft de ingebrekestelling op 10 februari 2025 ontvangen. Bij beslissing van 8 april 2025 heeft verweerder aan eiseres de maximale dwangsom toegekend van € 1.442. Eiseres heeft meer dan twee weken na de ingebrekestelling, te weten bij brief van 6 mei 2025, beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op bezwaar.
4. Naar het oordeel van de rechtbank is het beroep is kennelijk gegrond.
5. Aangezien het beroep gegrond is en er nog steeds geen besluit is bekendgemaakt, moet de rechtbank het bestuursorgaan opdragen om in principe binnen twee weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden alsnog een besluit bekend maken. Alleen in bijzondere gevallen kan de rechtbank een andere termijn bepalen (artikel 8:55d van de Awb). In de regel wordt de dwangsom bepaald op € 100 per dag, met een maximum van € 15.000.
6. De rechtbank overweegt als volgt. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (uitspraak van 26 maart 2025, ECLI:NL:RVS:2025:1301 r.o. 14 en 15) heeft de beslistermijn voor zaken als de onderhavige bepaald op 60 weken na de datum waarop de wettelijke beslistermijn voor het nemen van een besluit op bezwaar is verstreken. Indien deze beslistermijn van 60 weken na de wettelijke beslistermijn op bezwaar al verstreken is op het moment van doen van uitspraak op het beroep door de rechtbank geldt een nadere beslistermijn van twee weken na de dag waarop uitspraak op het beroep wordt gedaan. Het bezwaar is ingediend op 10 november 2023, ontvangen door verweerder op 14 november 2023. De wettelijke beslistermijn is, gelet op artikel 7:10, eerste en derde lid, van de Awb verstreken op 19 maart 2024. De beslistermijn van 60 weken na de wettelijke beslistermijn op bezwaar is verstreken op 13 mei 2025. Dit betekent dat verweerder binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een beslissing moet nemen op het bezwaar van eiseres.
7. In dezelfde hiervoor aangehaalde uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van 26 maart 2025 van de Raad van State is bepaald dat er geen reden is om in zaken waarin nog geen 60 weken zijn verstreken na ommekomst van de beslistermijn op bezwaar, af te wijken van het landelijk vastgelegde uitgangspunt met betrekking tot de hoogte van de dwangsom. Indien wel al 60 weken zijn verstreken, wordt aan de uitspraak een dwangsom verbonden van € 250 voor elke dag waarmee de hiervoor genoemde termijn wordt overschreden, met een maximum van € 37.500.
8. De rechtbank bepaalt daarom met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb dat verweerder een dwangsom van € 250 verbeurt voor elke dag waarmee de hiervoor genoemde termijn wordt overschreden, met een maximum van € 37.500.
9. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiseres een vergoeding voor de proceskosten die hij voor de beroepsmatig verleende bijstand heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht toegekend voor een bedrag van € 453,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 907 bij een wegingsfactor 0,5 voor het lichte gewicht van deze zaak, omdat het geschil beperkt is tot formele aspecten van niet tijdig beslissen en de dwangsom).
10. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 53 vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt verweerder op binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit bekend te maken;
  • bepaalt dat verweerder aan eiseres een dwangsom van € 250 moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 453,50;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 53 aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C. van As, rechter, in aanwezigheid van
Z.G. Ramsaroep, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 mei 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.