ECLI:NL:RBNHO:2025:5895

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
28 mei 2025
Publicatiedatum
28 mei 2025
Zaaknummer
11362479 \ CV EXPL 24-7450
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Verstek
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van precontractuele en contractuele informatieplichten in consumentenovereenkomsten

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 28 mei 2025 een verstekvonnis uitgesproken in een civiele procedure tussen Prelum Uitgevers B.V. en een gedaagde partij die niet is verschenen. De eisende partij vorderde betaling van € 103,50, vermeerderd met buitengerechtelijke incassokosten, wettelijke rente en proceskosten. De vordering was gebaseerd op een overeenkomst op afstand tussen een handelaar en een consument, waarbij de eisende partij niet had voldaan aan de wettelijke informatieplichten zoals vastgelegd in het Burgerlijk Wetboek. De kantonrechter heeft ambtshalve getoetst of de eisende partij aan deze informatieplichten had voldaan. Het bleek dat de eisende partij niet had aangegeven dat de gedaagde partij niet was geïnformeerd over het herroepingsrecht, wat leidde tot een sanctie. De kantonrechter heeft ook de algemene voorwaarden van de eisende partij beoordeeld en vastgesteld dat artikel 14.4 niet oneerlijk was. Uiteindelijk werd de vordering gedeeltelijk toegewezen, waarbij de gedaagde partij werd veroordeeld tot betaling van € 62,80, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 11362479 \ CV EXPL 24-7450
Uitspraakdatum: 28 mei 2025
Verstekvonnis van de kantonrechter in de zaak van:
Prelum Uitgevers B.V., m.h.o.d.n.
Prelum Uitgevers, Psyfar, Prelum medische media & nascholing, Geneeskundeboek, Nurse Academy, Psyboek, Zwinq
te Utrecht
de eisende partij
gemachtigde: [gemachtigde]
tegen
[gedaagde]
te gemeente [plaats]
de gedaagde partij
niet verschenen
De procedure
1.1. De eisende partij heeft de gedaagde partij gedagvaard. Tegen de gedaagde partij is verstek verleend.

2.De beoordeling

2.1.
De eisende partij vordert veroordeling van de gedaagde partij tot betaling van € 103,50, te vermeerderen met de buitengerechtelijke incassokosten, de wettelijke rente en de proceskosten en te verminderen met een deelbetaling.
2.2.
De vordering is gebaseerd op een overeenkomst op afstand tussen een handelaar en een consument. Bij het sluiten van dergelijke overeenkomsten moet ter bescherming van de consument aan de wettelijke (pre)contractuele informatieplichten van de artikelen 6:230m lid 1 en 6:230v van het Burgerlijk Wetboek (BW) worden voldaan. Dat aan deze plichten is voldaan, moet gemotiveerd worden gesteld en onderbouwd. De kantonrechter moet er ambtshalve op toezien dat die voorschriften worden nageleefd, dus ook als er geen verweer is gevoerd. [1]
Ambtshalve toetsing van de precontractuele informatieplichten
2.3.
Vooropgesteld wordt dat de eisende partij haar standpunten met betrekking tot de (pre)contractuele informatieplichten strikt genomen onvoldoende heeft onderbouwd. De eisende partij moet expliciet en op een duidelijke manier aangeven op welke schermafbeelding welke informatie van artikel 6:230m lid 1 BW en artikel 6:230v lid 3 BW te vinden is (bijvoorbeeld door de relevante onderdelen in de producties te onderstrepen of te arceren). Het is niet aan de kantonrechter om eigenhandig op zoek te gaan naar informatie in het dossier. De kantonrechter wijst de eisende partij erop dat het ontbreken van een dergelijke onderbouwing in eventuele vervolgzaken kan leiden tot afwijzing van de vordering.
2.4.
In dit geval zal de kantonrechter wel toetsen of de eisende partij aan de (pre)contractuele informatieplichten heeft voldaan. De eisende partij heeft schermafbeeldingen van het bestelproces overgelegd, voorzien van een toelichting. Uit deze toelichting en stukken blijkt niet (voldoende) dat de eisende partij voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst aan de informatieplicht(en) als bedoeld in artikel 6:230m lid 1 onder h BW heeft voldaan. De eisende partij heeft namelijk niet gesteld dat zij de gedaagde partij heeft geïnformeerd over het herroepingsrecht. Voor deze schending zal een sanctie worden toegepast.
Ambtshalve toetsing van de contractuele informatieplicht
2.5.
De kantonrechter moet ook ambtshalve toetsen of de eisende partij heeft voldaan aan de contractuele informatieplicht van artikel 6:230v lid 7 BW. De eisende partij heeft een bestelbevestiging overgelegd, maar dit stuk bevat niet alle in artikel 6:230m lid 1 BW genoemde informatie. Daarin ontbreekt namelijk informatie over de wijze van betaling en levering (zoals bedoeld in artikel 6:230m lid 1 onder g BW) en het modelformulier voor ontbinding (zoals bedoeld in artikel 6:230m lid 1 onder h BW). Voor deze schendingen zal een sanctie worden toegepast.
Welke sanctie hoort hierbij?
2.6.
De schending met betrekking tot het herroepingsrecht heeft tot gevolg dat de herroepingstermijn van veertien dagen is verlengd tot het moment waarop alle ontbrekende gegevens alsnog op de voorgeschreven wijze aan de gedaagde partij zijn verstrekt, maar ten hoogste met twaalf maanden (artikel 6:230o lid 2 BW). Omdat deze termijn al is verstreken en niet is gesteld of gebleken dat de gedaagde partij de overeenkomst binnen die termijn heeft willen herroepen, zal aan dit gebrek enkel de hieronder te noemen sanctie worden verbonden.
2.7.
Gelet op de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie [2] en onder meer, het arrest van de Hoge Raad van 12 november 2021 [3] moet de kantonrechter aan de schending van de informatieplichten gevolgen verbinden door passende maatregelen te nemen die de consument effectieve rechtsbescherming bieden. Die maatregelen moeten doeltreffend, afschrikwekkend en evenredig zijn.
2.8.
De eisende partij heeft de precontractuele informatieplicht zoals opgenomen in artikel 6:230m lid 1 onder h geschonden. De eisende partij heeft ook de contractuele informatieplicht van artikel 6:230v lid 7 BW geschonden. Met het oog op voornoemde Europeesrechtelijke beginselen en de jurisprudentie van het HvJEU en de Hoge Raad, zal de overeenkomst gedeeltelijk worden vernietigd, te weten voor 20% van de door de gedaagde partij oorspronkelijk verschuldigde hoofdsom.
Ambtshalve toetsing van de algemene voorwaarden
2.9.
De kantonrechter moet, gelet op het Dexia-arrest [4] , onderzoek doen naar (mogelijk) oneerlijke bedingen in de toepasselijke algemene voorwaarden. Volgens Richtlijn 93/13/EEG betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten is een beding oneerlijk wanneer dit het evenwicht tussen de wederzijdse rechten en verplichtingen ten nadele van de consument aanzienlijk verstoort. De kantonrechter moet in iedere procedure over ieder onderdeel van de vordering beoordelen of daarover in de algemene voorwaarden afspraken zijn gemaakt en of die afspraken al dan niet oneerlijk zijn ten opzichte van de consument. Als de kantonrechter oordeelt dat een contractuele afspraak oneerlijk is, moet het beding worden vernietigd en moet de vordering op dat onderdeel worden afgewezen (ook als de eisende partij in de procedure een beroep doet op wettelijke bepalingen in plaats van op die contractuele afspraak).
2.10.
Uit de overgelegde stukken blijkt dat op de overeenkomst(en) de volgende algemene voorwaarden van de eisende partij van toepassing zijn verklaard: Algemene Voorwaarden Prelum Uitgevers B.V. (hierna: de algemene voorwaarden).
2.11.
Het beding uit de algemene voorwaarden die verband houden met de vordering, te weten artikel 14.4, is door de kantonrechter getoetst en niet oneerlijk bevonden.
Wat is toewijsbaar?
2.12.
Gelet op het voorgaande is een bedrag van € 82,80 aan hoofdsom toewijsbaar
(€ 103,50 x 0.8).
2.13.
De buitengerechtelijke kosten zijn toewijsbaar over deze hoofdsom, tot een bedrag van € 40,00.
2.14.
De vordering tot vergoeding van de verschenen rente zal worden afgewezen, omdat de eisende partij die rente (gelet op de toewijsbare hoofdsom) over een te hoog bedrag heeft berekend. De wettelijke rente zal worden toegewezen over de toewijsbare hoofdsom vanaf de dag van de dagvaarding.
2.15.
De gedaagde partij heeft een deelbetaling gedaan van € 60,00. De eisende partij heeft niet gesteld op welke datum deze betaling is ontvangen. De betaling zal daarom niet overeenkomstig artikel 6:44 BW eerst in mindering strekken op de kosten. Er kan namelijk niet vastgesteld worden of deze bedragen op het moment van betaling door de gedaagde partij al verschuldigd waren. De deelbetaling wordt dan ook in mindering gebracht op de hoofdsom, zodat een toewijsbare hoofdsom resteert van € 22,80.
Conclusie en proceskosten
2.16.
De vordering wordt gedeeltelijk toegewezen.
2.17.
De gedaagde partij wordt grotendeels in het ongelijk gesteld en zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
veroordeelt de gedaagde partij tot betaling aan de eisende partij van € 62,80, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 22,80 vanaf 17 oktober 2024 tot aan de dag van de gehele betaling;
3.2.
veroordeelt de gedaagde partij tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van de eisende partij tot en met vandaag vaststelt op:
dagvaarding € 113,54;
griffierecht € 130,00;
salaris gemachtigde € 40,00;
3.3.
verklaart de veroordeling(en) in dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
3.4.
wijst de vordering voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.S.J. Thijs en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter

Voetnoten

1.Zie, onder meer, het arrest van de Hoge Raad van 12 november 2021, ECLI:NL:HR:2021:1677.
2.HvJ EU 23 januari 2019, zaak C-430/17, ECLI:EU:C:2019:47 (Walbusch Walter Busch), punt 41; HvJ EU 10 juli 2019, zaak C-649/17, ECLI:EU:C:2019:576 (Amazon EU), punt 44.
3.Hoge Raad 12 november 2021, ECLI:NL:HR:2021:1677.
4.HvJ EU 27 januari 2021, C‑229/19 en C‑289/19, ECLI:NL:EU:C:68 (Dexia).