ECLI:NL:RBNHO:2025:5903

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
28 mei 2025
Publicatiedatum
28 mei 2025
Zaaknummer
11245822 \ CV EXPL 24-5489
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenvonnis inzake instapweigering en prejudiciële vragen over de Verordening (EG) nr. 261/2004

In deze bodemzaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 28 mei 2025 een tussenvonnis uitgesproken in een geschil tussen passagiers en American Airlines, Inc. De passagiers, die een vervoersovereenkomst hadden gesloten voor een vlucht van Amsterdam naar Miami, vorderden compensatie van de vervoerder na een instapweigering op 12 juli 2022. De vervoerder stelde dat de instapweigering het gevolg was van een capaciteitsbeperking op Schiphol, opgelegd door de luchthaven vanwege een tekort aan beveiligingspersoneel. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er sprake was van een instapweigering, ongeacht de redenen van de vervoerder. De passagiers hebben hun vordering gebaseerd op de Verordening (EG) nr. 261/2004, die compensatie voorschrijft bij instapweigering. De kantonrechter heeft besloten om prejudiciële vragen te stellen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie over de interpretatie van de begrippen 'instapweigering' en 'redelijke gronden' in de context van de Verordening. De zaak is aangehouden voor verdere behandeling en partijen zijn in de gelegenheid gesteld om op het voornemen van de kantonrechter te reageren.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 11245822 \ CV EXPL 24-5489
Uitspraakdatum: 28 mei 2025
Tussenvonnis van de kantonrechter in de zaak van:

1.[eiser 1]

2. [eiser 2]beiden wonende te [plaats]
eisers
hierna gezamenlijk te noemen: de passagiers
gemachtigde: mr. R. Bos (ProBe-ASP B.V., handelende onder de naam Aviclaim)
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
American Airlines, Inc.
gevestigd te Wilmington, Verenigde Staten
gedaagde
hierna te noemen: de vervoerder
gemachtigde: mr. M. Lustenhouwer (AKD N.V.)

1.Het procesverloop

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding:
- de conclusie van antwoord;
- de conclusie van repliek;
- de conclusie van dupliek;
- het bericht met aanvullende producties van de passagiers;
- de mondelinge behandeling van 13 februari 2025 waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
De passagiers hebben een vervoersovereenkomst gesloten. Op grond daarvan moest de vervoerder hen en hun twee minderjarige kinderen op 12 juli 2022 vervoeren van Amsterdam-Schiphol Airport, via Philadelphia, Verenigde Staten, naar Miami, Verenigde Staten, met de vluchtcombinatie AA203 en AA2571.
2.2.
De passagiers en hun kinderen zijn niet meegevlogen met vlucht AA203 (hierna: de vlucht).
2.3.
De passagiers hebben de eventuele vorderingsrechten van hun kinderen aan zichzelf overgedragen.
2.4.
De passagiers hebben daarom compensatie van de vervoerder gevorderd.
2.5.
De vervoerder heeft niet uitbetaald.

3.Het geschil

3.1.
De passagiers vorderen dat de vervoerder, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 2.400,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf het moment van de instapweigering tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 360,00 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente;
- de proceskosten, te vermeerderen met wettelijke rente;
- de nakosten.
3.2.
De passagiers baseren hun vordering op de Verordening (EG) nr. 261/2004 (hierna: de Verordening) en de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagiers stellen dat de vervoerder hen en hun minderjarige kinderen tegen hun wil de instap op de vlucht heeft geweigerd en dat de vervoerder hen vanwege deze instapweigering moet compenseren met een bedrag van € 600,- per persoon. [1]
3.3.
De vervoerder voert verweer. Op zijn verweer wordt ingegaan bij de beoordeling van het geschil.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat hij bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
4.2.
Volgens de vervoerder konden de passagiers en hun kinderen niet aan boord van de vlucht worden vervoerd vanwege een capaciteitsbeperking op Schiphol. Er was in de zomer van 2022 een tekort aan beveiligingspersoneel. Dit resulteerde in chaos en lange wachtrijen tot buiten de terminal. Daarom heeft Schiphol luchtvaartmaatschappijen – waaronder de vervoerder – verplicht om het aantal passagiers terug te brengen omdat de luchthaven de passagiersstromen niet aankon. Daarom moest het aantal gevulde stoelen op de vlucht beperkt worden en heeft de vervoerder de boeking van de passagiers in kwestie geannuleerd.
4.3.
De vervoerder betwist primair dat het hierbij ging om een instapweigering tegen de wil van de passagiers. Hij voert aan dat de oplossing in overleg met de passagiers tot stand is gekomen. Daarnaast heeft hij niet geweigerd om de passagiers te vervoeren, maar heeft hij een instructie van de luchthaven gekregen om het aantal te vervoeren passagiers te verminderen. Daar moest hij zich aan houden. Hij had daarbij niet de wil om de passagiers te weigeren maar hij was gebonden aan het besluit van de luchthaven. Ten slotte hebben de passagiers zich ook niet voor het instappen gemeld, aldus de vervoerder.
4.4.
De passagiers hebben hier tegenin gebracht dat er feitelijk sprake is van een instapweigering. Zij hadden immers een bevestigde boeking voor de vlucht, maar mochten uiteindelijk toch niet mee. Daarbij is de wil van de vervoerder of de achterliggende reden daarvan niet van belang, aldus de passagiers.
4.5.
De kantonrechter overweegt dat een instapweigering in de zin van de Verordening een weigering is om passagiers op een vlucht te vervoeren, als zij zich wel voor het instappen hebben gemeld. Daarvoor is vereist dat zij een bevestigde boeking voor de vlucht in kwestie hebben. [2] Als aan deze voorwaarden is voldaan, en de passagiers tegen hun wil de toegang tot een vlucht wordt geweigerd, hebben zij recht op compensatie, bijstand en verzorging. [3] Het Hof heeft geoordeeld dat er ook sprake is van een instapweigering als een luchtvaartmaatschappij de passagiers er van tevoren van in kennis heeft gesteld dat hij hen de instap zal weigeren en de passagiers zich niet voor het instappen hebben gemeld. [4] Er is echter geen sprake van een instapweigering in de zin van de verordening als de weigering is gebaseerd op redelijke gronden. [5]
4.6.
De kantonrechter oordeelt dat er in dit geval sprake was van een weigering van de vervoerder om de passagiers op de vlucht te vervoeren. Vast staat namelijk dat de passagiers feitelijk niet mee mochten vliegen met de vlucht. Het Hof heeft geoordeeld dat het begrip ‘instapweigering’ geldt voor alle gevallen waarin een luchtvaartmaatschappij weigert een passagier te vervoeren. [6] Dit betekent dat het in dit verband niet uitmaakt dat deze weigering het gevolg was van de door Schiphol opgelegde beperkingen of dat de vervoerder dit schijnbaar niet wilde.
4.7.
Ook de omstandigheid dat de passagiers zich, na het horen dat zij niet op de vlucht toegelaten zouden worden, niet alsnog op de luchthaven voor het inchecken hebben gemeld, maakt dit niet anders. Het Hof heeft immers geoordeeld dat een luchtvaartmaatschappij die een passagier van tevoren ervan in kennis heeft gesteld dat zij hem tegen zijn wil de toegang zal weigeren tot een vlucht waarvoor hij een bevestigde boeking heeft, deze passagier ook compensatie moet betalen als hij zich niet voor het instappen heeft gemeld. [7]
4.8.
Ter beoordeling van de vraag of sprake is van een instapweigering in de zin van de Verordening, die recht geeft op compensatie, moet ten slotte worden beoordeeld of de vervoerder redelijke gronden had om de passagiers de instap te weigeren. Deze redelijke gronden kunnen onder meer redenen zijn die te maken hebben met gezondheid, veiligheid of beveiliging of ontoereikende reisdocumenten. [8] Het Hof heeft geoordeeld dat het hierbij gaat om een niet-limitatieve lijst. [9]
4.9.
De vervoerder stelt subsidiair dat de weigering was gebaseerd op redelijke gronden. De instructies van Schiphol over het beperken van het aantal passagiers zijn namelijk redenen die te maken hebben met de veiligheid en beveiliging van de luchthaven, zoals bedoeld in de Verordening, aldus de vervoerder.
4.10.
De passagiers betwisten dit. De passagiers voeren onder verwijzing naar de jurisprudentie van het Hof aan dat het bij redelijke gronden moet gaan om redenen die toerekenbaar zijn aan de passagier die niet mocht instappen. Zij voeren aan dat het in dit geval niet aan hen toerekenbaar was dat zij niet in mochten stappen. Zij stellen voor om vragen van uitleg te stellen aan het Hof over het ‘redelijke gronden’-criterium.
4.11.
Het Hof heeft het volgende geoordeeld over het herverdelen van vluchten door een luchtvaartmaatschappij vanwege buitengewone omstandigheden:
“Deze herverdeling is verricht om te vermijden dat de betrokken passagiers van de wegens buitengewone omstandigheden geannuleerde vluchten niet het slachtoffer zouden worden van al te lange wachttijden. Deze reden is echter niet vergelijkbaar met die welke uitdrukkelijk in artikel 2, sub j, van verordening nr. 261/2004 zijn vermeld, aangezien zij absoluut niet toerekenbaar is aan de passagier die niet mocht instappen.” [10]
4.12.
Deze overweging lijkt op het eerste gezicht steun te bieden aan het standpunt van de passagiers omdat de capaciteitsbeperking van Schiphol niet aan hen toerekenbaar was. Daarnaast heeft het Hof geoordeeld dat uitzonderingen op bepalingen die rechten verlenen aan passagiers strikt moeten worden uitgelegd. [11] Dit pleit ervoor om het begrip ‘redelijke gronden’ strikt uit te leggen en deze situatie niet onder dit begrip te laten vallen. Ten slotte kan een luchtvaartmaatschappij bij instapweigering geen beroep doen op buitengewone omstandigheden, zoals een reorganisatie van vluchten. [12]
4.13.
Tegen het standpunt van de passagiers dat daarom in dit geval geen sprake is van redelijke gronden valt evenwel het volgende in te brengen:
- De Verordening noemt als een voorbeeld van redelijke gronden redenen die te maken hebben met ‘veiligheid of beveiliging’. De verplichting, opgelegd door de leiding van Schiphol aan de vervoerder om het aantal passagiers op de luchthaven te beperken is een reden die te maken heeft met de veiligheid op de luchthaven; [13] - Het Hof heeft daarnaast geoordeeld dat het bij de in de Verordening opgenomen voorbeelden van redelijke gronden gaat om een niet-limitatieve lijst. [14] In dit geval was de reden van de instapweigering niet verwijtbaar aan de vervoerder. Hij werd immers door Schiphol verplicht om het aantal vertrekkende passagiers te beperken. Er was daarom geen sprake van een vrije keuze van de vervoerder.
4.14.
Gelet op het bovenstaande rijst de vraag hoe de begrippen ‘instapweigering’ en ‘redelijke gronden’ in de zin van artikel 2, sub j, van de verordening moeten worden uitgelegd, meer specifiek of daarvan sprake kan zijn als een luchtvaartmaatschappij passagiers de instap weigert op een vlucht omdat de luchthaven hem in verband met de veiligheid op de luchthaven heeft verplicht om het aantal passagiers op die dag te verminderen.
4.15.
De kantonrechter is voornemens de volgende vragen van uitleg aan het Hof te stellen over artikelen 2 en 4 van de Verordening:
1. Moet het begrip ‘instapweigering’ in de zin van de artikelen 2, sub j, en 4 van de Verordening aldus worden uitgelegd dat daarvan ook sprake kan zijn in gevallen dat de reden niet toerekenbaar is aan de passagiers die niet mochten instappen?
2. Kunnen tot de ‘redelijke gronden’ in de zin van artikel 2, sub j, van de Verordening alleen die gronden behoren die toerekenbaar zijn aan de passagiers die niet mochten instappen, of ook die welke noch aan de passagiers die niet mochten instappen, noch aan de luchvaartmaatschappij toerekenbaar zijn?
3. Moet het begrip ‘instapweigering’ in de zin van de artikelen 2, sub j, en 4 van de Verordening aldus worden uitgelegd dat daarvan sprake kan zijn in het geval dat een luchtvaartmaatschappij passagiers de instap weigert op een vlucht omdat de luchthaven haar heeft verplicht het aantal passagiers te verminderen vanwege de veiligheid op de luchthaven?
4.16.
De conclusie is dat de kantonrechter voornemens is, alvorens verder te beslissen, de in 4.15 vermelde vragen van uitleg aan het Hof te stellen. Partijen zullen in de gelegenheid worden gesteld zich over dit voornemen en de vraagstelling uit te laten bij een tegelijkertijd te nemen akte. In afwachting daarvan wordt iedere verdere beslissing aangehouden.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
verwijst de zaak naar de rol van 25 juni 2025 voor het nemen van een akte door beide partijen als bedoeld in 4.16 van dit tussenvonnis;
5.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.W. Koenis, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter

Voetnoten

1.Artikel 7 van de Verordening.
2.Artikel 2, aanhef en sub j van de Verordening.
3.Artikel 4 lid 3 van de Verordening.
4.HvJEU 26 oktober 2023, C-238/22, ECLI:EU:C:2023:815.
5.Artikel 2, aanhef en sub j van de Verordening.
6.HvJEU 4 oktober 2012, C-22/11, ECLI:EU:C:2012:604.
7.HvJEU 26 oktober 2023, C-238/22, ECLI:EU:C:2023:815.
8.Artikel 2, aanhef en sub j van de Verordening.
9.HvJEU 4 oktober 2012, C-22/11, ECLI:EU:C:2012:604.
10.HvJEU 4 oktober 2012, C-22/11, ECLI:EU:C:2012:604., ro. 33.
11.HvJEU 22 december 2008, C-549/07, ECLI:EU:C: 2008:771, ro. 17 en HvJEU 4 oktober 2012, C-22/11, ECLI:EU:C:2012:604, ro. 38.
12.HvJEU 4 oktober 2012, C-22/11, ECLI:EU:C:2012:604, ro. 38.
13.Rb. Noord-Holland 27 november 2024, ECLI:NL:RBNHO:2024:12628; Rb. Noord-Holland 4 december 2024, ECLI:NL:RBNHO:2024:13433; Rb. Noord-Holland 4 december 2024, ECLI:NL:RBNHO:2024:13425.
14.HvJEU 4 oktober 2012, C-22/11, ECLI:EU:C:2012:604, ro. 30 en HvJEU 4 oktober 2012, C-321/11, ECLI:EU:C:2012:609, ro. 30.