In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Haarlem, op 9 mei 2025 een geheimhoudingsbeslissing genomen in het kader van een geschil over motorrijtuigenbelasting. Eiser, wonende te [woonplaats], had bezwaar gemaakt tegen een rekening van de inspecteur van de Belastingdienst, die op 21 augustus 2023 was verzonden. Het bezwaar werd op 14 november 2023 niet-ontvankelijk verklaard, waarna eiser op 21 november 2023 beroep instelde. Tijdens de procedure heeft verweerder op 26 augustus 2024 een verweerschrift ingediend, waarin enkele passages onleesbaar waren gemaakt zonder een beroep te doen op artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De rechtbank heeft verweerder op 9 januari 2025 verzocht om verduidelijking over de onleesbare passages en om deze in een gesloten envelop aan de rechtbank te overleggen. Verweerder heeft op 22 januari 2025 aangegeven dat de onleesbare passages betrekking hebben op gegevens van een andere belastingplichtige en dat deze geen stukken van het geding zijn. De rechtbank heeft dit opgevat als een weigering om de ongelakte stukken te overleggen en verweerder kreeg de kans om deze alsnog aan te leveren. Uiteindelijk heeft verweerder op 22 april 2025 de ongelakte bijlagen aan de rechtbank gezonden, maar bleef bij zijn standpunt dat de geheimhouding gerechtvaardigd was vanwege privacybescherming.
De geheimhoudingskamer van de rechtbank heeft vervolgens de zaak beoordeeld. De rechtbank benadrukte dat in beginsel alle op de zaak betrekking hebbende stukken ter beschikking moeten worden gesteld, maar dat artikel 8:29 van de Awb geheimhouding kan rechtvaardigen indien gewichtige redenen bestaan. De geheimhoudingskamer oordeelde dat de belangen van de privacy van derden zwaarder wegen dan het belang van eiser bij openbaarmaking van de onleesbare passages. De rechtbank concludeerde dat de gevraagde geheimhouding gerechtvaardigd was en heeft dit op 9 mei 2025 beslist.