In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 8 mei 2025 een geheimhoudingsbeslissing genomen in het kader van een geschil over een naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting. Eiser, wonende te [woonplaats], had bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag/boetebeschikking die op 17 mei 2024 door de inspecteur van de Belastingdienst was opgelegd. Het bezwaar werd op 2 september 2024 ongegrond verklaard, waarna eiser op 6 oktober 2024 beroep instelde. Tijdens de procedure heeft verweerder op 4 november 2024 een verweerschrift ingediend, waarin enkele passages onleesbaar waren gemaakt zonder een beroep te doen op artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De rechtbank heeft verweerder op 12 februari 2025 verzocht om verduidelijking over de onleesbare passages en om deze in een gesloten envelop aan de rechtbank te overleggen. Verweerder heeft echter aangegeven dat de onleesbare passages betrekking hadden op gegevens van een andere belastingplichtige en dat deze geen stukken van het geding waren. De rechtbank heeft dit opgevat als een weigering om de ongelakte stukken te overleggen.
Op 9 april 2025 heeft de rechtbank verweerder een laatste kans gegeven om de ongelakte stukken te overleggen. Uiteindelijk heeft verweerder op 24 april 2025 de ongelakte bijlage 1.2 aan de rechtbank gezonden, maar bleef hij bij zijn standpunt dat de gegevens niet openbaar gemaakt hoefden te worden. De geheimhoudingskamer heeft vervolgens de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de gevraagde geheimhouding gerechtvaardigd was, gezien het belang van de privacy van derden en de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG).