ECLI:NL:RBNHO:2025:6009

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
20 mei 2025
Publicatiedatum
3 juni 2025
Zaaknummer
24/2547
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing omgevingsvergunning voor verbouwing bedrijfsruimte naar woonruimte in strijd met bestemmingsplan

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland, gedateerd 20 mei 2025, is het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een omgevingsvergunning ongegrond verklaard. Eiser had een aanvraag ingediend voor de verbouwing van een bedrijfsruimte naar een woonruimte, inclusief de bouw van een dakterras en een pui in de achtergevel. De rechtbank oordeelt dat het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlem de aanvraag terecht heeft afgewezen, omdat het dakterras in strijd is met het bestemmingsplan. De rechtbank stelt vast dat het pand zich voor een groot deel op grond met de bestemming 'Tuin - 3' bevindt, waar geen primaire woonfuncties zijn toegestaan. Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat het college onvoldoende heeft gemotiveerd waarom het gebruik van het pand als woonruimte in strijd is met de goede ruimtelijke ordening en waarom de pui in de achtergevel geen verbetering van het gevelbeeld betreft. De rechtbank benadrukt dat de aanvraag moet worden getoetst aan de goede ruimtelijke ordening en dat het college beleidsruimte heeft bij de beoordeling van de aanvraag. De rechtbank concludeert dat de weigering van de omgevingsvergunning onvoldoende gemotiveerd is, maar dat het beroep ongegrond blijft omdat eiser niet heeft betwist dat het dakterras in strijd is met het bestemmingsplan. Eiser kan echter een nieuwe aanvraag indienen, rekening houdend met de motiveringen in deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 24/2547

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 mei 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: B.A. Jellema van der Meij),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlem, het college
(gemachtigde: mr. J.E. van Gilst).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de afwijzing van de aanvraag van eiser om een omgevingsvergunning voor het verbouwen van een bedrijfsruimte naar een woonruimte op [adres] in [plaats] . De aanvraag ziet tevens op de bouw van een dakterras en een pui in de achtergevel van het pand. Eiser is het niet eens met de afwijzing van deze aanvraag. Aan de hand van de beroepsgronden van eiser beoordeelt de rechtbank de afwijzing van de aanvraag.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het beroep ongegrond is. Het college heeft de verzochte omgevingsvergunning kunnen afwijzen omdat het dakterras in strijd is met het bestemmingsplan. Verder is de rechtbank van oordeel dat het college onvoldoende heeft gemotiveerd waarom het gebruik van het pand als woonruimte in strijd is met de goede ruimtelijke ordering. Daarnaast heeft het college onvoldoende gemotiveerd waarom de pui in de achtergevel geen verbetering van het gevelbeeld betreft. Tot slot is de rechtbank van oordeel dat het college onvoldoende heeft gemotiveerd dat de parkeerdruk in de wegstaat aan de verlening. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Eiser heeft een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning voor het verbouwen van een bedrijfsruimte naar een woonruimte op [adres] in [plaats] . Volgens het bouwplan bij de aanvraag wordt het pand voorzien van een keuken, slaapkamers, een dakterras en een schuifpui in de achtergevel. Het college heeft deze aanvraag met het besluit van 27 juli 2023 afgewezen. Met het bestreden besluit van 2 april 2024 op het bezwaar van eiser is het college bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
2.1.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
2.2.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2.3.
De rechtbank heeft het beroep op 18 maart 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het college.

Beoordeling door de rechtbank

Het bestreden besluit
3. In het bestreden besluit heeft het college het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Voor de motivering van deze beslissing verwijst het college naar het advies van de Adviescommissie voor bezwaarschriften. Volgens de Adviescommissie is het bouwplan op verschillende punten in strijd met het bestemmingsplan ‘Oude stad’. Ten eerste is er strijd met het bestemmingsplan omdat het desbetreffende pand zich voor een groot deel op grond met de bestemming ‘Tuin – 3’ bevindt. Volgens deze bestemming is het slechts toegestaan om bijbehorende bouwwerken te realiseren ten dienste van het hoofdgebouw. Het college legt dit artikel zo uit dat bijbehorende bouwwerken op de bestemming ‘Tuin – 3’ ondergeschikt moeten zijn aan het hoofdgebouw wat betekent dat er geen primaire woonfuncties, zoals een keuken en woonkamer, gerealiseerd mogen worden op deze bestemming. Verder is het dakterras volgens het college in strijd met artikel 22.2 onder s van het bestemmingsplan omdat het dakterras niet van binnenuit ontsloten wordt en de diepte van het dakterras meer dan 2,5 meter bedraagt vanaf de achtergevel. Daarnaast is het plaatsen van een pui in de achtergevel in strijd met artikel 22.2 onder e van het bestemmingsplan omdat hiermee de bestaande gevelindeling wordt gewijzigd.
3.1.
Het college heeft advies gevraagd van het team Stedenbouw en planologie. Uit dit advies volgt, kort samengevat, dat het bouwplan in strijd is met de goede ruimtelijke ordening omdat de bestemming ‘Tuin – 3’ niet bedoeld of geschikt is voor bewoning. Het college vreest voor ongewenste precedentwerking als er een omgevingsvergunning wordt verleend voor de woonfunctie op de gronden met deze bestemming. Verder is het bouwplan in strijd met het beleid van het college om een goede verdeling te bewerkstelligen tussen grote en kleine woningen in de gemeente. Ook is het plaatsen van de pui in de achtergevel op grond van artikel 22.4 van het bestemmingsplan alleen toegestaan indien het een herstel of verbetering van het gevelbeeld betreft. Daarvan is in dit geval volgens het college geen sprake. Tot slot is het bouwplan in strijd met artikel 3.2.1. en artikel 3.2.3. van het Parapluplan parkeernormen Haarlem 2018. Dit omdat er in het bouwplan geen ruimte is aangebracht voor parkeergelegenheid op eigen terrein. Ook op dit punt is het college niet bereid om af te wijken omdat de afdeling Beheer en Beleid Openbare Ruimte hierover negatief heeft geadviseerd.
3.2.
De rechtbank stelt voorop dat de aanvraag betrekking heeft op de activiteiten bouwen en handelen in strijd met het bestemmingsplan. Op grond van artikel 2.12, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), is het college bevoegd om af te wijken van het bestemmingsplan indien de afwijking niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Bij de beslissing om al dan niet gebruik te maken van deze bevoegdheid heeft het college beleidsruimte en moet het de betrokken belangen afwegen. De rechtbank oordeelt niet zelf of verlening van de omgevingsvergunning in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. Zij toetst deze beoordeling van het college terughoudend. De rechtbank beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit in overeenstemming is met het recht en of het college de omgevingsvergunning in redelijkheid heeft kunnen weigeren.
Dakterras
4. De rechtbank merkt op dat eiser in zijn beroepschrift niet opkomt tegen de conclusie van het college dat het dakterras in strijd is met het bestemmingsplan. Nu dit door eiser niet wordt betwist, is de rechtbank van oordeel dat het dakterras in strijd is met artikel 22.2 onder s, onder 5 van het bestemmingsplan omdat het dakterras meer dan 2,5 meter vanaf de achtergevel is gelegen. De onderbouwing van het college dat zij dat ruimtelijk onwenselijk vindt vanwege privacy, acht de rechtbank voldoende om strijd aan te nemen met de goede ruimtelijke ordening. Op grond van het dakterras kon de aanvraag geweigerd worden. Hiertegen heeft eiser niets aangevoerd. Reeds hierom is het beroep ongegrond. De enkele stelling dat eiser bereid is het bouwplan aan te passen door het dakterras te schrappen, kan hem niet baten. Het bouwplan wordt beoordeeld zoals aangevraagd, en voor zover de rechtbank heeft kunnen zien is de aanvraag niet formeel gewijzigd.
5. De rechtbank hecht er – in het kader van finale geschilbeslechting – evenwel waarde aan ook in te gaan op de overige weigeringsgronden, omdat eiser een nieuwe aanvraag kan indienen voor de verbouwing tot woonruimte.
Gebruik als woning
6. In onderhavig geval is sprake van een bestaand bouwwerk dat deels gelegen is op gronden met de bestemming ‘Gemengd – 1’ en deels op gronden met de bestemming ‘Tuin – 3’. Het gebruik als woning is in strijd met de bestemming ‘Tuin – 3’. Omdat het om een bestaand gebouw gaat, kan het college de omgevingsvergunning verlenen met toepassing van artikel 4, sub 9, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (Bor). Dat volgt uit artikel 2.12, eerste lid, onder a, sub 2, van de Wabo.
6.1.
Het college heeft het gebruik als woning geweigerd omdat bijbehorende bouwwerken op de bestemming ‘Tuin – 3’ ondergeschikt moeten zijn aan het hoofdgebouw wat betekent dat er geen primaire woonfuncties gerealiseerd mogen worden op deze bestemming. Ook stelt het college dat het bouwplan in strijd is met de goede ruimtelijke ordening omdat de bestemming ‘Tuin – 3’ niet bedoeld of geschikt is voor bewoning.
6.2.
De rechtbank acht deze motivering onvoldoende om het besluit te dragen. Het college miskent bij deze redenering dat een omgevingsvergunning is aangevraagd voor gebruik in strijd met het bestemmingsplan. Dat bouwwerken volgens de
bestemmingondergeschikt moeten zijn aan het hoofdgebouw of niet bedoeld zijn voor bewoning doet derhalve niet ter zake. De strijd met de bestemming is immers het uitgangspunt van de aanvraag. De aanvraag moet getoetst worden aan de goede ruimtelijke ordening. De stelling dat strijd met de bestemming ook strijd oplevert met een goede ruimtelijke ordening is onhoudbaar. Daarmee zou artikel 2.12 van de Wabo namelijk zinledig zijn.
6.3.
Tussen partijen is niet in geschil dat de aanbouw al sinds 1935 aanwezig is. Het college heeft onvoldoende onderbouwd waarom de ruimtelijke uitstraling van het gebouw in negatieve zin verandert door het verschil tussen gebruik voor een aan-huis-verbonden beroep – wat volgens het college wel is toegestaan – en wonen. Het verschil in gebruik is van buitenaf niet of nauwelijks zichtbaar. De uitbouw staat er immers al. Ook ziet de rechtbank niet in waarom de ruimtelijke uitstraling van het gebouw zou veranderen indien de primaire woonfuncties zich in de aanbouw of alleen in het hoofdgebouw zouden bevinden. Ook dat verschil is van buitenaf niet of nauwelijks zichtbaar.
6.4.
Het college heeft het gebruik als woning verder in strijd geacht met de goede ruimtelijke ordening omdat het pand niet geschikt is voor bewoning. Dat heeft het college niet gemotiveerd. Nog daargelaten dat de bebouwing juist geschikt gemaakt zal worden voor bewoning door de aangevraagde bouwactiviteiten (welke bouwactiviteiten ook kunnen vallen onder artikel 4, sub 9, van bijlage II bij het Bor).
6.5.
Het college vreest verder ongewenste precedentwerking als er een omgevingsvergunning wordt verleend voor de woonfunctie op de gronden met deze bestemming. Bovendien is het bouwplan in strijd met het beleid van het college over een goede verdeling tussen grote en kleine woningen in de gemeente. Ook deze stellingen zijn onvoldoende gemotiveerd. Eiser heeft gesteld dat een splitsingsvergunning is verleend voor het splitsen van [adres] in twee woningen. Indien dat juist is, moet het ervoor gehouden worden dat voornoemde afwegingen bij het verlenen van de splitsingsvergunning al gemaakt zijn. Het college heeft dat niet onderzocht. Dat levert een zorgvuldigheidsgebrek op. Deze aanvraag kan namelijk niet los gezien worden van eventuele woningsplitsing.
6.6.
Gelet op het voorgaande, en tegen de achtergrond van het belang dat eiser heeft, acht de rechtbank de weigering van de omgevingsvergunning voor het gebruik als – en verbouwen naar – woning onvoldoende gemotiveerd.
Parkeren
7. Ook de weigering vanwege toename van de parkeerdruk is onvoldoende gemotiveerd. Ook daarbij dient het college te onderzoeken of al dan niet bij een splitsingsvergunning een afweging gemaakt is over de parkeerdruk.
Achterpui
8. Het college heeft gesteld dat ten aanzien van de achterpui niet kan worden afgeweken van het bestemmingsplan omdat geen sprake is van herstel of verbetering van de achtergevel, hetgeen wel noodzakelijk is omdat het een ‘orde 2’ – gebouw betreft. De rechtbank overweegt allereerst dat het college niet heeft getoetst of deze wijziging mogelijk valt onder artikel 2, aanhef en onder 7, en artikel 4a, tweede lid, onder b, van bijlage II bij het Bor. In dat geval zouden de eisen uit het bestemmingsplan niet van toepassing zijn.
8.1.
Daarnaast betreft de wijziging het plaatsen van een kozijn in de blinde achtergevel van de aanbouw (een loods) uit 1935. Het college heeft naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gemotiveerd waarom dat geen verbetering zou zijn. Het college heeft in ieder geval niet gewezen op mogelijke te beschermen waarden van de muur van de bedrijfsloods.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en de weigering van de omgevingsvergunning in stand blijft. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten. Wel kan eiser een nieuwe aanvraag doen met in achtneming van de in deze uitspraak gegeven motiveringen.

Beslissing

De rechtbank verklaard het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Maarleveld, rechter, in aanwezigheid van mr. L.J. Besseling, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 20 mei 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.