3.2.De rechtbank stelt voorop dat de aanvraag betrekking heeft op de activiteiten bouwen en handelen in strijd met het bestemmingsplan. Op grond van artikel 2.12, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), is het college bevoegd om af te wijken van het bestemmingsplan indien de afwijking niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Bij de beslissing om al dan niet gebruik te maken van deze bevoegdheid heeft het college beleidsruimte en moet het de betrokken belangen afwegen. De rechtbank oordeelt niet zelf of verlening van de omgevingsvergunning in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. Zij toetst deze beoordeling van het college terughoudend. De rechtbank beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit in overeenstemming is met het recht en of het college de omgevingsvergunning in redelijkheid heeft kunnen weigeren.
4. De rechtbank merkt op dat eiser in zijn beroepschrift niet opkomt tegen de conclusie van het college dat het dakterras in strijd is met het bestemmingsplan. Nu dit door eiser niet wordt betwist, is de rechtbank van oordeel dat het dakterras in strijd is met artikel 22.2 onder s, onder 5 van het bestemmingsplan omdat het dakterras meer dan 2,5 meter vanaf de achtergevel is gelegen. De onderbouwing van het college dat zij dat ruimtelijk onwenselijk vindt vanwege privacy, acht de rechtbank voldoende om strijd aan te nemen met de goede ruimtelijke ordening. Op grond van het dakterras kon de aanvraag geweigerd worden. Hiertegen heeft eiser niets aangevoerd. Reeds hierom is het beroep ongegrond. De enkele stelling dat eiser bereid is het bouwplan aan te passen door het dakterras te schrappen, kan hem niet baten. Het bouwplan wordt beoordeeld zoals aangevraagd, en voor zover de rechtbank heeft kunnen zien is de aanvraag niet formeel gewijzigd.
5. De rechtbank hecht er – in het kader van finale geschilbeslechting – evenwel waarde aan ook in te gaan op de overige weigeringsgronden, omdat eiser een nieuwe aanvraag kan indienen voor de verbouwing tot woonruimte.
6. In onderhavig geval is sprake van een bestaand bouwwerk dat deels gelegen is op gronden met de bestemming ‘Gemengd – 1’ en deels op gronden met de bestemming ‘Tuin – 3’. Het gebruik als woning is in strijd met de bestemming ‘Tuin – 3’. Omdat het om een bestaand gebouw gaat, kan het college de omgevingsvergunning verlenen met toepassing van artikel 4, sub 9, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (Bor). Dat volgt uit artikel 2.12, eerste lid, onder a, sub 2, van de Wabo.