Beoordeling door de voorzieningenrechter
11. Het CBR heeft het spoedeisend belang bij de gevraagde voorlopige voorziening niet weersproken. Gelet op de omstandigheid dat eiseres inmiddels een afspraak heeft om op 4 juni 2025 een rijvaardigheidsonderzoek af te leggen, acht de voorzieningenrechter daarmee het spoedeisend belang bij beoordeling van het verzoek om een voorlopige voorziening gegeven.
12. Als uitgangspunt geldt dat het rijvaardigheidsonderzoek erop is gericht de verkeersveiligheid te bevorderen en ongevallen in de toekomst te voorkomen. Op grond van artikel 130, eerste lid, van de Wvw doen de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen personen, indien bij hen een vermoeden bestaat dat de houder van een rijbewijs niet langer beschikt over de rijvaardigheid dan wel over de lichamelijke of geestelijke geschiktheid, vereist voor het besturen van een of meer categorieën van motorrijtuigen waarvoor dat rijbewijs is afgegeven, daarvan zo spoedig mogelijk schriftelijk mededeling aan het CBR onder vermelding van de feiten en omstandigheden die aan het vermoeden ten grondslag liggen.
13. Op grond van artikel 131, eerste lid, van de Wvw besluit het CBR, indien een schriftelijke mededeling als bedoeld in artikel 130, eerste lid, is gedaan, in de bij ministeriele regeling aangewezen gevallen dat betrokkene zich dient te onderwerpen aan een onderzoek naar zijn rijvaardigheid of geschiktheid.
14. Op grond van artikel 2, eerste lid, van de Regeling wordt een vermoeden als bedoeld in artikel 130, eerste lid, van de Wvw, gebaseerd op feiten of omstandigheden als genoemd in de bij de Regeling behorende bijlage.
15. Op grond van artikel 23, derde lid, onder a, van de Regeling besluit het CBR dat iemand zich dient te onderwerpen aan een onderzoek naar de rijvaardigheid dan wel geschiktheid in geval van feiten en omstandigheden als genoemd in de bij de Regeling behorende bijlage, onder A, onderdelen I of II.
16. In de Bijlage, onder A, onderdeel I.1, eerste lid, bij de Regeling is vermeld:
“Bediening van het motorrijtuig
1. Een onjuiste bediening van het koppelingspedaal dan wel het gaspedaal, zich manifesterend in het bij herhaling afslaan van de motor dan wel schokkend en slingerend rijden en bochten te ruim nemen dan wel het intrappen van het onjuiste pedaal of het niet intrappen van het juiste pedaal;
(…)”
In de Bijlage, onder A, onderdeel I.2, derde lid, aanhef en onder a, bij de Regeling is vermeld:
“Beheersing van het motorrijtuig
(…)
3. Overige feiten en omstandigheden waaruit een gebrek in de vaardigheid in de beheersing van het motorrijtuig blijkt:
a. het motorrijtuig niet onder controle houden;
(…)”
In de Bijlage, onder A, onderdeel II, eerste lid, aanhef en onder d, bij de Regeling is vermeld:
“Bedrevenheid in het deelnemen aan het verkeer
1. Niet adequaat kijkgedrag
Hanteren van een verkeerde kijktechniek en een slecht kijkgedrag al of niet met gebruikmaking van spiegels waardoor in gevaarlijke situaties niet of niet voldoende op het overige verkeer wordt gelet, zich onder meer manifesterend bij het
(…)
d. inhalen en het wisselen van rijstrook;
(…)”
Mocht het CBR het besluit baseren op het vermoeden zoals omschreven in de mededeling van de politie?
17. Eiseres stelt zich op het standpunt dat de mededeling van de politie op een aanname berust en niet is onderbouwd met terzake doende feiten in de vorm van een onderzoek naar de toedracht van de aanrijding of het horen van getuigen van de aanrijding. Eiseres wijst erop dat het CBR op grond van artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de nodige kennis omtrent de relevante feiten dient te vergaren, moet onderzoeken of de mededeling van de politie wel zorgvuldig is geweest en belangen dient af te wegen. Eiseres voert aan dat zij gemotiveerd heeft aangegeven dat de mededeling van de politie op een aanname berust en niet is onderbouwd met terzake doende feiten in de vorm van een onderzoek naar de toedracht van de aanrijding of het horen van getuigen van de aanrijding. Daarbij stelt eiseres zich op het standpunt dat de politie zelf niets heeft waargenomen omdat de verbalisant niet bij de aanrijding aanwezig was. Nu in het bestreden besluit een overweging is opgenomen dat de politie dit heeft waargenomen, terwijl dit volgens eiseres aantoonbaar niet zo is, bevat het bestreden besluit een onjuistheid waarmee sprake is van een gebrek in de motivering.
18. De voorzieningenrechter stelt vast dat in de mededeling van 21 december 2024 en het daarbij behorende – op ambtsbelofte opgemaakte – proces-verbaal van bevindingen, is vermeld dat eiseres op 17 december 2024 – samengevat weergegeven – onder meer aan de betreffende verbalisant heeft verteld dat zij op de tweede rijbaan reed toen zij van rijbaan wilde wisselen. Zij vertelde dat zij in haar linkerbuitenspiegel keek en vervolgens haar richtingaanwijzer naar links aan deed. Hierna wilde eiseres van rijbaan verwisselen waarna zij in botsing kwam met de vrachtwagen. Eiseres vertelde dat zij de vrachtwagen wel zag maar een inschattingsfout maakte. Desgevraagd heeft eiseres aangegeven dat zij ongeveer 50 kilometer per uur reed. Na het ongeval merkte zij dat haar auto versnelde, de verhoogde wegafscheiding over reed, vervolgens de vier rijbanen in tegengestelde richting is overgereden, daarna de groenstrook en het fietspad naast de rijbanen is overgegaan waarna zij tot stilstand is gekomen tegen een hek. Na overleg met een tweede politieagent en een aanrijdingsselecteur heeft de verbalisant eiseres verteld dat twijfel bestaat aan haar rijgeschiktheid door het feit dat zij een inschattingsfout heeft gemaakt en naar alle waarschijnlijkheid niet de rem heeft ingedrukt maar het gaspedaal. Tevens heeft zij gedurende de tijd dat zij de rijbanen in tegengestelde richting over ging niet bijgestuurd en is zij pas tot stilstand gekomen toen zij in het bosschage stond.
19. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de mededeling en het proces-verbaal van bevindingen, in dit geval voldoende zijn om het vermoeden te rechtvaardigen dat eiseres niet langer beschikte over de vereiste rijvaardigheid. Wat is beschreven in het proces-verbaal van bevindingen over wat er aan de aanrijding vooraf is gegaan, te weten de verkeersmanoeuvre van het wisselen van rijbaan, en de omstandigheid dat is geconstateerd dat de auto op een bijzondere locatie tot stilstand is gekomen, levert grond op voor dat vermoeden.
20. Uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 8 juni 2016, volgt dat het vermoeden dat iemand niet langer beschikt over de rijvaardigheid vereist voor het besturen van een of meer categorieën motorvoertuigen waarvoor aan hem een rijbewijs is afgegeven, kan worden gebaseerd op een mutatierapport. Een op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal ter staving van dat vermoeden is niet vereist. In onderhavig geval is een proces-verbaal wel aanwezig. Uit vaste jurisprudentie volgt eveneens dat een bestuursorgaan, in dit geval het CBR, in beginsel mag uitgaan van de juistheid van een op ambtseed dan wel ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal. Dat geldt evenzeer voor de rechter, tenzij tegenbewijs noopt tot afwijking van dit uitgangspunt.
21. De voorzieningenrechter is van oordeel dat in de omstandigheid dat in het proces-verbaal van bevindingen een aanname is vermeld over de oorzaak van de door de verbalisant beschreven bijzondere locatie waar de auto van eiseres tot stilstand is gekomen, geen grond is gelegen om aan de betrouwbaarheid en de juistheid van dat proces-verbaal te twijfelen. Dat de verbalisant de aanrijding zelf niet heeft waargenomen, maakt dat niet anders. Van een verbalisant kan worden verwacht dat hij zorgvuldig kan waarnemen en registreren. Dat heeft de betreffende verbalisant ook gedaan ten aanzien van de situatie die hij heeft aangetroffen en de verklaringen die daarover ter plekke zijn afgelegd. De voorzieningenrechter neemt daarbij in aanmerking dat ook de aanrijdingsselecteur en de tweede politieagent, die met de verbalisant ter plaatse van de aanrijdingslocatie aanwezig waren, desgevraagd aan de verbalisant lieten weten dat ze het bijzonder vonden dat de auto van eiseres gezien de snelheid en de plaats van het ongeluk zo ver stond ten opzichte van het ongeluk.
22. De stelling van eiseres dat het proces-verbaal van bevindingen onjuistheden bevat en de daarin opgenomen verklaringen niet kloppen, leidt niet tot een ander oordeel. De door eiseres in bezwaar overgelegde verklaring van de vrachtwagenchauffeur die bij de aanrijding betrokken was, waarin onder meer staat “dat de auto met kleine snelheid naar de overkant hobbelde”, levert volgens de voorzieningenrechter onvoldoende aanknopingspunt op om dat wat in het proces-verbaal staat als onjuist te kwalificeren. In diezelfde verklaring staat immers ook dat de vrachtwagenchauffeur bij de aanrijding direct op de rem trapte waardoor de auto van eiseres dwars voor de vrachtwagen kwam, en dat, toen de vrachtwagen tot stilstand kwam, de auto van eiseres weer los schoot. Bovendien komt de verklaring van de vrachtwagenchauffeur niet overeen met de vermelding in het proces-verbaal van wat eiseres daarover heeft gezegd, namelijk dat eiseres merkte dat haar auto versnelde.
23. Het betoog van eiseres dat het CBR ten onrechte niet heeft voldaan aan haar verzoek om de brief van 4 februari 2025 buiten de procedure te houden, brengt in het hiervoor vermelde geen verandering. Voor zover eiseres daarmee heeft bedoeld te betogen dat de besluitvorming ten onrechte is gebaseerd op de inhoud van de brief van 4 februari 2025, volgt de voorzieningenrechter dat betoog niet. Eiseres heeft bij brief van 13 januari 2025 van het CBR een kopie van de politiestukken ontvangen. Daarop heeft eiseres bij brief van 4 februari 2025 aan het CBR gereageerd. Omdat op dat moment nog geen primair besluit was genomen is de brief van eiseres aangemerkt als een prematuur bezwaar. De voorzieningenrechter constateert dat de inhoud van de brief van 4 februari 2025 nagenoeg woordelijk overeenkomt met het bezwaarschrift van 25 februari 2025 dat eiseres heeft ingediend. In het bestreden besluit is ingegaan op wat eiseres heeft aangevoerd, zoals zij dat (ook) in haar bezwaarschrift heeft verwoord.
24. Ook de stelling van eiseres, dat in de mededeling van de politie niets staat vermeld over een vermoeden van niet adequaat kijkgedrag, terwijl dat door het CBR wel mede aan het besluit ten grondslag is gelegd kan niet leiden tot de conclusie dat de besluitvorming onzorgvuldig of onvoldoende gemotiveerd is. Zoals in het bestreden besluit is vermeld, heeft het CBR de twijfel aan de rijvaardigheid van eiseres ook gegrond op de omstandigheid dat eiseres er kennelijk niet in is geslaagd om al dan niet met behulp van de autospiegels in te kunnen schatten hoeveel ruimte er is om van rijstrook te wisselen. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter zijn in de mededeling van de politie de feiten en omstandigheden voldoende beschreven om het CBR tot die conclusie te leiden.
25. Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat het CBR mocht uitgaan van de juistheid van het proces-verbaal van bevindingen en de daarop gebaseerde mededeling. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft het CBR vervolgens op goede gronden kunnen besluiten dat de mededeling van de politie en in het proces-verbaal van bevindingen vermelde feiten en omstandigheden het vermoeden rechtvaardigen dat eiseres niet langer beschikt over de vereiste rijvaardigheid.
Artikel 5, aanhef en onder h, van de Regeling
26. Eiseres heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat artikel 5, aanhef en onder h, van de Regeling in deze zaak van toepassing is, nu dit artikel niet alleen ziet op schorsing van het rijbewijs maar ook op de vordering tot overgifte van het rijbewijs. Het CBR heeft volgens eiseres in dat kader onvoldoende aangetoond dat sprake is van een causaal verband tussen het indrukken van het gaspedaal en de aanrijding.
27. De voorzieningenrechter stelt vast dat de vordering tot overgifte en de keuze om het rijbewijs van eiseres al dan niet te schorsen, geen onderdeel uitmaakt van het onderhavige besluit van het CBR. Het besluit van 13 februari 2025 betreft uitsluitend het opleggen van een rijvaardigheidsonderzoek en bevat geen enkele vermelding omtrent het rijbewijs. Ter zitting is bovendien duidelijk geworden dat het rijbewijs van eiseres op 13 februari 2025 aan haar geretourneerd is en dat er ten tijde van het bestreden besluit geen sprake was van een schorsing van haar rijbewijs. Gelet hierop laat de voorzieningenrechter deze grond dan ook onbesproken, nu dat niet kan bijdragen aan de beoordeling van het bestreden besluit.
Interpretatie van de Bijlage bij de Regeling, onder A, onderdeel I.1
28. Eiseres heeft zich ten slotte op het standpunt gesteld dat niet voldaan is aan het gestelde in de Bijlage, onder A, onderdeel I.1, eerste lid, van de Regeling. Daarin is over de bediening van het motorrijtuig vermeld:
“Een onjuiste bediening van het koppelingspedaal dan wel het gaspedaal, zich manifesterend in het bij herhaling afslaan van de motor, dan wel schokkend en slingerend rijden en bochten te ruim nemen dan wel het intrappen van het onjuiste pedaal of het niet intrappen van het juiste pedaal”. Eiseres stelt zich op het standpunt dat – als al kan worden aangenomen dat er sprake is van het intrappen van het onjuiste pedaal, danwel niet intrappen van het juiste pedaal – er in casu geen sprake is van het
bij herhalingintrappen van het onjuiste pedaal.
29. Ter zitting heeft het CBR zich op het standpunt gesteld dat de woorden ‘bij herhaling’ zien op het afslaan, schokkend en slingerend rijden of bochten te ruim nemen. Volgens het CBR zien die woorden niet op het laatste deel van het genoemde artikel.
30. De voorzieningenrechter volgt de lezingen van beide partijen niet. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan het artikel in drie voorwaarden worden opgedeeld:
- onjuiste bediening van het koppelingspedaal dan wel gaspedaal, zich manifesterend in het bij herhaling afslaan van de motor;
- schokkend en slingerend rijden en bochten te ruim nemen;
- het intrappen van het onjuiste pedaal of het niet intrappen van het juiste pedaal.
De woorden ‘bij herhaling’ zien naar het oordeel van de voorzieningenrechter uitsluitend op het afslaan van de motor. Dat brengt met zich dat voor het aannemen van een vermoeden, anders dan eiseres betoogt, niet is vereist dat sprake is van een herhaald intrappen van het onjuiste pedaal of het herhaald niet intrappen van het juiste pedaal. Deze grond slaagt niet.