ECLI:NL:RBNHO:2025:6445

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
21 mei 2025
Publicatiedatum
12 juni 2025
Zaaknummer
11656472 \ CV EXPL 25-2425
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Verstek
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ambtshalve toetsing van algemene huurvoorwaarden in een huurovereenkomst voor onzelfstandige woonruimte met betrekking tot een huurachterstand en ontbinding

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 21 mei 2025 uitspraak gedaan in een bodemprocedure tussen Stichting Pré Wonen, de verhuurder, en een huurder die niet is verschenen. De verhuurder heeft de huurder gedagvaard en vordert ontbinding van de huurovereenkomst, ontruiming van het gehuurde en betaling van huurachterstand inclusief servicekosten tot en met april 2025, vermeerderd met buitengerechtelijke incassokosten en wettelijke rente. De kantonrechter heeft ambtshalve de algemene huurvoorwaarden getoetst op oneerlijke bedingen, zoals voorgeschreven door de Richtlijn 93/13/EEG. De rechter heeft vastgesteld dat de huurprijs en de voorwaarden niet oneerlijk zijn, maar heeft de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten afgewezen omdat de verhuurder niet voldoende bewijs heeft geleverd van de verzending van de aanmaning. De vordering van de verhuurder is grotendeels toegewezen, met inachtneming van de huurachterstand van meer dan drie maanden. De ontruimingstermijn is vastgesteld op veertien dagen na betekening van het vonnis. De huurder is veroordeeld in de proceskosten en tot betaling van een bedrag aan huurachterstand en gebruiksvergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 11656472 \ CV EXPL 25-2425
Uitspraakdatum: 21 mei 2025
Verstekvonnis in de zaak van:
de stichting
Stichting Pré Wonen
te Haarlem
verhuurder
de eisende partij, hierna: de verhuurder
gemachtigde: mr. J.L. Boudewijn en mr. R.G. Matti, gerechtsdeurwaarders
tegen
[gedaagde]
te [plaats]
huurder
de gedaagde partij, hierna: de huurder
niet verschenen

1.De procedure

1.1.
De verhuurder heeft de huurder gedagvaard. Tegen de huurder is verstek verleend.

2.De vordering

2.1.
De verhuurder vordert ontbinding van de huurovereenkomst met betrekking tot de aan de huurder verhuurde woonruimte, ontruiming van het gehuurde en veroordeling van de huurder tot betaling van de huurachterstand inclusief servicekosten tot en met april 2025, vermeerderd met buitengerechtelijke incassokosten, de wettelijke rente, een gebruiksvergoeding voor iedere maand dat het gehuurde in gebruik blijft en de proceskosten.
2.2.
De verhuurder legt aan de vordering ten grondslag dat de huurder tekortschiet in de nakoming van de huurovereenkomst, welke tekortkoming ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde rechtvaardigt.

3.De beoordeling

Ambtshalve toetsing van:de Huurovereenkomst en de Algemene huurvoorwaarden De Huurovereenkomst onzelfstandige woonruimte april 2024(hierna: de algemene voorwaarden)
3.1.
Gelet op de hoogte van de huur bij aanvang van de huurovereenkomst is sprake van sociale huur. In de huurovereenkomst zijn algemene voorwaarden van toepassing verklaard.
3.2.
Omdat het hier gaat om een professionele verhuurder en een consument-huurder, moet de kantonrechter ambtshalve beoordelen of in de algemene voorwaarden bedingen zijn opgenomen die oneerlijk zijn ten opzichte van een consument (in de zin van artikel 3 van de Richtlijn 93/13/EEG betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten (hierna: de richtlijn)). Dit kan immers gevolgen hebben voor (de hoogte van) de vordering. Artikel 6:233 onder a van het Burgerlijk Wetboek (BW) bepaalt dat een beding dat onredelijk bezwarend is, vernietigbaar is.
3.3.
Bedingen waaraan de huurder gebonden is zonder dat daarover afzonderlijk is onderhandeld, zijn oneerlijk als deze in strijd met de goede trouw het evenwicht tussen de rechten en plichten die de huurder op grond van de overeenkomst heeft, aanzienlijk verstoren in het nadeel van de huurder. [1] Het gaat om een beoordeling van de bedingen op het moment dat de overeenkomst werd gesloten. Of de verhuurder de huurder ook daadwerkelijk aan die bedingen houdt, of in de praktijk alleen naleving van wettelijke bepalingen verlangt, is niet relevant. Als een beding wegens onredelijkheid wordt vernietigd, kan de verhuurder niet terugvallen op een eventuele wettelijke regeling over het zelfde onderwerp.
3.4.
Gelet op het voorgaande heeft de kantonrechter het huurprijswijzigingsbeding, het servicekostenbeding, het beding betreffende de buitengerechtelijke incassokosten en de rente getoetst en deze zijn niet oneerlijk.
Ontbinding, ontruiming, huurachterstand, gebruiksvergoeding, buitengerechtelijke incassokosten en rente
3.5.
De gevorderde buitengerechtelijke incassokosten komen niet voor toewijzing in aanmerking. De verhuurder stelt namelijk dat de aanmaning als bedoeld in artikel 6:96 lid 6 BW zou zijn verzonden op 22 april 2025, terwijl de overgelegde aanmaning op 13 december 2024 is gedateerd. De verhuurder heeft daarmee niet (juist), althans onvoldoende gesteld op welke datum de verhuurder de aanmaning in de zin van artikel 6:96 lid 6 BW aan de huurder heeft verzonden. In dit verband wordt verwezen naar de uitspraak van de Hoge Raad [2] . Bovendien zijn de gevorderde buitengerechtelijke kosten hoger dan het bedrag dat de verhuurder in de verzonden aanmaning heeft vermeld.
3.6.
De vordering wordt voor het overige toegewezen, omdat deze de kantonrechter niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt. Daarbij is van belang dat de huurachterstand meer dan drie maanden bedraagt.
3.7.
Gelet op de ingrijpende gevolgen voor de huurder wordt de ontruimingstermijn gesteld op veertien dagen na betekening van dit vonnis.
Conclusie en proceskosten
3.8.
De vordering van de verhuurder wordt grotendeels toegewezen.
3.9.
De huurder wordt overwegend in het ongelijk gesteld en zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Daarbij wordt de huurder ook veroordeeld tot betaling van € 102,00 aan nasalaris, voor zover daadwerkelijk nakosten door de verhuurder worden gemaakt.

4.De beslissing

De kantonrechter:
4.1.
ontbindt de tussen partijen bestaande huurovereenkomst;
4.2.
veroordeelt de huurder om het perceel aan het adres [adres] te ([postcode]) [plaats] binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis te ontruimen, te verlaten met alle zich daarin en/of daarop bevindende personen en/of zaken – voor zover deze laatste niet het eigendom van de verhuurder zijn – en onder overgave der sleutels ter vrije beschikking van de verhuurder te stellen;
4.3.
veroordeelt de huurder om aan de verhuurder te betalen een bedrag van € 1.726,51‬, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 15 april 2025 tot aan de dag van volledige betaling;
4.4.
veroordeelt de huurder om aan de verhuurder te betalen een bedrag van € 345,30 per maand, voor iedere maand dat de huurder het gehuurde vanaf 1 mei 2025 in gebruik houdt;
4.5.
veroordeelt de huurder in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van de verhuurder begroot op:
€ 145,45 wegens dagvaardingskosten,
€ 385,00 wegens griffierecht en
€ 204,00 wegens salaris gemachtigde;
4.6.
veroordeelt de huurder tot betaling van € 102,00 aan nasalaris, voor zover daadwerkelijk nakosten door de verhuurder worden gemaakt;
4.7.
verklaart deze veroordeling(en) tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
4.8.
wijst de vordering voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.J. Dijk en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter

Voetnoten

1.Hoge Raad 10 februari 2023, ECLI:NL:HR:2023:198, r.o. 3.8.2.
2.Hoge Raad 25 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2704