ECLI:NL:RBNHO:2025:6792

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
13 juni 2025
Publicatiedatum
20 juni 2025
Zaaknummer
HAA 25/2280
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van het besluit tot woningsluiting van verzoeker wegens onrechtmatig huisbezoek en onvoldoende bewijs voor drugshandel

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 13 juni 2025, wordt het verzoek tot schorsing van de woningsluiting van verzoeker toegewezen. De burgemeester van Zaanstad had op 1 mei 2025 besloten om de woning van verzoeker te sluiten voor de duur van drie maanden op basis van artikel 13b van de Opiumwet, na het aantreffen van cocaïne tijdens een huisbezoek. Verzoeker, die in zijn auto verblijft, verzet zich tegen deze sluiting en stelt dat het huisbezoek onrechtmatig was, omdat er geen redelijke grond was voor het binnentreden. De voorzieningenrechter oordeelt dat de burgemeester het tijdens het huisbezoek verkregen bewijs niet aan de besluitvorming ten grondslag heeft mogen leggen, omdat verzoeker niet volledig en juist is geïnformeerd over de reden en het doel van het huisbezoek. Hierdoor is er sprake van onrechtmatig verkregen bewijs. De voorzieningenrechter concludeert dat er onvoldoende bewijs is voor de sluiting van de woning en schorst het besluit van de burgemeester tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar. Tevens wordt de burgemeester veroordeeld tot betaling van griffierecht en proceskosten aan verzoeker.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 25/2280

uitspraak van de voorzieningenrechter van 13 juni 2025 in de zaak tussen

[verzoeker] , uit [plaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. B. Çiçek),
en

de burgemeester van de gemeente Zaanstad, de burgemeester

(gemachtigden: mr. A.E.M. van den Berg en mr. S.H.J. Kuijper).

Samenvatting

1.1.
Deze uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening gaat over spoedsluiting van de woning van verzoeker voor de duur van drie maanden. Verzoeker is het hier niet mee eens. Hij verzoekt daarom om een voorlopige voorziening en voert daartoe een aantal gronden aan. De voorzieningenrechter beoordeelt bij de vraag of zij een voorlopige voorziening zal treffen of sprake is van een spoedeisend belang en of het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft. Dat kan een reden zijn om het bestreden besluit te schorsen. Deze vraag beantwoordt zij aan de hand van de gronden van verzoeker.
1.2.
De voorzieningenrechter wijst in deze uitspraak het verzoek tot schorsing toe. Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter was de burgemeester vanwege de wijze waarop het onderzoek is verricht niet bevoegd om tot woningsluiting over te gaan. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.

Procesverloop

2.
2.1.
Met het bestreden besluit van 1 mei 2025, op schrift gesteld op 13 mei 2025, heeft de burgemeester de woning van verzoeker aan het [adres] in [plaats] per direct gesloten voor de duur van drie maanden op grond van artikel 13b van de Opiumwet (Ow)
.
2.2.
Verzoeker heeft hiertegen op 8 mei 2025 bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen.
2.3.
De burgemeester heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift.
2.4.
Verzoeker heeft zijn gronden van bezwaar aangevuld op 27 mei 2025.
2.5.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 5 juni 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker, de gemachtigde van verzoeker en de gemachtigden van de burgemeester.
Totstandkoming van het besluit
3.1.
Verzoeker woont op het [adres] in [plaats] . Hij ontvangt een uitkering op grond van de Participatiewet (PW). Op 1 mei 2025 is bij een huisbezoek door de toezichthouders PW een hoeveelheid cocaïne aangetroffen.
3.2.
In het dossier bevindt zich een Rapportage van bevindingen aantreffen verdovende middelen gedateerd 1 mei 2025 en een Rapportage van bevindingen informatie gedateerd 12 mei 2025. Vervolgens is het onderhavige besluit op schrift gesteld.

Het rapport van 1 mei 2025

3.3.
In de rapportage van 1 mei 2025 is opgenomen dat op 13 april 2025 de volgende Meld Misdaad Anoniem (MMA) melding is binnengekomen bij de gemeente:
“Drugshandel vanuit pand te [plaats] – [verzoeker] woonachtig aan de [adres] [postcode] [plaats] houdt zich bezig met de handel in drugs. Hij is ca [getal] jaar oud. De drugs die worden verkocht zijn cocaïne en wiet. Hij doet dit al ca. tientallen jaren. [verzoeker] maakt gebruik van het tel nummer [telefoonnummer].”
In de rapportage wordt ook vermeld dat naast die informatie bij het Interventieteam “
anonieme informatie was binnengekomen dat er dagelijks erg veel aanloop is bij de woning [adres] , waarbij het niet bekend is of deze personen er wonen of alleen langskomen.”. Verder wordt in de rapportage vermeld dat blijkens de BRP verzoeker op het adres staat ingeschreven en een PW-uitkering ontvangt.
Vervolgens is vermeld: “
Op grond van de binnengekomen informatie dat er veel aanloop is bij de woning van verzoeker en hierdoor de mogelijkheid bestaat dat er meerdere mensen bij hem in de woning verblijven, is besloten een onderzoek in te stellen middels het uitvoeren van een huisbezoek. Dit omdat de inwoning van meerdere personen consequenties kan hebben voor de hoogte van de uitkering.Tijdens dit huisbezoek zouden wij, rapporteurs, dan ook kunnen kijken of er eventueel aanwijzingen zouden zijn voor de handel in verdovende middelen, hetgeen ook consequenties heeft voor het recht op, en de hoogte van de uitkering van verzoeker.”.
3.4.
In de rapportage is verder opgenomen dat is “
uitgelegd dat wij het huisbezoek noodzakelijk achten omdat er een melding is binnengekomen dat er erg veel aanloop is bij de woning en wij willen controleren wie er in de woning woont/wonen/verblijven, omdat dit van invloed kan zijn op de uitkering.”. Verzoeker heeft daarop het aan hem voorgehouden formulier Informed Consent getekend. Op dit formulier is voorgedrukt vermeld:
“de reden en het doel van het huisbezoek uitgelegd, namelijk: feitelijke woon- en leefsituatie op dit adres te controleren.”
3.5.
In de rapportage is verder vermeld dat bij binnenkomst direct een weegschaal werd herkend die gebruikt wordt bij het wegen van verdovende middelen, alsmede restanten van wit poeder. Desgevraagd heeft verzoeker geantwoord dat het cocaïne is, dat hij zwaar verslaafd is, maar dat het voor eigen gebruik is. De rapporteur ziet ook een zakje liggen met een wit voorwerp/witte substantie, naast verpakkingsmateriaal. Desgevraagd is geantwoord dat ook dat cocaïne betrof. Vervolgens verzoekt de rapporteur verzoeker om de inhoud te wegen en ziet dat het 46,3 gram betrof. Daarop is verzoeker meegedeeld dat de politie op de hoogte moet worden gebracht, hetgeen is gebeurd. In afwachting van de komst van de politie is vervolgens de inhoud van een koffertje getoond en de inhoud van een portemonnaie. Ook zagen rapporteurs dat er op meerdere plekken restanten wit poeder lagen.
Aan verzoeker is meegedeeld dat hem een uitnodiging zal worden gestuurd in het kader van zijn uitkering en dat de uitkering wordt geblokkeerd in afwachting van de resultaten van het gesprek, waarbij ook vragen gesteld zullen worden over zijn nieuwe Playstation en de nieuwe badkamer en de financiering van de verdovende middelen. Ook is meegedeeld dat verzoeker er rekening mee moet houden dat de woning op last van de burgemeester gesloten gaat worden in verband met de aangetroffen verdovende middelen. Na aanhouding heeft de politie nog een restant poeder gewogen en het bleek te gaan om 3,30 gram.
Omdat de rapporteur zeker wilde weten, in verband met een eventuele spoedsluiting, of het ook daadwerkelijk cocaïne betreft, is een gecertificeerd Toezichthouder van het Interventieteam gevraagd naar de woning te komen om het restant witte poeder te testen. Uit de test volgt: “cocaïne”.
3.6.
Ter zitting is toegelicht dat de anonieme informatie over de aanloop bij de woning is vermeld in de rapportage van 12 mei 2025. Daarin staat vermeld:
“Tijdens algemene controlewerkzaamheden bevond ik, rapporteur, mij in maart 2025 in de [buurt] te [plaats] . Onderdeel van mijn werkzaamheden is om buurtbewoners die zich op/rondom een controleplaats bevinden, te informeren omtrent de controles die wij uitoefenen. Ik, rapporteur, sprak hierbij met een kennelijke buurtbewoner die tijdens ons gesprek aangaf informatie te hebben (…) De persoon vertelde mij, rapporteur, dat er al geruime tijd gedurende de gehele dag veel aanloop is van personen bij het adres [adres] te [plaats] , waarbij sommige personen (erg) kort in de woning verblijven en sommigen veel langer. De persoon gaf aan niet te weten wat er zich in betreffende woning afspeelt, maar dat de hoeveelheid (korte) bezoekjes gewoon een vreemd gevoel geven die het vermoeden geven dat er iets niet klopt.”.
Volgens de rapporteur zou de informatie over de aanloop kunnen duiden op bewoning door meerdere personen op genoemd adres, wat in strijd is met de bijstandsuitkering naar de norm van een alleenstaande. Om die reden is besloten de binnengekregen informatie de komende periode nader te gaan onderzoeken.
3.7.
Naar aanleiding van voornoemde bevindingen is op last van de loco burgemeester van Zaanstad overgegaan tot spoedsluiting van de woning van verzoeker. Verder is de bijstandsuitkering geblokkeerd en zal een nader onderzoek gaan plaatsvinden naar de financiering van de inrichting van de woning en de aangetroffen verdovende middelen, wegens vermoeden van een andere inkomstenbron. Er zijn geen aanwijzingen dat er meerdere personen woonachtig zijn in de woning.
3.8.
Op 13 mei 2025 is het besluit van 1 mei 2025 op schrift gesteld. Daarin is vermeld de bevindingen van de rapporteurs, zoals hiervoor opgenomen. Voorts is vermeld dat een hoeveelheid van 49,6 gram cocaïne is aangetroffen en dat deze hoeveelheid kan worden aangemerkt als een handelsvoorraad. Vanwege de ernst en omvang van de geconstateerde overtreding van de Opiumwet heeft de burgemeester er voor gekozen om de woning terstond, middels spoedeisende bestuursdwang te sluiten en gesloten te houden voor de duur van drie maanden. De burgemeester acht zich hiertoe op grond van artikel 13b van de Ow en op basis van het Beleid ‘artikel 13b Opiumwet gemeente Zaanstad 2021’ bevoegd. Er is volgens de burgemeester voldoende noodzaak voor sluiting van de woning, het gaat om een handelshoeveelheid cocaïne. De aanleiding van het huisbezoek was gelegen in de twee meldingen die een beeld schetsen van handel in verdovende middelen in, dan wel vanuit de woning. De situatie was volgens de burgemeester voorts dermate ernstig dat een directe sluiting van de woning de meeste geschikte, effectieve, doelmatige, passende en daarmee proportionele bestuurlijke maatregel betrof om de doelstellingen van toepassing van artikel 13b van de Ow te bewerkstelligen. Toegelicht is dat er sprake is van een kwetsbare wijk en dat met de sluiting de bekendheid van het pand als drugspand is weggenomen en de ‘loop’ eruit wordt gehaald . Dergelijke handelshoeveelheden verdovende middelen brengen ernstige veiligheidsrisico’s met zich mee. Een zienswijze kon niet worden afgewacht en er kon niet worden volstaan met een minder vergaande maatregel. Volgens de burgemeester is de sluiting van de woning voor de duur van drie maanden gelet op alle relevante feiten en omstandigheden van het geval evenredig met de aard en ernst van de geconstateerde overtreding. Het algemeen belang moet volgens de burgemeester prevaleren boven het persoonlijk belang.

Standpunten verzoeker

4.1.
Verzoeker stelt zich op het standpunt dat hij een spoedeisend belang heeft. Verzoeker beschikt niet over een sociaal netwerk of over de middelen om op zo een korte termijn vervangende woonruimte te vinden. Hij leeft en slaapt nu in zijn auto. Dit is onmenselijk. Volgens verzoeker heeft zijn bezwaar een redelijke kans van slagen. Hij verzoekt de voorzieningenrechter dan ook om het besluit tot woningsluiting te schorsen.
4.2.
Verzoeker stelt in zijn aanvullende gronden van bezwaar dat het huisbezoek onrechtmatig is geweest. Voor het afleggen van het huisbezoek bestond geen redelijke grond. Enkel de MMA-melding, waarvan de juistheid niet is onderzocht, is volgens hem onvoldoende om hiertoe over te gaan. Er waren minder vergaande middelen mogelijk om de woon- en leefsituatie te controleren. Er is volgens hem onder valse voorwendselen binnengetreden door aan te geven dat het ging om controle van de woon- en leefsituatie in het kader van de PW, terwijl er geen enkele aanwijzing was dat er meerdere personen in het huis woonden. De werkelijke reden van binnentreden, namelijk het vermoeden van handel in drugs, is niet genoemd. Aldus is dan ook niet voldaan aan de vereisten van informed consent. De aangetroffen gegevens moeten worden bestempeld als onrechtmatig verkregen bewijs en buiten beschouwing worden gelaten.
4.3.
Verder stelt verzoeker – samengevat – dat het besluit onzorgvuldig is genomen. Er was geen reden om over te gaan tot spoedsluiting en niet eerst een zienswijze af te wachten. Daarnaast zijn de belangen en persoonlijke omstandigheden van verzoeker niet dan wel onvoldoende meegewogen. De sluiting is volgens verzoeker niet proportioneel en in strijd met het beginsel van subsidiariteit.

Standpunten burgemeester

5.
5.1.
De burgemeester heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat er een redelijke grond was voor het afleggen van het huisbezoek. Gelet op de meldingen was er primair aanleiding de juistheid van de opgegeven woon- en leefsituatie te controleren. Daarbij komt dat handel in drugs ook van invloed kan zijn op het recht op bijstand. Het is juist dat als reden voor het binnentreden, het controleren van de woon- leefsituatie, is genoemd. Het vinden van drugs was niet de reden voor het huisbezoek. Het was ook niet de verwachting dat de drugs zo open en bloot aanwezig zouden zijn.
Er is ook niet direct overgegaan tot het afleggen van het huisbezoek. De eerste melding door een buurtbewoner was in maart 2025. Eerst zijn nog de systemen geraadpleegd. Pas na een tweede melding in april 2025 is besloten om een huisbezoek af te leggen. Een minder ingrijpend middel was er volgens de burgemeester niet. Het wooncomplex leent zich niet voor observatie. Er is geen buurtonderzoek gedaan. Juist het onverwachte aspect van een onaangekondigd huisbezoek is van belang voor een effectieve controle. Nadat de drugs zijn aangetroffen is de politie gewaarschuwd. Het huisbezoek was volgens de burgemeester gelet op het voorgaande niet onrechtmatig.
5.2.
De burgemeester stelt subsidiair dat als er al sprake zou zijn van een onrechtmatig huisbezoek, dit enkel gevolgen zou kunnen hebben voor de besluitvorming in het kader van de PW-uitkering, maar niet voor de sluiting van de woning. In het kader van de Opiumwet/het Damoclesbeleid kan het verkregen bewijs volgens de burgemeester wel worden gebruikt.
5.3.
Verder stelt de burgemeester dat er voldoende onderzoek is verricht en inzichtelijk is gemotiveerd waarom in het geval van verzoeker tot spoedsluiting mocht worden overgegaan. De belangen die verzoeker aanvoert geven voor de burgemeester geen aanleiding om de sluiting te schorsen. Niet gebleken is dat verzoeker niet elders onderdak kan vinden. Binnen de gemeente zijn verschillende opvangvoorzieningen waar verzoeker gebruik van kan maken.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Is er sprake van spoedeisend belang?
6. Verzoeker heeft verklaard (nog steeds) in zijn auto te verblijven en nergens anders terecht te kunnen. De voorzieningenrechter acht hiermee sprake van een spoedeisend belang bij het schorsen van het besluit tot sluiting van verzoekers woning.

Heeft het bezwaar een redelijke kans van slagen?

1. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft het bezwaar van verzoeker een redelijke kans van slagen. De voorzieningenrechter is vooralsnog van oordeel dat de burgemeester het tijdens het huisbezoek verkregen bewijs niet aan de besluitvorming ten grondslag heeft mogen leggen. Daartoe overweegt zij als volgt.
Toetsingskader huisbezoek
8. Artikel 8, eerste lid, van het EVRM bepaalt dat een ieder recht heeft op respect voor zijn privéleven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn correspondentie. Naar vaste rechtspraak van Centrale Raad van Beroep (CRvB) is geen sprake van inbreuk op het huisrecht als bedoeld in deze verdragsbepaling als de rechthebbende toestemming heeft gegeven voor het binnentreden in de woning. De toestemming moet vrijwillig zijn verleend en op basis van ‘informed consent’. Dit houdt in dat de toestemming van de belanghebbende berust op
volledige en juiste informatie over reden en doelvan het huisbezoek en over de gevolgen die het weigeren van toestemming voor de (verdere) verlening van bijstand heeft.
9. Welke gevolgen voor de bijstandsverlening zijn verbonden aan het weigeren van toestemming voor het binnentreden in de woning hangt af van het antwoord op de vraag of een redelijke grond voor het huisbezoek bestaat. Van een dergelijke grond is sprake als voorafgaand aan – dat wil zeggen: vóór of uiterlijk bij aanvang van – het huisbezoek duidelijk is dát en op grond van welke concrete objectieve feiten en omstandigheden redelijkerwijs kan worden getwijfeld aan de juistheid of volledigheid van de door betrokkene verstrekte gegevens, voor zover deze van belang zijn voor het vaststellen van (de omvang van) het recht op bijstand en niet op een andere effectieve en voor betrokkene minder belastende wijze kunnen worden geverifieerd.
Is sprake van een redelijke grond voor het afleggen van een huisbezoek, dan dient de belanghebbende erop te worden gewezen dat het weigeren van toestemming gevolgen kan hebben voor de verlening van bijstand. Ontbreekt een redelijke grond, dan moet de belanghebbende erop worden geattendeerd dat het weigeren van toestemming geen (directe) gevolgen heeft voor de bijstandsverlening. De bewijslast ten aanzien van het ‘informed consent’ bij het binnentreden in de woning berust op het bestuursorgaan. Over het antwoord op de vraag of ‘informed consent’ is verleend, mag redelijkerwijs geen twijfel bestaan [1] .
Was het huisbezoek rechtmatig?
10.1.
Vooralsnog kan niet worden geoordeeld dat verzoeker volledig en juist is geïnformeerd over de reden en het doel van het huisbezoek en aldus zijn toestemming voor het binnentreden van de woning heeft gegeven op basis van ‘informed consent’. Niet alleen wordt in de rapportage van 1 mei 2025 vermeld dat ook werd binnengetreden om te kijken of er aanwijzingen zouden zijn voor de handel in verdovende middelen, in het besluit benoemt de burgemeester letterlijk dat de aanleiding van het huisbezoek was gelegen in de twee meldingen die een beeld schetsen van handel in verdovende middelen.
Het staat vast dat de toezichthouders hiervan geen melding hebben gemaakt voor noch op het moment van het binnentreden en aldus geen volledige en juiste informatie hebben gegeven over de reden en het doel van het huisbezoek en de mogelijke gevolgen van het weigeren daarvan. Ook is kennelijk geen aanleiding gezien om alsnog het formulier informed consent aan te passen nadat de verdovende middelen waren gezien.
Het voorgaande maakt dat ernstig getwijfeld moet worden aan de rechtmatigheid van het binnentreden door de toezichthouders.
10.2.
Daarbij is het ook de vraag of er sprake was van een redelijke grond voor het afleggen van het huisbezoek, zoals onder r.o. 9 uiteengezet.
Als enige aanwijzing voor mogelijk onderzoek naar de ‘woon- en leefsituatie’ hadden de rapporteurs een melding op straat van een kennelijke buurtbewoner in maart 2025 dat er veel aanloop was, sommigen kort, sommigen langdurig. Daarop is geen ander onderzoek verricht dan in de BRP kijken. De anonieme melder is niet verder bevraagd. Er kon dan ook geen verklaring worden gegeven wat de melder met ‘langdurig in de woning verblijven’ heeft bedoeld en of daarmee überhaupt ‘woonachtig zijn’ is bedoeld. Vooralsnog valt namelijk niet in te zien waarom de gemelde aanloop zou betekenen dat er meerdere mensen op het adres van verzoeker zouden wonen. Er is ook geen ander onderzoek gedaan naar bijvoorbeeld de genoemde aanloop. Zo is geen buurtonderzoek noch zijn waarnemingen verricht. Dit terwijl hiervoor, gelet op het tijdsverloop tussen de eerste melding en het huisbezoek, wel de gelegenheid was. Er is vooralsnog niet voldoende onderbouwd waarom de enkele melding op straat over ‘aanloop’ voldoende is voor twijfel aan de juistheid van de door verzoeker over zijn woon- en leefsituatie verstrekte informatie.
De in april 2025 gedane MMA-melding gaat over drugshandel, niet over het wonen of verblijven van anderen in de woning. Naar aanleiding van die melding is kennelijk geen informatie ingewonnen bij de politie met betrekking tot het adres van verzoeker, hetgeen gebruikelijk is bij een dergelijke melding over drugshandel.
Vooralsnog is het de voorzieningenrechter niet gebleken dat er een redelijke grond was voor het afleggen van een huisbezoek teneinde de woon- en leefsituatie van verzoeker te onderzoeken.
10.3.
De voorzieningenrechter acht bij deze stand van zaken sprake van een onrechtmatig huisbezoek en daarmee van onrechtmatig verkregen bewijs.
Mocht het (onrechtmatig) verkregen bewijs worden gebruikt voor sluiting van de woning?
11.
11.1.
Het gebruik van (al dan niet onrechtmatig) verkregen bewijs is slechts dan niet toegestaan indien de bewijsmiddelen zijn verkregen op een wijze die zozeer indruist tegen wat van een behoorlijk handelende overheid mag worden verwacht, dat dit gebruik onder alle omstandigheden ontoelaatbaar moet worden geacht. Uit de rechtspraak van zowel de CRvB (in PW-zaken) als de Hoge Raad (in strafzaken) volgt dat hier niet licht toe wordt geoordeeld.
11.2.
Het gaat hier om de inbreuk op een grondrecht.
Er is desgevraagd geen verklaring gegeven voor de reden waarom de toezichthouders, die nota bene in hun rapportage vermelden dat zij ook wilden kijken of er aanwijzingen voor drugshandel waren, dit niet melden voorafgaand aan het binnentreden. Dat daar aanleiding toe was blijkt uit de anonieme meldingen, die wijzen op drugshandel en niet wijzen op mogelijke inwoning door derden en daarmee de status van verzoeker als ‘alleenstaande’ als bedoeld in de PW. Uit de rapportage blijkt ook niet dat de toezichthouders vragen hebben gesteld voor of tijdens het binnentreden over wie er in de woning woont/verblijft. Veeleer lijkt na het binnentreden sprake te zijn geweest van het uitvoeren van strafrechtelijk onderzoek. Mede gelet op de door de burgemeester genoemde aanleiding voor het huisbezoek, zijn er vooralsnog aanwijzingen om aan te nemen dat er sprake is geweest van een bewuste keuze door de toezichthouders. Indachtig dat er, zoals hiervoor overwogen, niet is gebleken van een redelijke grond voor een huisbezoek, moet het er onder deze omstandigheden vooralsnog voor worden gehouden dat het eigenlijke doel van het huisbezoek niet was gelegen in het vaststellen van de rechtmatigheid van de aan verzoeker verstrekte bijstandsuitkering als alleenstaande (PW), maar naar de handel in cocaïne (Ow). Dat wijst op détournement de pouvoir en dat is ontoelaatbaar. Er is sprake van een inbreuk op een grondrecht. De overheid dient zich zorgvuldig te gedragen. De wijze waarop in dit geval is binnengetreden, druist naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter in tegen hetgeen van een behoorlijk handelende overheid mag worden verwacht. Dit betekent dat de burgemeester de bevindingen van het huisbezoek niet aan de besluitvorming ten grondslag heeft mogen leggen.
Mocht de burgemeester de woning sluiten?
12. De voorzieningenrechter is vooralsnog van oordeel dat er bij ontbreken van de bevindingen van het huisbezoek onvoldoende overblijft om het besluit tot spoedsluiting van de woning op grond van artikel 13b van de Ow te kunnen dragen. De twee anonieme meldingen zijn daartoe op zichzelf onvoldoende. Deze zijn niet nader onderzocht, zodat er geen begin van onderbouwing is dat er drugs werden verhandeld vanuit het pand.

Conclusie en gevolgen

13.1.
Het voorgaande leidt de voorzieningenrechter tot het voorlopig oordeel dat sterk getwijfeld moet worden aan de bevoegdheid van de burgemeester om in dit geval tot woningsluiting over te gaan. De voorzieningenrechter acht de kans van slagen van het bezwaar vooralsnog aanzienlijk. Nu niet gebleken is dat verzoeker elders kan verblijven, kan van verzoeker in redelijkheid niet verwacht worden om de bezwaarprocedure af te wachten zonder dat er een voorlopige voorziening getroffen wordt.
13.2.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe en treft de voorlopige voorziening dat het besluit van 1 mei 2025, op schrift gesteld op 13 mei 2025, met ingang van heden is geschorst tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar.
13.3.
Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst moet de burgemeester het griffierecht aan verzoeker vergoeden. Daarom krijgt verzoeker ook een vergoeding van zijn proceskosten. De burgemeester moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt verzoeker een vast bedrag per proceshandeling. De gemachtigde heeft het verzoekschrift ingediend en aan de zitting deelgenomen. Elke proceshandeling heeft een waarde van € 907,-. De vergoeding bedraagt dan in totaal
€ 1.814,-.
Beslissing
De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe;
- schorst het primaire besluit tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar;
- bepaalt dat de burgemeester het griffierecht van € 194,- aan verzoeker moet vergoeden;
- veroordeelt de burgemeester tot betaling van € 1.814,- aan proceskosten aan verzoeker.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. de Vries, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van F. Voskamp, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 13 juni 2025.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 28 juli 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:1659