ECLI:NL:RBNHO:2025:6796

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
13 juni 2025
Publicatiedatum
20 juni 2025
Zaaknummer
HAA 25/2531
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake maatwerkvoorziening op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland, gedateerd 13 juni 2025, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Verzoeker, een man afkomstig uit Soedan, had een aanvraag ingediend voor opvang op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) na zijn terugkeer naar Nederland op 31 januari 2025. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlem had zijn aanvraag voor een maatwerkvoorziening afgewezen, omdat verzoeker als zelfredzaam werd beschouwd. De voorzieningenrechter beoordeelt of er sprake is van een spoedeisend belang en of het bezwaar van verzoeker een redelijke kans van slagen heeft. De voorzieningenrechter concludeert dat verzoeker niet voldoet aan de voorwaarden voor opvang, aangezien hij in het verleden in zijn land van herkomst zelfredzaam was en momenteel ook in Egypte een veilige woonplek heeft. De voorzieningenrechter wijst erop dat het oordeel voorlopig is en niet bindend voor een eventueel bodemgeding. De uitspraak benadrukt de noodzaak van zelfredzaamheid en de voorwaarden die het college hanteert voor toegang tot opvang.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 25/2531

uitspraak van de voorzieningenrechter van 13 juni 2025 in de zaak tussen

[verzoeker] , uit [plaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. J. Sprakel),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlem, het college
(gemachtigden: mr. M.P. Meurs en T. Post).

Samenvatting

1.1.
Deze uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening gaat over de afwijzing van een maatwerkvoorziening op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) en afwijzing van een algemene voorziening voor opvang. Verzoeker is het hier niet mee eens. Hij verzoekt daarom om een voorlopige voorziening en voert daartoe een aantal gronden aan. De voorzieningenrechter beoordeelt bij de vraag of zij een voorlopige voorziening zal treffen of sprake is van een spoedeisend belang en of het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft. Dat kan een reden zijn om het bestreden besluit te schorsen. Deze vraag beantwoordt zij aan de hand van de gronden van verzoeker.
1.2.
De voorzieningenrechter wijst in deze uitspraak het verzoek af. Volgens de voorzieningenrechter heeft het bezwaar van verzoeker geen redelijke kans van slagen en zal het besluit van verweerder stand kunnen houden. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.

Inleiding en procesverloop

2.
2.1.
Verzoeker heeft zich op 4 februari 2025 gemeld bij de Brede Centrale Toegang (BCT) met het verzoek om opvang. Verzoeker heeft daarbij verteld dat hij sinds 31 januari 2025 is teruggekeerd naar Nederland en een huisvestingsprobleem heeft. Het college heeft verzoeker voorlopig opvang geboden en onderzoek verricht. De gemeente Velsen heeft aangegeven dat verzoeker daar niet in aanmerking komt voor opvang omdat hij een zelfredzame remigrant is.
2.2.
Verzoekers cliëntondersteuner van Stichting Steunpunt, de heer [naam 1] , heeft op 22 april 2025 een verzoek voor een tijdelijke maatwerkvoorziening gedaan. Verzoeker is per 25 april 2025 voorlopig/tijdelijk weer toegelaten bij het Leger des Heils omdat voor de BCT onduidelijk was wat er precies aan de hand was.
2.3.
Op 29 april 2025 heeft een gesprek met verzoeker plaatsgevonden. Hierbij is aangegeven dat er onderzoek wordt gedaan naar de zelfredzaamheid en of hij vanwege nieuwe informatie en omstandigheden alsnog in aanmerking zou kunnen komen voor opvang. Met verzoeker is ook nog gesproken op 8 en 14 mei 2025.
2.4.
Met het bestreden besluit van 15 mei 2025 heeft het college de aanvraag van verzoeker om een (tijdelijke) maatwerkvoorziening opvang afgewezen en verzoeker niet in aanmerking gebracht voor de algemene voorziening noodopvang. Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen.
2.5.
Verzoeker heeft de voorzieningenrechter daarnaast verzocht om een ordemaatregel te treffen inhoudende dat hij per direct wordt opgevangen totdat de voorzieningenrechter uitspraak heeft gedaan. Het college was (uiteindelijk) bereid verzoeker op te vangen tot de zittingsdatum 5 juni 2025.
2.6.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 5 juni 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker, gemachtigde van verzoeker samen met dhr. [naam 1] en de gemachtigden van het college samen met [naam 2] , werkzaam bij GGD-Kennemerland.
2.7.
Het verzoek om een ordemaatregel inhoudende opvang, ook na de zitting van 5 juni 2025 is bij aparte beslissing van diezelfde datum afgewezen.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Feiten en omstandigheden
3.
3.1.
Verzoeker is afkomstig uit Soedan en heeft (ook) de Nederlandse nationaliteit. Hij is in 1998 naar Nederland gekomen en heeft op diverse plekken in de regio Kennemerland gewoond, waarvan het laatste jaar in Velsen. Hij is in 2010 van Nederland terug naar Soedan gegaan. Hij en zijn gezin hebben Soedan in april 2023 verlaten en zijn gevlucht naar Egypte. Daar zijn zij opgevangen. Sinds half mei 2025 verblijft zijn echtgenote met de kinderen in een appartement in Cairo.
3.2.
Ter gelegenheid van de zitting is aangegeven dat ten onrechte in het bezwaarschrift is vermeld dat verzoeker in 2024 al naar Nederland was gekomen en enkele maanden in Eindhoven heeft verbleven om werk te zoeken. Hij is op 31 januari 2025 in Nederland gearriveerd. Verzoeker heeft ter zitting verklaard dat hij in september/oktober 2024 het plan heeft opgevat om naar Nederland te gaan en dat hij een vriend heeft die in IJmuiden woont waar hij wilde verblijven, maar dat hij geen contact met hem heeft kunnen maken. Toen hij bij de woning aankwam, was die vriend daar niet. Vervolgens is hij voor het gemeentehuis in IJmuiden, althans in de Albert Heijn een Irakees tegengekomen, die hem wees op de Stichting Stem in de Stad. Op 4 februari 2025 heeft hij zich gemeld bij de BCT voor opvang.
Standpunten verzoeker
4.
4.1.
Verzoeker stelt zich in bezwaar op het standpunt dat hij geen remigrant is en ook niet zelfredzaam, dat blijkt wel uit het feit dat hij dakloos is en geen woning kan vinden. Tussen het wegsturen in februari 2025 en het opnieuw melden op 22 april 2025 is het verzoeker ook niet gelukt om huisvesting te regelen.
De matrix die het college hanteert om zelfredzaamheid vast te stellen is volgens verzoeker eenzijdig en enkel gebaseerd op wat de Centrale Raad van Beroep (CRvB) ooit heeft opgeschreven als tekenen van zelfredzaamheid. Het college maakt daar ten onrechte harde normen van, die vooral gericht zijn op uitsluiting. Er dient sprake te zijn van maatwerk. Dat biedt het college niet.
Het college heeft voorts niet voldaan aan de eisen die de Wmo stelt aan het onderzoek. Er is verzoeker bijvoorbeeld niet gevraagd om een persoonlijk plan in te leveren. Bovendien is het besluit genomen tegelijk met het gereedkomen van het onderzoeksverslag, terwijl een aanvraag nu juist pas kan worden ingediend na het onderzoek. Er is dus zonder aanvraag recht op opvang beoordeeld.
4.2.
De algemene voorziening, die is geregeld in artikel 3.2, eerste lid onder r van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Haarlem 2024 (de Verordening), is volgens verzoeker eveneens ten onrechte geweigerd. Het college toetst deze ten onrechte (ook) aan het zelfredzaamheidscriterium van de Wmo. De algemene voorziening is voor mensen die dakloos zijn, ongeacht of zij al dan niet zelfredzaam zijn.
4.3.
Het is daarnaast ook in strijd met internationaal recht (waarbij gewezen is op FEANTSA t Nederland en CEC t Nederland [1] ). Er kan maar 1 criterium zijn voor toegang tot de daklozenopvang en dat is of iemand dakloos is of niet. Het op straat laten leven van mensen die hulpbehoevend zijn kan daarnaast in strijd zijn met artikel 3, van het EVRM. Desondanks legt de CRvB de last nog steeds bij de daklozen en het college gebruikt de jurisprudentie als een handleiding om uitsluiting te beargumenteren. De CRvB weigert de uitspraak van het ECSR uit te voeren en blijft illegale criteria hanteren. Het twee keer in een korte periode afhankelijk zijn van daklozenopvang is volgens hem een teken dat hij niet zelfredzaam is. Het is volstrekt onduidelijk waarom het verzoeker nu wel zou lukken om binnen een week huisvesting te regelen.
4.4.
Het college dient volgens verzoeker gelet op het voorgaande gedurende de bezwaarprocedure nog nader onderzoek te verrichten en aanvullend te motiveren. In de tussentijd is er volgens hem aanleiding om hem te blijven opvangen.
Standpunten van het college
5.1.
Het college stelt dat op basis van het verrichte onderzoek is gebleken dat verzoeker zelfredzaam is en derhalve niet aan de voorwaarden voor (nood)opvang voldoet. Toegespitst op de situatie van verzoeker geeft het college aan dat hij zich jarenlang heeft kunnen handhaven in zijn land van herkomst en eerder ook in Nederland. Hij heeft verklaard dat hij een eigen advocatenkantoor met personeel had. Hij heeft verder aangegeven geen problemen op andere gebieden dan huisvesting te ondervinden. Verzoeker heeft begin mei 2025 zelf laten weten dat zijn gezin een veilige woonplek (appartement) in Cairo heeft. Hij voldoet verder ook niet aan de criteria voor noodopvang: Personen die voorafgaand aan de dakloosheid minimaal drie jaar rechtmatig in Nederland verblijven; en voorafgaand aan dakloosheid minimaal twee jaar in Haarlem woonden, en in Haarlem stonden ingeschreven; en zelfredzaam zijn, kunnen gebruik maken van de noodopvang [2] .
5.2.
Een beroep op de hardheidsclausule kan, aldus het college, niet slagen, omdat niet gebleken is dat toepassing van de bepalingen zou leiden tot onbillijkheden van overwegende aard. Verzoekers gezin woont op dit moment veilig in Egypte. Het staat verzoeker vrij om terug te keren naar Egypte of zelf een verblijf in Nederland te regelen en voor inkomen te zorgen. De gestelde verwondingen zijn volgens het college niet zodanig (geweest) dat verzoeker op grond van de hardheidsclausule langer moet worden opgevangen. Verzoeker dient de opvang normaliter per direct te verlaten. Hem is echter nog even de tijd gegeven om een plan te kunnen maken.
5.3.
In het verweerschrift voorafgaand aan de zitting is het college ingegaan op de standpunten van verzoeker omtrent het ESH en de Wmo. Kort samengevat, stelt het college dat de rechtspraak van het ECSR niet rechtstreeks bindend is en hier kan geen direct beroep op worden gedaan. Het is vaste rechtspraak van de CRvB dat de bepalingen van het ESH geen een ieder verbindende bepalingen als bedoeld in artikel 94, van de Grondwet zijn.
Het college heeft voor wat betreft de voorwaarden voor opvang verder nog gewezen op artikel 1.2.1. onder aanhef en c van de Wmo, artikel 3.6. van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Haarlem 2024, de artikelen 2.3.1 en 2.3.2 van het Besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlem houdende regels omtrent de uitvoeringsregels Wet maatschappelijke ondersteuning gemeente Haarlem 2024 en op de vaste jurisprudentie van de CRvB. Het college handhaaft het besluit van 15 mei 2025.
Wet- en regelgeving
De voorzieningenrechter verwijst voor de van toepassing zijnde wet- en regelgeving naar de bijlage van deze uitspraak, die daar deel vanuit maakt.
Verzoek om voorlopige voorziening
7.6.
Verzoeker stelt dat sprake is van een spoedeisend belang. Hij is niet in staat gebleken om zelf in opvang te voorzien. Verzocht wordt om bij wijze van voorlopige voorziening te bepalen dat het college verzoeker opvangt tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar.
7.7.
Voor zover verzoeker met de verwijzingen naar het ESH en het ESCR heeft bedoeld te stellen dat het college verplicht is opvang te regelen voor een ieder die zich zonder vaste woon-of verblijfplaats aan de balie meldt, kan hij daarin niet worden gevolgd.
De CRvB heeft zich eerder over de door verzoeker genoemde argumenten uitgelaten, zowel ten aanzien van de toepassing van de genoemde bepalingen van het ESH als de genoemde uitspraken van het ESCR. Het moge zo zijn dat verzoeker het niet eens is met de beslissingen van de CRvB, het is vaste rechtspraak. [3] Verzoeker heeft te dien aanzien geen nieuwe argumenten aangevoerd die maken dat de voorzieningenrechter tot een ander oordeel zou moeten komen. Er is geen sprake van een onvoorwaardelijke recht op opvang. Het EHRM heeft eerder geoordeeld dat uit artikel 3 van het EVRM niet kan worden afgeleid dat de verdragsluitende partijen verplicht zijn een ieder die zich binnen zijn jurisdictie bevindt te voorzien van huisvesting [4] . Daarbij is niettemin geoordeeld dat niet kan worden uitgesloten dat artikel 3 van het EVRM toch een verantwoordelijkheid voor een Staat kan meebrengen, te weten indien een vreemdeling, die geheel van de Staat afhankelijk is en zich in een situatie bevindt die wegens een gebrek aan ondersteuning onverenigbaar is met de menselijke waardigheid.
Dat verzoeker stelt dat het niet gelukt zou zijn om zelf voor onderdak zorg te dragen, betekent nog niet dat het niet langer toelaten tot de opvang onverenigbaar is met de menselijke waardigheid. Het is vaste rechtspraak van de CRvB dat voor een recht op opvang bepalend is of verzoeker in staat is zich te handhaven in de samenleving [5] . Dat volgt ook uit artikel 1.1.1, aanhef en eerste lid, en uit artikel 1.2.1, aanhef en onder c, van de Wmo.
7.8.
De voorzieningenrechter komt tot het voorlopig oordeel dat het college heeft kunnen oordelen dat verzoeker voldoende zelfredzaam is, zodat het verzoek om een maatwerkvoorziening op grond van de Wmo kon worden afgewezen. Het college heeft dit kunnen vaststellen mede aan de hand van de gesprekken met en de eigen verklaringen van verzoeker. Dat wordt niet anders door het enkele feit dat verzoeker naar Nederland is gekomen zonder daadwerkelijk in zijn onderdak te voorzien. Niet gebleken is dat verzoeker niet in staat is tot het maken van plannen en niet in staat is tot het vinden van onderdak. Niet alleen heeft verzoeker zelf verklaard dat hij in zijn thuisland advocaat was/een advocatenkantoor had, waaruit het college de conclusie kon trekken dat hij in staat is zijn zaken te regelen. Ook is gebleken dat hij in staat is tot planning. Ter zitting heeft hij verklaard dat zijn plan om eind januari 2025 naar Nederland te reizen in september/oktober 2024 is gemaakt en dat hij stappen heeft ondernomen om bij een vriend in IJmuiden te verblijven. Dat wijst op voldoende zelfredzaamheid. Dat hij hierin (nog) niet is geslaagd, is vervelend voor verzoeker, maar betekent niet dat hij niet zelfredzaam is. Hij had er ook voor kunnen kiezen zijn reis uit te stellen totdat hij wel zekerheid had gekregen van zijn vriend. Gesteld noch gebleken is dat hij met spoed naar Nederland moest. Overigens is op geen enkele wijze onderbouwd dat verzoeker andere pogingen zou hebben ondernomen voor het vinden van onderdak. De stelling namens verzoeker dat hij 62 jaar is en dat niet is onderzocht of hij mogelijk beperkingen heeft, maakt het voorgaande niet anders. Niet gebleken is dat verzoeker een andere hulpvraag heeft dan huisvesting. Zo is ook niet gebleken of onderbouwd dat het niet hebben van onderdak een gevolg is van problemen bij het zich handhaven in de samenleving.
Komt verzoeker in aanmerking voor Noodopvang?
8.1.
Het college heeft verzoeker gedurende het onderzoek (en tot de zitting) kortdurend opvang verleent. Die mogelijkheid is opgenomen in de Verordening. Daarmee is geen verplichting ontstaan om verzoeker opvang te verlenen tot het moment dat hij wel eigen onderdak heeft geregeld. Niet ter discussie staat dat hij niet voldoet aan de geldende voorwaarde van een rechtmatig verblijf in Nederland gedurende 3 jaar en het ingeschreven staan in de gemeente Haarlem gedurende 2 jaar voorafgaand aan het verzoek, zoals neergelegd in de Verordening en het Besluit.
Het is de voorzieningenrechter niet gebleken dat deze voorwaarden onevenredig zijn. Het college krijgt vele verzoeken tot opvang en heeft een beperkt aantal plekken beschikbaar. Die zijn bedoeld voor diegenen die niet, althans beperkt zelfredzaam zijn en een binding hebben met Haarlem. Vooralsnog is niet gebleken dat verzoeker aan die voorwaarden voldoet.
8.2.
Het is de voorzieningenrechter voorts niet gebleken dat verzoeker niet in staat is om de bezwaarprocedure af te wachten. Nog daargelaten dat hij niet voldoet aan de voorwaarde voor noodopvang als verwoord in de Verordening en het Besluit, is de enkele stelling dat hij op straat zal moeten slapen – gelet op het hiernavolgende – onvoldoende om te oordelen dat het college verzoeker nog langer tot de opvang moet toelaten. Zo is onduidelijk gebleven of verzoeker over financiële middelen beschikt. Namens het college is ter zitting verklaard dat verzoeker bij de balie heeft gezegd dat hij terug zou vliegen naar Egypte en daar ook geld voor had. De beantwoording van de vraag die de voorzieningenrechter daarover vervolgens aan verzoeker stelde, is nadrukkelijk geblokkeerd door de gemachtigde van verzoeker. Daarmee voldoet verzoeker niet aan artikel 8:31 van de Awb. De voorzieningenrechter trekt daaruit de conclusie die haar gerade voorkomt, namelijk dat verzoeker – anders dan is voorgehouden – kennelijk wel over financiën beschikt. Van andere bijzondere omstandigheden die maken dat de voorzieningenrechter tot een ander oordeel moet komen, is niets gebleken.

Conclusie en gevolgen

9. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Dat betekent dat het college niet gehouden is om verzoeker te blijven opvangen. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. de Vries, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van F. Voskamp, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 13 juni 2025.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

BIJLAGE
Wet- en regelgeving
Wet maatschappelijke ondersteuning
Artikel 1.2.1, eerste lid, aanhef en onder c luidt:
Een ingezetene van Nederland komt overeenkomstig de bepalingen van deze wet in aanmerking voor een maatwerkvoorziening, bestaande uit:
c. opvang, te verstrekken door het college van de gemeente tot welke hij zich wendt, indien hij de thuissituatie heeft verlaten, al dan niet in verband met risico’s voor zijn veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, en niet in staat is zich op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk te handhaven in de samenleving.
Artikel 2.3.2, eerste en tweede lid luiden:
1. Indien bij het college melding wordt gedaan van een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning, voert het college in samenspraak met degene door of namens wie de melding is gedaan en waar mogelijk met de mantelzorger of mantelzorgers dan wel diens vertegenwoordiger, zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen zes weken, een onderzoek uit overeenkomstig het tweede tot en met achtste lid. Het college bevestigt de ontvangst van de melding.
2. Voordat het onderzoek van start gaat, kan de cliënt het college een persoonlijk plan overhandigen waarin hij de omstandigheden, bedoeld in het vierde lid, onderdelen a tot en met g, beschrijft en aangeeft welke maatschappelijke ondersteuning naar zijn mening het meest is aangewezen. Het college brengt de cliënt van deze mogelijkheid op de hoogte en stelt hem gedurende zeven dagen na de melding, bedoeld in het eerste lid, in de gelegenheid het plan te overhandigen.
De Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Haarlem 2024artikel 3.2, eerste lid onder r luidt:
Algemene voorzieningen zijn er in de vorm van dienstverlening voor het kortduren opvangen van dak- en thuislozen.
Artikel 3.6, eerste tot en met het vierde lid luiden:
1. Het college draagt binnen het kader van de opvang voor dak- en thuislozen zonder verblijfsalternatief zorg voor de mogelijkheid van kortdurend voltijd verblijf, in elk geval met een slaapplaats, douche en eventueel andere diensten of faciliteiten.
2. Kortdurende dak- en thuislozen opvang is beschikbaar voor personen die feitelijk dakloos zijn en die beperkt zelfredzaam zijn op meerdere door het college aan te wijzen leefgebieden.
3. In de kortdurende dak- en thuislozenopvang wordt praktische ondersteuning geboden.
4. Het college draagt zorgt voor noodopvang voor personen die feitelijke dakloos zijn maar wel verantwoordelijk kunnen worden gehouden zorg te dragen voor eigen huisvesting en die voorafgaand aan de dakloosheid minimaal twee jaar in Haarlem woonden en stonden ingeschreven. (buitenwettelijk begunstigend beleid)
Besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlem houdende regels omtrent de uitvoeringsregels Wet maatschappelijke ondersteuning gemeente Haarlem 2024
Artikel 2.3.1 Kortdurende opvang dak- en thuisloze personen
Kortdurende dak- en thuislozen opvang is opvang voor feitelijk dakloze personen uit IJmond, Zuid-Kennemerland en Haarlemmermeer, die beperkt zelfredzaam zijn op meerdere leefgebieden.
Kortdurende opvang is tijdelijk en gericht op het werken aan een uitstroomperspectief. Als de kans op herstel groter is in een andere regio of gemeente, dan wordt die (centrum)gemeente volgens het convenant landelijke toegankelijkheid maatschappelijke opvang verzocht om opvang te bieden. Hierbij organiseert Haarlem een warme overdracht.
De verblijfsduur in de kortdurende opvang voor rechthebbende dak- en thuisloze personen is in beginsel drie maanden. Het verblijf kan worden verlengd indien:
  • er ondanks inspanningen van de dakloze persoon nog geen sprake is van een uitstroomplek; of
  • het ondanks inspanningen van de dakloze persoon nog niet gelukt is om basiszaken op te starten; of
  • als de dakloze persoon nog in afwachting is van een besluit op een aanvraag voor beschermd wonen of op de wachtlijst voor beschermd wonen staat. In het laatste geval kan ter overbrugging begeleiding beschermd wonen ingezet worden op een opvanglocatie, waaronder de locatie(s) waar kortdurende opvang geboden wordt.
(…)
2.3.2 Noodopvang dakloze Haarlemse alleenstaande personen en gezinnen
De noodopvang is bedoeld voor alleenstaande personen en gezinnen die minimaal drie jaar rechtmatig in Nederland wonen en minimaal twee jaar voorafgaand aan de dakloosheid woonachtig zijn geweest in Haarlem (dit blijkt uit de registratie in de Basisregistratie Personen). Deze personen hebben hoofdzakelijk een ondersteuningsvraag op het gebied van huisvesting, waarvoor zij tijdelijk geen alternatief hebben. Het doel van de noodopvang is dat betrokkenen en hun eventuele (minderjarige) kinderen een plek hebben van waaruit zij een oplossing voor hun woonprobleem kunnen zoeken. Zij ontvangen ondersteuning uitgaande van hun zelfredzaamheid, gericht op uitstroom. Deze opvang is buiten wettelijk begunstigend bedoeld. Dit betekent dat het college op basis van de wet geen verplichting heeft om opvang te bieden, maar die wel biedt aan personen die voldoen aan de onderstaande voorwaarden. Niet de wet maar het beleid van het college dient als toetsingskader.
Noodopvang voor zelfredzame dakloze Haarlemse personen wordt kortdurend voor drie maanden geboden. Twee maanden na binnenkomst vindt er een evaluatie plaats. Als er voldoende is meegewerkt aan uitstroom maar er nog geen sprake is van een passende uitstroomplek, dan kan iemand langer opgevangen worden. Als de alleenstaande volwassene of het gezin niet of onvoldoende heeft meegewerkt aan het traject gericht op uitstroom, dan wordt iemand niet meer opgevangen.
Voorwaarden voor het gebruik maken van de noodopvang voor zelfredzame Haarlemse personen:
  • betrokkenen wonen minimaal drie jaar rechtmatig in Nederland;
  • uit de basisregistratie personen blijkt dat de volwassene of het gezin in de drie jaar voorafgaand aan de dakloosheid minimaal twee jaar woonachtig waren in Haarlem;
  • er is sprake van dakloosheid, waarbij er geen oplossing is in eigen netwerk, en betrokkene(n) kan/kunnen niet op andere wijze zelf in eigen onderdak voorzien; en
  • er is geen andere oplossing mogelijk zoals Onder de Pannen, Tijdelijk onder Dak, etc.

Voetnoten

1.cc 86/2012 en cc 90/2013
2.Artikel 3.6, vierde lid, van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Haarlem 2024
4.Zie het arrest van 21 januari 2011, 30696/09 (