ECLI:NL:RBNHO:2025:6824

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
19 juni 2025
Publicatiedatum
23 juni 2025
Zaaknummer
HAA 24/6777
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van een leerling wegens grensoverschrijdend gedrag en de rechtmatigheid daarvan

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland, gedateerd 19 juni 2025, wordt het beroep van eiseres, de moeder van een leerling, behandeld. Eiseres is in beroep gegaan tegen de schorsing van haar zoon door het bestuur van Stichting Dunamare Onderwijsgroep. De rechtbank oordeelt dat het bestuur de zoon in redelijkheid voor één dag heeft kunnen schorsen vanwege grensoverschrijdend gedrag op 20 juni 2024. Het bestuur heeft voldoende gemotiveerd dat de schorsing gerechtvaardigd was, hoewel het in het bestreden besluit niet voldoende heeft onderbouwd dat de zoon ook op andere momenten grensoverschrijdend gedrag vertoonde. Eiseres krijgt daarom gelijk in de vergoeding van griffiekosten, maar het beroep wordt ongegrond verklaard. De rechtbank concludeert dat de schorsing tijdens de verwijderingsprocedure ook rechtmatig was, gezien de handelingsverlegenheid van de school en de extra ondersteuningsbehoefte van de zoon. De rechtbank benadrukt dat de schorsing niet onevenredig was en dat het bestuur in redelijkheid heeft kunnen besluiten om de zoon te schorsen om de orde en veiligheid binnen de school te waarborgen. De uitspraak bevestigt de noodzaak van een goede leeromgeving voor alle leerlingen en de verantwoordelijkheid van het bestuur om deze te handhaven.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 24/6777

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 juni 2025 in de zaak tussen

[eiseres] , als moeder van [naam 1] , uit [plaats] , eiseres,

en

het college van bestuur van Stichting Dunamare Onderwijsgroep, het bestuur

(gemachtigde: mr. M.G. Hofman).

Samenvatting

1. De zoon van eiseres zat op het [school 1] in [plaats] (hierna: de school), waarvan het bestuur het bevoegd gezag is. Deze uitspraak gaat over twee schorsingen die het bestuur aan de zoon heeft opgelegd: een schorsing voor één dag en de schorsing in afwachting van verwijdering van de school. Eiseres is het niet eens met deze schorsingen. Zij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank of het bestuur de zoon in redelijkheid kon schorsen.
2. De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het bestuur de zoon in redelijkheid voor één dag heeft kunnen schorsen. Het bestuur heeft voldoende gemotiveerd dat de zoon op 20 juni 2024 grensoverschrijdend gedrag heeft vertoond in de les, en dat dit, mede gelet op eerdere incidenten, een schorsing rechtvaardigde. Wel heeft het bestuur in het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd dat de zoon op de gang of in het opvanglokaal ook grensoverschrijdend gedrag heeft vertoond. Eiseres krijgt dus voor dit deel gelijk. Daarom moet het bestuur haar griffiekosten vergoeden. De rechtbank passeert het motiveringsgebrek omdat de rest van de motivering al voldoende is voor de schorsing, zodat eiseres niet in haar belangen is geschaad. Het bestuur heeft verder ook in redelijkheid besloten om de zoon te schorsen tijdens de verwijderingsprocedure. Het bestuur heeft in redelijkheid een doorslaggevend gewicht kunnen toekennen aan het belang van bescherming van het onderwijsklimaat. Het beroep is dus ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

3.
3.1.
Bij brief van 21 juni 2024 is eiseres geïnformeerd over het besluit om haar zoon die dag te schorsen vanwege grensoverschrijdend gedrag.
3.2.
Bij brief van 25 juni 2024 is eiseres geïnformeerd over het voornemen om haar zoon van school te verwijderen en over het besluit om hem in afwachting van de verwijdering te schorsen. Ondanks alle inspanningen kan de school niet voorzien in de onderwijsbehoeften van de zoon, aldus de brief.
3.3.
Eiseres heeft op 28 juni 2024 een zienswijze ingediend op de schorsingen. Per e-mail van 1 juli 2024 heeft eiseres ook bezwaar gemaakt.
3.4.
De adjunct-directeur van de school heeft bij brief van 3 juli 2024 op het bezwaar gereageerd. Op 17 juli 2024 heeft eiseres haar bezwaar telefonisch toegelicht bij de klachtencoördinator.
3.5.
In de beslissing op bezwaar van 9 september 2024 heeft het bestuur beide schorsingen in stand gelaten. Hier heeft eiseres per e-mail van dezelfde dag aan de klachtencoördinator op gereageerd. Eiseres heeft ook beroep ingesteld tegen deze beslissing, zodat dit het bij de rechtbank bestreden besluit is.
3.6.
Het bestuur heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
3.7.
Eiseres heeft nog een stuk ingediend.
3.8.
De rechtbank heeft het beroep op 28 maart 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, samen met [naam 2] (de vader van de zoon), en de gemachtigde van het bestuur, samen met [naam 3] (de directeur van de school).

Beoordeling door de rechtbank

Procesbelang
4.1.
Op de zitting is aan de orde geweest wat het belang is van eiseres bij het voeren van deze procedure. Eiseres gaf aan dat het belangrijkste voor haar is dat wordt vastgesteld dat de school verkeerd met haar zoon is omgegaan en dat de schorsingsbeslissingen onterecht zijn genomen. Het liefst ontvangt eiseres ook excuses van de school. Daarnaast hebben de besluiten volgens haar ook tot feitelijke schadelijke gevolgen geleid. De ervaring van eiseres was dat zij uit drie alternatieven kon kiezen om haar zoon op in te schrijven. Die drie scholen zijn allemaal niet passend voor de zoon omdat hij volgens eiseres – kort gezegd – daarvoor op een te hoog niveau functioneert. Uiteindelijk is de zoon ingeschreven op vso het [school 2] . Hier kan hij echter alleen certificaten halen, waardoor hem de mogelijkheid is ontnomen om zijn VMBO-diploma te halen. Dit is negatief voor zijn vervolgloopbaan, aldus eiseres.
4.2.
Het bestuur betwist dat de zoon feitelijke schadelijke gevolgen heeft ondervonden door de schorsingsbeslissingen. Volgens het bestuur had de zoon bijvoorbeeld op vso [school 3] (een van de drie aangedragen scholen) de mogelijkheid om een VMBO-diploma te halen. Het was de eigen keuze van eiseres om voor vso het [school 2] te kiezen, aldus het bestuur.
4.3.
De rechtbank oordeelt dat eiseres belang heeft bij een uitspraak in deze procedure vanwege de diffamerende werking van de schorsingsbeslissingen. De schorsingen houden een publiekelijke afwijzing in van het gedrag van de zoon, zodat eiseres er reeds daarom belang bij heeft om daartegen op te kunnen komen. [1]
Toetsingskader
5. In de Wet voortgezet onderwijs (Wvo 2020) staat dat het bestuur een leerling voor ten hoogste een week kan schorsen. [2] Dit heet een discretionaire bevoegdheid, wat betekent dat het bestuur mag beoordelen of er aanleiding is om een leerling te schorsen. Om de beoordeling in goede banen te leiden, heeft het bestuur beleid opgesteld. Dit is het Protocol schorsing en verwijdering Dunamare Onderwijs. De rechtbank toetst of het bestuur aan de hand van het Protocol voldoende heeft gemotiveerd waarom de zoon op 21 juni 2024 is geschorst.
In de Wvo 2020 staat ook dat het bestuur een leerling van school kan verwijderen. [3] Dit is ook een discretionaire bevoegdheid. In afwachting van de datum waarop de leerling daadwerkelijk wordt verwijderd, kan de leerling voor onbepaalde duur worden geschorst. [4]
5.1.
De schorsingsbesluiten die onderwerp zijn van dit beroep, houden een beoordeling door het bestuur in. De rechtbank toetst de beoordeling in die besluiten terughoudend. Dit betekent dat de rechtbank toetst of de uitkomst van de door het bestuur verrichte beoordeling wel of niet onredelijk is. In het licht daarvan gaat de rechtbank aan de hand van de beroepsgronden van eiseres in op de vraag of het bestreden besluit deugdelijk is gemotiveerd en geen onevenredige gevolgen heeft meegebracht.
Schorsing voor één dag (21 juni 2024)
Wat zegt het bestuur?
6.
6.1.
Volgens het bestuur heeft de zoon op 20 juni 2024 dermate grensoverschrijdend en zelfbepalend gedrag vertoond dat een schorsing diende te worden opgelegd. Tijdens de les heeft de zoon een andere leerling een klap gegeven. Hier is hij op aangesproken door de docent, waarna de zoon ook een andere leerling een klap gaf. Dat dit volgens eiseres een bijzondere wijze van begroeten was, doet hier niet aan af. Het gaat er vooral om dat de zoon zich niet liet corrigeren door de docent. Na verwijdering uit de les, heeft de zoon zich misdragen tegenover een medewerker. Op de zitting heeft [naam 3] nog verklaard dat de zoon ook op de gang verstorend gedrag zou hebben vertoond richting andere leerlingen, en dat het door zijn houding moeilijk was om een gesprek met hem te voeren.
In redelijkheid is dus geoordeeld dat er genoeg redenen waren om de zoon te schorsen. Dit was – anders dan eiseres denkt – dus niet vanwege ‘fysiek geweld’, aldus het bestuur. De duur van de schorsing (één dag) was hierbij proportioneel. Tijdens de schorsing is voorzien in een alternatief onderwijsprogramma dat de zoon online kon volgen.
Wat voert eiseres aan?
6.2.
Eiseres voert aan dat het bestuur een verkeerde voorstelling had van de gebeurtenissen op 20 juni 2024. De ‘klap’ in de klas was een hardhandige begroeting tussen haar zoon en vrienden, zonder kwade bedoelingen. Ter ondersteuning heeft eiseres een brief van een van de betrokken jongens overgelegd en aan de rechtbank een voicemail van een medewerker van de school van direct na het incident laten horen. Na de lesverwijdering kreeg de zoon niet de kans om zijn verhaal te doen, zodat hij zich heeft afgezonderd op het toilet. Hij is daarbij niet brutaal geweest tegen een medewerker. Eiseres geeft aan dat het gedrag van haar zoon gezien moet worden in het licht van zijn omstandigheden en de afspraken in zijn ontwikkelingsperspectiefplan (opp). De docent en medewerkers hadden daarom beter moeten weten, maar hielden haar zoon juist onheus onder een vergrootglas. Daarnaast had haar zoon net te horen gekregen dat hij van school moest, ondanks dat hem een laatste kans was gegund en hij zich een maand lang had bewezen. Dat haar zoon het opvanglokaal verliet en zich afzonderde op het toilet, was dus uit onmacht, verdriet en frustratie, en niet uit grensoverschrijdend of zelfbepalend gedrag.
Wat oordeelt de rechtbank?
6.3.1.
De rechtbank oordeelt dat het bestuur de zoon in redelijkheid op 21 juni 2024 heeft geschorst. Het bestuur heeft voldoende gemotiveerd dat de zoon grensoverschrijdend gedrag heeft vertoond in het leslokaal. Aan de belangen van de zoon is tegemoetgekomen doordat de school gedurende de schorsing in een alternatief onderwijsprogramma heeft voorzien. [5]
6.3.2.
De rechtbank constateert dat de beschrijving van eiseres en van het bestuur van de gebeurtenissen in het klaslokaal op 20 juni 2024 niet wezenlijk verschillen. Het bestuur ontkent niet dat er mogelijk sprake was van een hardhandige begroeting tussen de zoon en twee andere jongens. Doorslaggevend voor het bestuur is dat de zoon niet luisterde naar de waarschuwing van de docent. Eiseres kan zich er wel in vinden dat haar zoon vanwege het negeren van de waarschuwing van de docent is verwijderd uit de les. Alleen vindt eiseres een schorsing – gelet op alle omstandigheden – te zwaar. Partijen kennen dus een ander gewicht toe aan deze gebeurtenis.
6.3.3.
Volgens het Protocol is grensoverschrijdend gedrag een overtreding van binnen de school geldende normen, als gevolg waarvan gegronde vrees bestaat voor de veiligheid van medewerkers en/of leerlingen of voor de ongestoorde voortgang van het onderwijs, de onderwijskwaliteit en/of overige belangen van de school. Voor grensoverschrijdend gedrag of een andere dringende noodzaak kan volgens het Protocol een formele ordemaatregel (in dit geval: schorsing) worden opgelegd. [6] Een ordemaatregel wordt afgestemd op de aard en ernst van het gedrag en de overige omstandigheden van het geval. Daarbij horen – onder meer – de vragen of aan de leerling in het verleden al vaker een maatregel is opgelegd en in hoeverre sprake is van een bedreiging voor de rust, orde en veiligheid binnen de school. [7]
6.3.4.
De rechtbank kan de uitleg van het bestuur volgen dat de zoon in de les zelfbepalend en grensoverschrijdend gedrag heeft vertoond. Het bestuur wijst op de lesnotitie van de betreffende docent. Die schrijft dat de zoon een andere jongen ‘keihard’ sloeg. De andere jongen vond dit niet grappig en had pijn. Hier kreeg de zoon een waarschuwing voor. De docent geeft ook aan dat bij de waarschuwing duidelijk is gezegd dat de zoon andere leerlingen niet mag aanraken. Nadat de zoon het bij een andere jongen weer doet, is hij verwijderd uit de les. In de schorsingsbeslissing van 21 juni 2024 is aangegeven dat dit niet de eerste keer is dat de zoon grensoverschrijdend gedrag heeft laten zien. In het verweerschrift en op de zitting heeft het bestuur verder gemotiveerd dat de schorsing tegen het licht moeten worden gehouden van de vele eerdere maatregelen in het schooljaar 2023/2024, waaronder 26 eerdere lesverwijderingen en twee eerdere schorsingen.
6.3.5.
De rechtbank constateert vervolgens dat de beschrijvingen van eiseres en het bestuur over wat er is voorgevallen na de lesverwijdering, wel uiteenlopen. De rechtbank overweegt hierbij dat het bestuur een motiveringsplicht heeft. Echter heeft het bestuur zijn beschrijving van deze gebeurtenis niet met bijvoorbeeld een notitie van de betrokken medewerker(s) onderbouwd. Daarom kan de rechtbank niet vaststellen wat er na de lesverwijdering is gebeurd. Op dit punt bevat het bestreden besluit een motiveringsgebrek. Uit de motivering van de schorsing, zoals nader toegelicht op de zitting, blijkt echter dat het hier geen doorslaggevend element voor de beslissing betreft, aangezien het gedrag in de les al blijk gaf van grensoverschrijdend en zelfbepalend gedrag. Omdat de motivering met betrekking tot de gebeurtenis in het leslokaal en de voorgeschiedenis al voldoende is voor de schorsing, is eiseres door het gebrek niet in haar belangen geschaad. De rechtbank passeert daarom het gebrek. [8] Dit betekent dat het bestreden besluit niet hierom wordt vernietigd. Wel geeft het gebrek aanleiding voor het oordeel dat het bestuur het griffiegeld aan eiseres moet vergoeden.
Schorsing vanaf 25 juni 2024 (in afwachting van verwijdering)
Wat zegt het bestuur?
7.
7.1.
Na de schorsing van 21 juni 2024 is de knoop doorgehakt en geoordeeld dat de school niet in staat is om te voorzien in de (extra) ondersteuningsbehoefte van de zoon. De school is dus handelingsverlegen gebleken. Hierom is de procedure tot verwijdering van de zoon van school gestart. Tijdens de verwijderingsprocedure was de zoon vanwege de handelingsverlegenheid van de school, maar ook in verband met de benodigde orde, rust en veiligheid binnen de school, geschorst. In die periode mocht de zoon wel zijn toetsen maken en is voorzien in een alternatief onderwijsprogramma dat hij thuis kon volgen. In het verweerschrift en op de zitting motiveert het bestuur verder dat ook deze schorsing in het licht moet worden gezien van de extra ondersteuningsbehoefte van de zoon. De vele incidenten uit het logboek van het schooljaar 2023/2024 houden in overwegende mate verband met die grote ondersteuningsbehoefte. Hier heeft de school al veel ondersteuning voor geboden, maar uiteindelijk voldeed het ondersteuningsprofiel van de school niet voor de zoon. Het gedrag van de zoon, en de impact daarvan op de orde, rust en veiligheid binnen de school, maakten het onmogelijk om de zoon gedurende de verwijderingsprocedure naar school te laten gaan.
Wat voert eiseres aan?
8.
7.2.
Over deze schorsing voert eiseres twee gronden aan. Ten eerste voert zij aan dat de motivering voor deze schorsing niet klopt omdat haar zoon geen gevaar was voor de orde en veiligheid op school. Hij is beleefd, heeft veel vrienden en heeft nog nooit gevochten. Dit volgt volgens eiseres ook uit het opp. Zelf haalt haar zoon geen rottigheid uit, maar hij staat wel vaak in de buurt. Ten tweede voert eiseres aan dat de schorsing niet evenredig was. De gevolgen waren namelijk heel negatief voor haar zoon. Hij was buitengesloten van de laatste lessen, schoolactiviteiten en de buitenlandreis. Een ander negatief gevolg is dat haar zoon het vertrouwen in het schoolsysteem heeft verloren. Aan haar zoon was op het multidisciplinaire overleg (mdo) van 13 mei 2024 nog een laatste kans gegund om zich te bewijzen. Toen heeft hij een goede maand gehad. Helaas bleek dit voor niets te zijn (slechts een ‘formaliteit’) omdat de procedure tot verwijdering gewoon verderging. Verder heeft eiseres veel moeite moeten doen, en zelfs de leerplichtambtenaar moeten inschakelen, zodat haar zoon zijn laatste toetsen kon maken. Hierdoor is hij uiteindelijk wel overgegaan naar het vierde leerjaar.
Wat oordeelt de rechtbank?
6.
7.3.1.
De rechtbank oordeelt dat het bestuur de schorsing in afwachting van verwijdering voldoende heeft gemotiveerd. Ook is de schorsing niet onevenredig uitgepakt voor de zoon. Bij dit oordeel heeft de rechtbank het volgende overwogen.
7.3.2.
De rechtbank heeft in het dossier gezien, en op de zitting verder begrepen, dat de zoon een bijzondere leerling is. De zoon kreeg vanaf het eerste leerjaar extra ondersteuning. Voor hem zijn meerdere mdo’s gehouden, was een opp opgesteld, was trajectbegeleiding, was orthopedagogische begeleiding, is een time-outafspraak [9] (tot 13 mei 2024) gemaakt en was betrokkenheid van het CJG. Ook was de leerplichtambtenaar betrokken omdat de zoon tientallen keren te laat is gekomen. Uit het door het bestuur opgestelde overzicht volgt dat de zoon in het schooljaar 2023/2024 in totaal 33 maatregelen heeft gehad (waarvan 27 lesverwijderingen en drie schorsingen). Het bestuur verwijst ook naar de vele notities over de zoon in het logboek van het schooljaar 2023/2024, die blijk geven van incidenten die samenhangen met de extra ondersteuningsbehoefte. De betrokken consulent passend onderwijs van het Samenwerkingsverband VO Zuid-Kennemerland heeft per e-mail van 18 maart 2025 een verklaring gegeven. Hierin staat dat de onderwijssetting van de school ongewenst gedrag bij de zoon oproept, ondanks de (langer dan normaal) geboden basis- en extra ondersteuning. Op de zitting heeft het bestuur verklaard dat bij het mdo van 13 mei 2024 aan de zoon inderdaad nog een kans is geboden. Echter was de conclusie al wel dat de onderwijsbehoeftes van de zoon niet passen bij het regulier onderwijs. Er lijkt geen sprake te zijn van onwil, maar van onmacht. Als mogelijke opties zijn speciaal onderwijs en Spaarne Werkt besproken. In mei 2024 waren er twee lesverwijderingen (16 en 21 mei) en in juni 2024 ontstond een versnelling in het tempo van incidenten (11, 17, 18 en 20 juni), en na de schorsing op 21 juni 2024 is de conclusie getrokken dat de school handelingsverlegen is. Alle geboden ondersteuning heeft ongewenst gedrag bij de zoon niet kunnen voorkomen. Daarom is de procedure tot verwijdering gestart en besloten om de zoon gedurende die procedure te schorsen. De door eiseres geschetste goede maand heeft niet tot een andere beslissing geleid. Vier mogelijk (relatief) betere weken kunnen volgens het bestuur niet opwegen tegen de hele voorgeschiedenis en latere incidenten. De school heeft rekening gehouden met het belang van het beschermen van het didactische klimaat, met het oplopende tempo van incidenten en met het totale aantal incidenten in het schooljaar. De schorsing was voor ongeveer vier weken, tot het einde van het schooljaar. Op 1 augustus 2024 is de zoon ingestroomd op vso het [school 2] .
7.3.3.
Gezien de omstandigheden zoals hiervoor genoemd, heeft het bestuur de zoon tijdens de verwijderingsprocedure in redelijkheid kunnen schorsen. Uit de stukken van het bestuur volgt een patroon van verstorend gedrag van de zoon, wat invloed heeft op de leeromgeving op school. Aan het waarborgen van een goede (leer)omgeving voor de andere leerlingen en voor de medewerkers heeft het bestuur in redelijkheid meer belang kunnen toekennen dan aan het belang van de zoon om de laatste paar weken naar school te komen. De rechtbank begrijpt dat de zoon dit als naar en oneerlijk heeft ervaren. Echter heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat de zoon het schooljaar zonder problemen kon afmaken, en dus zonder dat het sociale en didactische klimaat op school zou worden verstoord. De voorgeschiedenis, de noodzaak van extra ondersteuning en de versnelling in juni van incidenten met de zoon, heeft eiseres niet ontkend. Dat eiseres graag meer oog van de school had gezien voor de goede kanten van de zoon is begrijpelijk, maar onvoldoende voor een ander oordeel. Uit de stukken volgt overigens niet – waar eiseres bezorgd over is – dat de zoon een gewelddadig persoon is.
Ook gelet op het volgende is de zoon niet onevenredig in zijn belangen geschaad. De school heeft geprobeerd de impact te verzachten. Zo heeft de school voorzien in een thuis te volgen alternatief lesprogramma [10] en uiteindelijk geregeld dat de zoon zijn schoolwerk en toetsen kon maken, waardoor hij zijn derde leerjaar heeft gehaald. Ook heeft de school opties aangedragen bij de zoektocht naar een alternatieve school. Dat eiseres zich gedwongen voelde om haar zoon in te schrijven op een school voor speciaal onderwijs en liever had gezien dat haar zoon op een reguliere school kon blijven, neemt niet weg dat de school in een situatie van handelingsverlegenheid verkeerde, waarbij een goede leeromgeving in het geding was.
8. De rechtbank begrijpt dat het voor de zoon en eiseres moeilijk was dat hij aan het einde van zijn derde leerjaar twee keer van school is geschorst. De zoon is een tiener met extra ondersteuningsbehoeften. Hij toont – voor zover de rechtbank kan zien – daarbij geen onwil. Hij heeft ook goede dingen laten zien, bijvoorbeeld op zijn stage. Hij toont aan dat hij zich wil ontwikkelen. Er lijkt echter sprake te zijn van onmacht om dit binnen het reguliere onderwijssysteem te doen. Om de zoon de benodigde specialistische ondersteuning te bieden en hem op een passende manier onderwijs te kunnen laten volgen, is voor een reguliere school veel gevraagd. De school moet namelijk tegelijkertijd zorgen voor een goede omgeving voor alle andere leerlingen en de medewerkers. De rechtbank heeft ook daar begrip voor.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat het bestreden besluit niet wordt vernietigd en de schorsingsbeslissingen in stand blijven.
10. De rechtbank heeft een motiveringsgebrek geconstateerd, dat met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht wordt gepasseerd. Hierin ziet de rechtbank aanleiding om het bestuur te veroordelen tot een vergoeding van de griffiekosten van eiseres van € 187,-. Eiseres heeft verder geen proceskosten opgegeven die voor vergoeding in aanmerking komen.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • veroordeelt het bestuur tot betaling van € 187,- aan griffiekosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. J. de Vries, rechter, in aanwezigheid van
mr.I.A. Bakker, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 19 juni 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.De rechtbank verwijst ter ondersteuning van dit oordeel naar rechtsoverweging 5.3 van de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 1 maart 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:1671, bevestigd door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bij uitspraak van 19 februari 2025, ECLI:NL:RVS:2025:658.
2.Artikel 8.14, eerste lid, van de Wvo 2020.
3.Artikel 8.15, eerste lid, van de Wvo 2020.
4.Artikel 8.15, derde lid, van de Wvo 2020 (ten tijde van de schorsingsbeslissingen; thans vierde lid).
5.Conform artikel 3, zesde lid, van het Protocol.
6.Artikel 2, eerste, tweede en vierde lid, en artikel 3, eerste lid, van het Protocol.
7.Artikel 2, vijfde lid, van het Protocol.
8.Op grond van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht.
9.Dat wil zeggen dat hij op eigen verzoek of op last van de docent de les even mocht verlaten om zijn verhaal bij een schoolmedewerker te doen en tot rust te komen.
10.Conform artikel 4, zevende lid, van het Protocol.