Overwegingen
1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat op grond van
artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) in deze zaak niet nodig is.
2. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift, kan
de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen. Dit staat (onder meer) in artikel 6:12 van de Awb.
3. Eiseres heeft op 15 februari 2024 een aanvraag voor aanvullende
schadevergoeding ingediend. Verweerder heeft de beslistermijn op 17 juli 2024 met zes maanden verlengd. Dit betekent dat de beslistermijn verlengd is en verweerder uiterlijk op 15 februari 2025 een beslissing op het verzoek had moeten nemen. Dit is niet gebeurd. Eiseres heeft verweerder bij brief van 7 april 2025, door verweerder ontvangen op 10 april 2025, in gebreke gesteld. Bij besluit van 13 juni 2025 heeft verweerder de maximale dwangsom van € 1.442 aan eiseres toegekend wegens het niet tijdig beslissen op haar verzoek.
4. Eiseres heeft op 19 mei 2025, meer dan twee weken nadat zij verweerder in
gebreke heeft gesteld, beroep ingesteld wegens het niet tijdig nemen van een besluit op haar verzoek. Tot op heden heeft verweerder niet op het verzoek van eiseres beslist.
5. Naar het oordeel van de rechtbank is het beroep kennelijk gegrond.
6. Aangezien het beroep gegrond is en nog geen besluit is bekendgemaakt, moet de
rechtbank het bestuursorgaan opdragen om in principe binnen twee weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden alsnog een besluit bekend te maken. Alleen in bijzondere gevallen kan de rechtbank een andere termijn bepalen (artikel 8:55d van de Awb). In de regel wordt de dwangsom bepaald op € 100 per dag, met een maximum van € 15.000.
7. De rechtbank overweegt als volgt. Op 23 augustus 2023 heeft de Afdeling
bestuursrechtspraak van de Raad van State (ECLI:NL:RVS:2023:3209) de beslistermijn voor zaken als de onderhavige als volgt bepaald. Verweerder moet binnen twaalf weken na de datum van het verweerschrift maar ten minste zes weken na de dag van verzending van de uitspraak op het beroep, en als de termijn van twaalf weken ten tijde van het doen van de uitspraak op beroep reeds verstreken is of indien geen verweerschrift is ingediend zes weken na de dag van verzending van de uitspraak op het beroep een besluit bekend maken. Het verweerschrift is ingediend op 6 juni 2025. Dit betekent dat verweerder binnen twaalf weken na 6 juni 2025 alsnog een besluit dient te verzenden aan eiseres. 8. De rechtbank ziet geen reden af te wijken van het landelijk vastgelegde
uitgangspunt met betrekking tot de hoogte van de dwangsom. In dat beleid is vastgelegd dat de dwangsom lager wordt vastgesteld indien sprake is van een zo gering belang dat de normale hoogte van de dwangsom buiten proportie is. Daarvan is naar het oordeel van de rechtbank in geval zoals dit geen sprake. Ook ziet de rechtbank onvoldoende aanleiding om een hogere maximale dwangsom dan volgens het uitgangspunt toe te kennen.
9. De rechtbank bepaalt daarom met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de
Awb dat verweerder een dwangsom van € 100 verbeurt voor elke dag waarmee de hiervoor genoemde termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000.
10. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiseres een vergoeding voor de proceskosten
die zij voor de beroepsmatig verleende bijstand heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht toegekend voor een bedrag van € 453,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 907 bij een wegingsfactor 0,5 voor het lichte gewicht van deze zaak, omdat het geschil beperkt is tot formele aspecten van niet tijdig beslissen en de dwangsom).
11. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 53 vergoeden.