Uitspraak
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 juni 2025 in de zaak tussen
[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres
Samenvatting
Inleiding
Totstandkoming van het besluit
Zij heeft de inlichtingenplicht niet geschonden. Voor zover er wel sprake is geweest van een schending van de inlichtingenplicht kan dat haar op grond van de persoonlijke feiten en omstandigheden niet worden verweten.
Beoordeling
Naast de onder rechtsoverweging 5 tot en met 5.2 vermelde beroepsgronden, heeft eiseres in haar beroepschrift nog enkele andere beroepsgronden aangevoerd. Die heeft zij ter zitting laten vallen en de rechtbank bespreekt die beroepsgronden dus niet.
Voor wat betreft de belangen van eiseres heeft verweerder de oorzaak van het ontstaan van de terugvordering betrokken en daarbij geconcludeerd dat hij het al met al volledig aan eiseres te wijten vindt dat zij verweerder niet op de hoogte heeft gesteld van de intrekking van haar verblijfrecht middels de beslissing op bezwaar van de IND van 18 november 2019. Ook heeft verweerder gekeken naar de gevolgen van die terugvordering voor de (financiële) van eiseres, waarbij verweerder heeft opgemerkt dat het beoordelingsmoment voor de belangenafweging uiterlijk is gelegen op de dag dat het bestreden besluit is genomen en dat nadien bij eiseres opgekomen schulden in beginsel niet maken dat die in de belangenafweging worden betrokken.
De uitkomst van de door verweerder gemaakte belangenafweging is dat hij niet afziet van terugvordering. Eiseres kan zich in deze uitkomst niet vinden en vindt dat de uitkomst moet zijn dat verweerder van terugvordering afziet dan wel die vordering verlaagt. Dit omdat haar geen of een verminderd verwijt kan worden gemaakt van het ontstaan van de terugvordering en zij de financiële gevolgen ervan niet kan dragen.
Onder de voormelde omstandigheden is er naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van een bewuste schending door eiseres van de inlichtingenplicht, maar van een situatie waarin het niet redelijk is om eiseres de schending van de inlichtingenplicht volledig te verwijten.
Beslissing
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het primaire besluit en stelt het bedrag van terugvordering van de aan eiseres over de periode van 18 november 2019 tot en met 23 april 2020 betaalde uitkering vast op € 2.720,34 (=50% x € 5.440,68);
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.814,- aan proceskosten aan de gemachtigde van eiseres.
Informatie over hoger beroep
Formulieren en inloggen” op
www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.