ECLI:NL:RBNHO:2025:6913

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
18 juni 2025
Publicatiedatum
24 juni 2025
Zaaknummer
11561762 \ CV EXPL 25-1332
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugbetaling van een geldlening door vennoten van een vennootschap onder firma na uittreden van een vennoot

In deze zaak vordert [eiser] N.V. de terugbetaling van een geldlening van € 16.444,50 die is verstrekt aan [gedaagde 1] VOF, waarvan [gedaagde 2] en [gedaagde 3] vennoten zijn. De geldlening is niet volledig terugbetaald, en er staat nog een bedrag van € 6.537,65 open. [gedaagde 3] heeft als verweer aangevoerd dat zij per 1 januari 2024 is uitgetreden als vennoot van [gedaagde 1] VOF en dat zij met [gedaagde 2] een vaststellingsovereenkomst heeft gesloten waarin is opgenomen dat [gedaagde 2] aansprakelijk is voor alle schulden van [gedaagde 1] VOF. De kantonrechter oordeelt dat de vennoten de overeenkomst mede in privé zijn aangegaan en dat een oud-vennoot hoofdelijk aansprakelijk blijft voor verbintenissen die zijn aangegaan vóór zijn uittreden. De vordering van [eiser] wordt toegewezen, en [gedaagde 2] en [gedaagde 3] worden hoofdelijk veroordeeld tot betaling van het openstaande bedrag, vermeerderd met rente en proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANKNOORD-HOLLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Haarlem
Zaaknummer: 11561762 \ CV EXPL 25-1332
Vonnis van 18 juni 2025 (bij vervroeging)
in de zaak van
de naamloze vennootschap,
[eiser] N.V.,
te [plaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: [gemachtigde]
tegen

1.[gedaagde 1] VOF, te [plaats 2] ,

niet verschenen
2.
[gedaagde 2] H.O.D.N. [bedrijf] EN/OF [gedaagde 1], te [plaats 2] ,
niet verschenen
3.
[gedaagde 3], te [plaats 2] ,
hierna te noemen: [gedaagde 3] ,
procederend in persoon.
gedaagde partijen,
De zaak in het kort
Partijen hebben in februari 2020 een leveringsovereenkomst gesloten op grond waarvan [gedaagde 1] verplicht was uitsluitend bier en handelsdranken van [eiser] af te nemen en waarbij [eiser] een geldlening ter hoogte van € 16.444,50 aan [gedaagde 1] verstrekte. De geldlening is niet volledig terugbetaald. [eiser] vordert terugbetaling van het restant. [gedaagde 3] heeft als verweer aangevoerd dat zij op 1 januari 2024 is uitgetreden als vennoot van [gedaagde 1] vof en dat zij met [gedaagde 2] een vaststellingsovereenkomst heeft gesloten. Daarin is opgenomen dat [gedaagde 2] per 1 januari 2024 aansprakelijk is voor alle schulden van [gedaagde 1] vof. De kantonrechter wijst de vordering van [eiser] toe. Van belang is allereerst dat de vennoten (en dus ook [gedaagde 3] ) de overeenkomst mede in privé zijn aangegaan. Daarnaast geldt dat een oud-vennoot van een vof (hoofdelijk) aansprakelijk is voor de vóór zijn uittreden mede namens hem aangegane verbintenissen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- dagvaarding van 19 februari 2025, met producties;
- conclusie van antwoord van [gedaagde 3] van 11 maart 2025, met producties;
- het tussenvonnis van 16 april 2025, waarbij een mondelinge behandeling is bepaald;
- de mondelinge behandeling van 2 juni 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt;
- verstekverlening tegen de niet verschenen gedaagden;
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
1.3.
De door [eiser] op 26 mei 2025 ingediende akte is door de kantonrechter niet bij de beoordeling betrokken, omdat deze akte buiten de termijn zoals genoemd in het tussenvonnis is ingediend.
1.4.
[eiser] heeft ter zitting haar vordering jegens [gedaagde 1] vof ingetrokken.

2.De feiten

2.1.
[eiser] heeft met [gedaagde 2] en [gedaagde 3] op 19 februari 2020 een leveringsovereenkomst gesloten. In de overeenkomst staat:
“(…)Naar aanleiding van het aangename onderhoud dat de heer [betrokkene 1] onlangs met u – mede als vertegenwoordiger van de hierna genoemde vennootschap(pen) – mocht hebben, bevestigen wij hetgeen hij namens [eiser] N.V. (hierna: “ [eiser] ”) met de volgende partij(en) hoofdelijk is overeengekomen.
1.
De vennootschap onder firma [gedaagde 1] , en haar vennoten:
a.
[gedaagde 2] , (…), ten deze handelende namens genoemde vennootschap(pen) en voor zich in privé;
b.
[betrokkene 2] , (…), ten deze handelende namens genoemde vennootschap(pen) en voor zich in privé;
1.
U zult van 1 maart 2020 tot 1 maart 2025 alle door u benodigde bieren en handelsdranken (met uitzondering van koffie en wijn) ten behoeve van de door u geëxploiteerde horecaonderneming, (…) exclusief bij [eiser] of de door [eiser] aangewezen drankenleverancier afnemen tegen de bij [eiser] op het moment van levering geldende bruto horecaprijs, zulks met uitsluiting van iedere andere leverancier.
(…)
2)
Als tegenprestatie zal [eiser] gedurende de looptijd van deze overeenkomst:

Een geldlening verstrekken van € 16.444,50. (…)”
Bij de handtekening van [gedaagde 3] onder het contract staat:
namens genoemde vennootschap(pen) en voor zich in privé.
2.2.
Op de overeenkomst zijn de algemene voorwaarden [1] van toepassing verklaard.
2.3.
[gedaagde 2] en [gedaagde 3] hebben – ondanks herinneringen – de in onder 2.1 genoemde geldlening niet volledig terugbetaald. Op dit moment staat nog een bedrag van
€ 6.537,65 open.
2.4.
Op 1 januari 2024 is [gedaagde 3] uitgereden als vennoot van [gedaagde 1] vof. In de vaststellingsovereenkomst staat dat alle rechten, schulden en plichten van [gedaagde 1] worden overgedragen aan Davy Jones Fish Shack B.V. (een vennootschap van [gedaagde 2] ) en dat [gedaagde 3] vanaf 1 januari 2024 niet langer verantwoordelijk of aansprakelijk is voor de onderneming [gedaagde 1] of diens schulden. Er staat ook in:
(…) Partijen begrijpen dat de overname van deze ondernemingen niet jegens derden (door)werkt. Dat wil zeggen: derden die een overeenkomst hebben gesloten met de VOFs kunnen zich tot [gedaagde 3] en [gedaagde 2] blijven richten, aangezien die derden met hen een overeenkomst hebben gesloten.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert veroordeling van [gedaagde 2] en [gedaagde 3] tot betaling van € 6.537,65, te vermeerderen met de buitengerechtelijke incassokosten, rente en de proceskosten.
3.2.
[eiser] legt aan de vordering dat zij met [gedaagde 2] en [gedaagde 3] een leveringsovereenkomst heeft gesloten, inhoudende dat [gedaagde 1] vof en de vennoten uitsluitend drank van [eiser] of de door [eiser] aangewezen drankenleverancier zouden afnemen. Onderdeel van deze overeenkomst was een geldlening ter hoogte van € 16.444,50. [gedaagde 2] en [gedaagde 3] hebben de geldlening – ondanks herinneringen en sommaties – tot op heden niet volledig terugbetaald. Er staat nog een bedrag van € 6.537,68 open.
3.3.
[gedaagde 3] baseert haar verweer op het volgende. Op 1 januari 2024 is [gedaagde 3] uitgetreden als vennoot van [gedaagde 1] vof. [gedaagde 3] heeft met onder meer [gedaagde 2] een vaststellingsovereenkomst gesloten waarin is opgenomen dat [gedaagde 2] per 1 januari 2024 aansprakelijk is voor alle rechten, schulden en plichten van [gedaagde 1] vof. Om die reden meent [gedaagde 3] dat zij niet meer kan worden aangesproken voor de betaling van de onderhavige geldlening.

4.De beoordeling

4.1.
Nu tegen [gedaagde 2] verstek is verleend, terwijl [gedaagde 3] wel is verschenen, zal tussen partijen één vonnis worden gewezen en zal dit vonnis – ook ten aanzien van de niet verschenen partij – als een vonnis op tegenspraak worden beschouwd. [2]
Vordering jegens [gedaagde 2] is toewijsbaar
4.2.
[gedaagde 2] is niet verschenen in deze procedure. Het gevorderde – met inachtneming van het onder 4.7 en 4.8 vermelde – komt de kantonrechter niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom worden toegewezen.
Vordering jegens [gedaagde 3]
4.3.
Volgens [gedaagde 3] kan zij niet aansprakelijk worden gehouden voor de betaling van de hoofdsom, omdat zij per 1 januari 2024 is uitgetreden uit [gedaagde 1] vof. [gedaagde 2] heeft zich gecommitteerd om de activa en passiva van onder meer [gedaagde 1] vof over te nemen, aldus [gedaagde 3] . Dit verweer gaat niet op en wel om het volgende.
4.4.
Uit de tussen partijen gesloten overeenkomst blijkt allereerst dat [gedaagde 3] de overeenkomst mede in privé is aangegaan (zie r.o. 2.1). Alleen al om die reden kan [gedaagde 3] worden aangesproken voor de betaling van de onderhavige geldlening. Daar komt bij dat de uittredende vennoot na zijn uittreden aansprakelijk blijft voor schulden van de vennootschap onder firma die zijn ontstaan vóór het uittreden, en voor schulden die rechtstreeks voortvloeien uit een overeenkomst die daarvoor was aangegaan. Een vennoot kan zich immers niet eenzijdig aan door hem als persoonlijk aansprakelijke vennoot aangegane verplichtingen onttrekken door uit de vennootschap te treden. [3] In dit geval is de geldleningsovereenkomst gesloten vóór het uittreden van [gedaagde 3] en de verplichting tot terugbetaling van de lening vloeit daaruit voort. Dat [gedaagde 3] met [gedaagde 2] afspraken heeft gemaakt over de (eventuele) schulden, maakt het voorgaande niet anders. Hoe [gedaagde 2] en [gedaagde 3] hun verplichtingen binnen de onderneming hebben geregeld is iets wat tussen hen onderling speelt en heeft geen werking jegens derden (lees: [eiser] ).
4.5.
[gedaagde 3] heeft nog aangevoerd dat [gedaagde 2] de contracten van onder meer [gedaagde 1] vof (zoals de onderhavige leveringsovereenkomst) niet heeft overgezet naar zijn andere ondernemingen terwijl dat wel de bedoeling was. Dit verweer slaagt ook niet. Het had op de weg van de uittredende vennoot (lees: [gedaagde 3] ) gelegen om de contractspartij van de vennootschap onder firma (lees: [eiser] ) van de uittreding op de hoogte te stellen. De contractspartij kan zich dan beraden over de al dan niet voortzetting van de overeenkomst met de in samenstelling gewijzigde tegenpartij. Niet gebleken is dat [gedaagde 3] [eiser] op of omstreeks 1 januari 2024 heeft geïnformeerd over haar uittreden. Van [eiser] kan niet worden verlangd dat zij telkens het KvK raadpleegt om te zien of wijzigingen in rechtsverhoudingen zijn opgetreden. De conclusie is dat de vordering van [eiser] tot betaling van € 6.537,65 wordt toegewezen.
Buitengerechtelijke incassokosten en verschenen rente
4.6.
De gevorderde buitengerechtelijke incassokosten zijn toewijsbaar tot een bedrag
€ 701,88. [eiser] heeft niet gemotiveerd gesteld dat de werkelijke buitengerechtelijke kosten hoger zijn geweest dan het bedrag dat volgt uit het rapport BGK en evenmin dat het redelijk was om buitengerechtelijke kosten te maken tot dit bedrag.
4.7.
[eiser] heeft een bedrag aan vervallen wettelijke rente gevorderd vanaf de datum van verzuim. Zij heeft echter niet gespecificeerd over welke periode deze rente is berekend. Om die reden kan niet beoordeeld worden of een grondslag bestaat voor deze vordering. Daarom wordt dit onderdeel van de vordering afgewezen. De verdere rente zal worden toegewezen zoals hierna vermeld.
Conclusie en proceskosten
4.8.
De vordering van [eiser] wordt grotendeels toegewezen.
4.9.
[gedaagde 2] en [gedaagde 3] zijn grotendeels in het ongelijk gesteld en moeten daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
120,21
- griffierecht
543,00
- salaris gemachtigde
678,00
(2 punten × € 339,00)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.476,21
4.10.
De veroordeling wordt (deels) hoofdelijk uitgesproken. Dat betekent dat iedere veroordeelde kan worden gedwongen het hele bedrag te betalen. Als de één (een deel) betaalt, hoeft de ander dat (deel van het) bedrag niet meer te betalen.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde 2] en [gedaagde 3] hoofdelijk om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 7.239,53, te vermeerderen met de wettelijke (handels)rente over € 6.537,65, met ingang van 19 februari 2025 tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt [gedaagde 2] en [gedaagde 3] hoofdelijk in de proceskosten van € 1.476,21, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde 2] en [gedaagde 3] niet tijdig aan de veroordelingen voldoen en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.J. Dijk en in het openbaar uitgesproken op 18 juni 2025.

Voetnoten

1.Algemene verkoop voorwaarden [eiser] (versie 1.1).
2.Artikel 140 lid 3 Rv.
3.Artikel 18 WvK, Hof ’s-Hertogenbosch 16 september 2014, ECLI:NL:GHSHE:2014:3642 en Rechtbank Zeeland-West Brabant 17 april 2013, ECLI:NL:RBZWB:2013:BZ8479.