ECLI:NL:RBNHO:2025:7442

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
3 juli 2025
Publicatiedatum
4 juli 2025
Zaaknummer
23-3554 en 23-3556
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tijdige beslissing op aanvraag tijdelijke maatwerkvoorziening WMO en proceskostenveroordeling

Op 3 juli 2025 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in de zaken HAA 24/3554 en HAA 24/3556, waarin eisers, [eiser 1] en [eiser 2], een beroep hebben ingesteld tegen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlem. De eisers stelden dat het college niet tijdig had beslist op hun aanvraag voor een tijdelijke maatwerkvoorziening, ingediend op 2 juli 2024. De rechtbank heeft vastgesteld dat het college op 15 juli 2024 alsnog heeft beslist, 13 dagen na de aanvraag. De rechtbank oordeelde dat de termijn voor het college om te beslissen niet onredelijk was, gezien de omstandigheden van de zaak, waaronder de kwetsbaarheid van de eisers en hun minderjarige zoon. De rechtbank heeft geoordeeld dat eisers onvoldoende tijd hebben gegeven aan het college om de aanvraag te beoordelen en dat er geen spoedeisend belang was om een voorlopige voorziening te treffen. De rechtbank heeft het verzoek om proceskostenveroordeling in beide procedures afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Bestuursrecht
zaaknummers: HAA 24/3554 en 24/3556

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 juli 2025 in de zaken tussen

[eiser 1] en [eiser 2] , uit Haarlem, eisers

(gemachtigde: mr. J. Sprakel),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlem

(gemachtigden: B.E. Robbe en mr. Y.J.M. Pijnaker).

Procesverloop

1. Eisers hebben op 5 juli 2024 beroep ingesteld omdat het college volgens hen niet op tijd heeft beslist op hun aanvraag van 2 juli 2024 voor een tijdelijke maatwerkvoorziening. Dat beroep is geregistreerd onder nummer HAA 24/3554. Eisers hebben ook gevraagd om een ordemaatregel en een voorlopige voorziening. Die procedure is geregistreerd onder nummer 24/3556.
1.1.
Eisers hebben bij brief van 18 juli 2024 de procedures ingetrokken, omdat op
15 juli 2024 op de aanvraag voor tijdelijk maatwerk is beslist. Eisers hebben bij intrekking gevraagd om het college te veroordelen in de proceskosten. Het college heeft daar schriftelijk op gereageerd.
1.2
Op verzoek van eisers heeft de rechtbank beide zaken op zitting behandeld. De zitting vond plaats op 11 februari 2025. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eisers, [naam] en de gemachtigden van het college. De rechtbank heeft op de zitting [naam] als getuige gehoord en vervolgens het onderzoek geschorst. Daarvan is een proces-verbaal opgemaakt.
1.3
Het college heeft op 25 februari 2025 schriftelijk gereageerd op de getuigenverklaring. De gemachtigde van eisers heeft daarop gereageerd.
1.4
De rechtbank heeft geoordeeld dat een nadere zitting niet nodig is en het onderzoek gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

Wat ging aan deze uitspraak vooraf?
2.1
Op 11 juni 2024 hebben eisers maatschappelijke opvang aangevraagd. Het
college heeft daarover op 19 juni 2024 twee besluiten genomen. In het besluit met kenmerk ‘MO/06-12-1968’ heeft het college aan [eiser 1] ( [eiser 1] ) maatschappelijke opvang en trajectbegeleiding OGGZ toegekend, over de periode van 11 juni 2024 tot en met
10 december 2024. Het college heeft een soortgelijk besluit genomen ten aanzien van
[eiser 2] ( [eiser 2] ), in het besluit met kenmerk ‘MO/15-11-1976’. In beide besluiten staat dat er op dat moment geen plek beschikbaar is in de opvang. Eisers zijn op de reservelijst geplaatst.
2.2
Eisers zijn het niet eens met de besluiten van 19 juni 2024. In die besluiten is aan hen ieder afzonderlijk opvang geboden maar zij wilden samen opgevangen worden. Bovendien is de situatie van eisers gewijzigd, in die zin dat zij de zorg (weer) hebben over de minderjarige zoon van [eiser 2] . Hij is geboren op [datum] 2006. Volgens eisers was de geboden opvang daarom al niet meer passend. De opvang voor alleenstaanden staat het niet toe om gasten te hebben en de (nacht)opvang is niet geschikt voor een minderjarige, aldus eisers.
2.3
Vanwege die gewijzigde situatie heeft [naam] in een e-mail van 2 juli 2024 aan het college gevraagd om het gezin per direct op te vangen in de gezinslocatie in Hoofddorp. Eisers willen met spoed van het college vernemen wanneer het gezin zich mag melden. Uit deze e-mail volgt dat eisers van plan waren om bezwaar te maken tegen de besluiten van 19 juni 2024, maar op dat moment nog geen bezwaarschriften hadden ingediend.
2.4
Eisers hebben op 5 juli 2024 beroep ingesteld, omdat het college volgens hen niet op tijd heeft beslist op de hierboven omschreven aanvraag van 2 juli 2024. Ook hebben zij de voorzieningenrechter gevraagd om een ordemaatregel en een voorlopige voorziening te treffen.
2.5
Het college heeft per e-mail van 15 juli 2024 laten weten dat eisers en de zoon van [eiser 2] in de gezinsopvang in Hoofddorp worden opgevangen. Zij zijn daar ook daadwerkelijk opgevangen vanaf 16 juli 2024.
2.6
Eisers hebben daarna beide procedures ingetrokken en gevraagd om een proceskostenveroordeling.
Wat is het beoordelingskader?
3. Als een beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, kan de bestuursrechter op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten [1] , met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Volgens vaste rechtspraak is in ieder geval sprake van tegemoetkomen als tijdens de procedure tegen het niet tijdig nemen van een besluit het bestuursorgaan alsnog een besluit neemt. Uitzonderingen daarop doen zich voor als de betrokkene op het tijdstip waarop hij beroep tegen het niet-tijdig beslissen instelde al wist dat het besluit op korte termijn zou worden genomen of pas een besluit kon worden genomen nadat de betrokkene nog aanvullende informatie had verstrekt en het besluit kort na die verstrekking is genomen.
Wat is het standpunt van eisers?
4. Eisers stellen dat uit de wet volgt dat het college ‘onverwijld’ op de aanvraag had moeten beslissen. Dit kan betekenen dat direct op de aanvraag wordt beslist. Toen eisers het beroep instelden, waren er al ruim 48 uur verstreken en had het college nog steeds niet beslist. Omdat er een minderjarige bij de aanvraag is betrokken, was de beslistermijn ‘onverwijld’ toen al verstreken. Eisers wijzen op rechtspraak waaruit blijkt dat bij zaken over opvang sprake is van een hoogst urgentie situatie, waardoor de normale beslistermijnen niet kunnen worden afgewacht. Het college heeft in dit geval pas op 15 juli 2024 beslist; 13 dagen na de aanvraag voor tijdelijk maatwerk.
Wat is het standpunt van het college?
5. Het college heeft onvoldoende tijd gekregen van eisers om zich over de nieuwe situatie te buigen. Juist in dit soort situaties moet goed onderzoek gedaan worden. Eisers hebben het college geen gelegenheid gegeven om op korte termijn onderzoek te doen, maar hebben direct procedures aanhangig gemaakt. Er was geen spoedeisend belang. Daarom hoeft het college geen proceskostenvergoeding te betalen.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
6. Beide zaken zijn begonnen met een aanvraag voor een tijdelijke maatwerkvoorziening. Dergelijke aanvragen zijn gebaseerd op artikel 2.3.3 van de Wmo 2015. Op basis van dat artikel moet het college na een melding in spoedeisende gevallen
onverwijldbeslissen tot het verstrekken van een tijdelijke maatwerkvoorziening, in afwachting van de uitkomst van het onderzoek en de aanvraag. Onder spoedeisende gevallen zijn ook begrepen gevallen waarin
terstondopvang noodzakelijk is.
De vraag die beantwoord moet worden is wanneer in dit geval sprake is van
onverwijldbeslissen en in het verlengde daarvan, wanneer eisers een beroep konden instellen vanwege het
niet tijdigbeslissen op die aanvraag.
6.1
Hoewel de wet spreekt over ‘onverwijld’ moeten eisers het college wel enige tijd geven om de aanvraag voor tijdelijk maatwerk te beoordelen en om na te gaan welke tijdelijke opvang passend is. Opvang op een verkeerde plek doet eerder kwaad dan goed, ook in geval van een tijdelijke oplossing. Eisers stellen dat zij kwetsbaar zijn en dat de opvang voor een gezin passend moet zijn, ook als dat in het kader van een tijdelijke maatwerkvoorziening is. Het college had de situatie weliswaar voor eisers al onderzocht voorafgaand aan de besluiten van 19 juni 2024 maar werd pas later geconfronteerd met de omstandigheid dat er ook opvang voor de zoon van [eiser 2] werd gevraagd. Van het college kan niet worden gevergd dat zij eisers en de zoon van [eiser 2] opvang biedt zonder zich er ten minste van te vergewissen of die plek geschikt is als tijdelijke opvanglocatie voor het gezin. Het college moet de gelegenheid krijgen om besluiten over tijdelijke maatwerkvoorziening enigszins voor te bereiden, zonder dat zij onredelijk snel wordt geconfronteerd met procedures. Die kunnen namelijk nadelige invloed hebben op de kwaliteit van de besluitvorming, die ook bij tijdelijk maatwerk een rol speelt.
6.2
Het ligt daarom voor de hand dat de gemachtigde eerst voor eisers navraag doet bij het college over de termijn waarop een beslissing kan worden verwacht en ook welke stappen het college nog denkt te moeten zetten voordat er een gedegen beslissing kan komen, alvorens tot het indienen van beroepschriften en verzoeken om een voorlopige voorziening over te gaan. Op die manier kan ook duidelijk worden of het college bijvoorbeeld nog aanvullende informatie van eisers nodig heeft of niet. Het volgen van deze route leidt niet tot aantasting van de rechtspositie van belanghebbenden en beperkt ook niet de mogelijkheden tot het bieden van effectieve rechtshulp. Kortgezegd, een gemachtigde kan niet rauwelings overgaan tot het aanspannen van procedures bij de rechtbank. Ook in het geval van een
onverwijldebeslistermijn is een ingebrekestelling vereist waarin aan het bestuursorgaan een redelijke beslistermijn wordt gegeven. Afhankelijk van de omstandigheden van het geval kan dat eventueel mondeling, [2] maar het geheel uitblijven van iedere ingebrekestelling doet geen recht aan de bedoeling van artikel 6:12 van de Awb en miskent bovendien de positie van de rechtspraak als
utimum remedium.
6.3
Aan de andere kant geldt dat het college zich ervan bewust moet zijn dat aanvragen voor tijdelijke maatwerkvoorzieningen uit hun aard dringend zijn. Het ligt dan ook op de weg van het college een indiener te laten weten dat een aanvraag is ontvangen, welke stappen het college zal zetten ter beoordeling van de aanvraag en ook binnen welke termijn een beslissing valt te verwachten. Aan beide kanten bestaat dus een noodzaak open en regelmatig te communiceren.
6.4
In deze context is op de zitting uitgebreid stil gestaan bij de vraag wat er is gebeurd tussen de e-mail van 2 juli 2024 en het indienen van het beroep en de voorlopige voorziening op 5 juli 2024. Samengevat heeft [naam] daarover onder ede desgevraagd verklaard dat er tussen 2 en 5 juli geen contact is geweest met het college over [eiser 1] , [eiser 2] en haar zoon, dat er in die periode bijna dagelijks contact was met het college maar niet over deze mensen en dat hij na het indienen van de aanvraag geen contact heeft gezocht met verweerder tussen 2 en 5 juli 2024. In een schriftelijke reactie van het college wordt deze gang van zaken gemotiveerd bestreden. Het college schrijft onder andere dat er in die periode meerdere malen telefonisch contact is geweest over [eiser 1] , [eiser 2] en haar zoon. Partijen staan hierin lijnrecht tegenover elkaar.
6.5
Op 15 juli 2024 heeft het college beslist op de aanvraag die is verwoord in de e-mail van 2 juli 2024. Daarmee heeft het college 13 dagen genomen om te beslissen over passende tijdelijke opvang voor eisers en de zoon van [eiser 2] . Bezien in het licht van alle omstandigheden van dit geval, vindt de rechtbank dat geen onredelijke termijn. Zoals eisers zelf ook hebben aangegeven zijn zij kwetsbaar. Ook de zoon van [eiser 2] moet als kwetsbaar worden aangemerkt. Niet alleen omdat hij nog minderjarig was op het moment dat het besluit werd genomen, maar ook omdat hij langere tijd bij zijn vader had verbleven en daar plotseling weg moest toen zijn vader met onbekende bestemming vertrok. Dit betekent dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft gesteld dat het belangrijk was gedegen onderzoek te doen naar de beste plek voor de zoon van [eiser 2] . Daarbij heeft het college terecht laten meewegen dat eisers en ook de zoon van [eiser 2] op dat moment bij mensen uit hun netwerk konden verblijven. Het college heeft een beslissing genomen, zo snel als dat in deze omstandigheden in redelijkheid kon. Het college heeft dus ‘onverwijld’ beslist. Dat betekent dat de beslistermijn nog niet was verstreken toen eisers het beroep instelden en de voorlopige voorziening verzochten.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep van eisers was voorbarig. Er was ook geen noodzaak om een voorlopige voorziening te treffen. De gevraagde proceskostenveroordeling wordt in beide procedures afgewezen.

Beslissing

De rechtbank wijst het verzoek om proceskostenveroordeling in beide zaken af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Maarleveld, rechter, in aanwezigheid van
mr. F. Vermeij, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 3 juli 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dat staat in artikel 8:75a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.De situatie kan zo spoedeisend zijn dat het onredelijk is het schriftelijkheidsvereiste uit artikel 6:12, tweede lid, onder b, van de Awb aan een eiser tegen te werpen. Dat betekent echter niet dat iedere vorm van een ingebrekestelling achterwege kan blijven, zodat eventueel afspraken gemaakt kunnen worden over een termijn.