ECLI:NL:RBNHO:2025:8003

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
24 april 2025
Publicatiedatum
15 juli 2025
Zaaknummer
11548203 \ AO VERZ 25-19
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding arbeidsovereenkomst wegens verstoorde arbeidsverhouding en ernstig verwijtbaar handelen van de werkgever

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 24 april 2025 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen Stichting [verzoeker] en [verweerder]. Het verzoek van [verzoeker] om de arbeidsovereenkomst te ontbinden op basis van verwijtbaar handelen van [verweerder] werd afgewezen, omdat de kantonrechter oordeelde dat er geen bewijs was voor de beschuldiging van dagdieverij. De kantonrechter concludeerde dat [verweerder] zijn functie zelfstandig uitvoerde en dat er geen bewijs was dat hij minder uren werkte dan waarvoor hij werd betaald. De kantonrechter oordeelde echter wel dat de arbeidsverhouding verstoord was, waardoor ontbinding van de arbeidsovereenkomst gerechtvaardigd was. De arbeidsovereenkomst werd ontbonden met ingang van 1 augustus 2025.

Daarnaast oordeelde de kantonrechter dat [verweerder] recht had op een billijke vergoeding van € 25.000,- bruto, omdat [verzoeker] ernstig verwijtbaar had gehandeld. Dit was te wijten aan de manier waarop [verzoeker] met [verweerder] omging in de aanloop naar de procedure, waarbij de integriteit van [verweerder] ter discussie werd gesteld zonder voldoende bewijs. Ook werd [verzoeker] veroordeeld tot betaling van een transitievergoeding van € 46.835,97 bruto. De kantonrechter wees verder diverse verzoeken van [verweerder] toe, waaronder de terugbetaling van onterecht ingehouden bedragen en het verstrekken van correcte loonspecificaties. De proceskosten werden eveneens aan [verzoeker] opgelegd, omdat deze ernstig verwijtbaar had gehandeld.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./repnr.: 11548203 \ AO VERZ 25-19
Uitspraakdatum: 24 april 2025
Beschikking van de kantonrechter in de zaak van:
Stichting [verzoeker]
gevestigd te [plaats 1]
verzoekende partij
verder te noemen: [verzoeker]
gemachtigde: mr. M.G. Hofman
tegen
[verweerder]
wonende te [plaats 2]
verwerende partij
verder te noemen: [verweerder]
gemachtigde: mr. M. Hille Ris Lambers

1.Het procesverloop

1.1.
[verzoeker] heeft een verzoek gedaan om de arbeidsovereenkomst tussen partijen te ontbinden. [verweerder] heeft een verweerschrift en een tegenverzoek ingediend.
1.2.
Op 31 maart 2025 heeft een zitting plaatsgevonden. Partijen hebben daar hun standpunten toegelicht en vragen beantwoord. De griffier heeft daarvan aantekeningen gemaakt. [verzoeker] en [verweerder] hebben ook pleitaantekeningen overgelegd. Vóór de zitting hebben [verzoeker] (bij brief van 26 maart 2025) en [verweerder] (bij brieven van 26 en 27 maart 2025) nog stukken toegezonden.

2.De verzoeken en het geschil

2.1.
[verzoeker] verzoekt de arbeidsovereenkomst met [verweerder] te ontbinden vanwege – kort gezegd – verwijtbaar handelen. Als ontbinding op die grond niet wordt toegewezen, wordt verzocht om ontbinding wegens een verstoorde arbeidsverhouding.
2.2.
[verweerder] op zijn beurt verzoekt de kantonrechter (na wijziging/vermeerdering van het verzoek en verkort weergegeven) bij ontbinding:
an [verweerder] een transitievergoeding toe te kennen van € 45.014,53 bruto;
Aan [verweerder] een billijke vergoeding toe te kennen van € 58.327,80 bruto, te vermeerderen met de na de einddatum gemiste pensioenopbouw, nader op te maken bij staat;
[verzoeker] te veroordelen tot het verstrekken van een correcte eindafrekening, met toekenning van een dwangsom;
[verzoeker] te veroordelen om de gebruikelijke kosten te vergoeden van een afscheidsbijeenkomst van [verweerder] en hem in de gelegenheid te stellen om zonder beperking afscheid te nemen van zijn collega’s in het schoolgebouw;
En verder:
[verzoeker] te veroordelen tot terugbetaling van de bedragen die zij in mindering heeft gebracht op het loon van [verweerder], zijnde in totaal € 2.900,- over de periode december 2024 tot en met februari 2025, te vermeerderen met de wettelijke verhoging en wettelijke rente;
[verzoeker] te veroordelen om vanaf maart 2025 tot datum einde dienstverband aan [verweerder] het volledig overeengekomen loon te betalen, inclusief toeslag en emolumenten;
[verzoeker] te veroordelen om aan [verweerder] correcte loonspecificaties te verstrekken;
[verzoeker] te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 268,80 bruto (12 x € 22,40) ter zake van te weinig betaalde toeslag over 2024;
I. [verzoeker] te veroordelen tot netto verrekening van een bedrag van € 839,- ten aanzien van een door [verweerder] in het kader van het Fietsplan aangeschafte fiets.
2.3.
Het geschil laat zich als volgt samenvatten.
[verweerder] werkt sinds 8 april 2002 bij [verzoeker], laatstelijk in de functie van Systeembeheerder. [verweerder] verdient een bruto maandloon van € 4.254,- exclusief vakantietoeslag. [verzoeker] wil dat de kantonrechter de arbeidsovereenkomst met [verweerder] ontbindt. [verzoeker] beschuldigt [verweerder] van dagdieverij, de aankoop van privé-abonnementen op zijn zakelijke telefoon en de aanschaf van goederen zonder toestemming van [verzoeker]. De door [verzoeker] gestelde dagdieverij bestaat eruit dat [verweerder] structureel de hele maandag afwezig is geweest, terwijl hij slechts een halve ‘bapo-dag’ (een extra verlofdag voor senioren) had. [verweerder] betwist dat hij meer betaald heeft gekregen dan hij heeft gewerkt; hij werkte soms extra op andere momenten en verder werkte hij thuis. De privé aankopen op de zakelijke telefoon berusten op een vergissing, aldus [verweerder]. Ten aanzien van de aangeschafte goederen stelt [verweerder] zich op het standpunt dat hij gerechtigd was aankopen te doen tot een bedrag van € 3.000,- per jaar en dat alle aankopen zijn gedaan ten behoeve van [verzoeker].
2.4.
Hetgeen partijen verder hebben aangevoerd komt – voor zover van belang – onder de beoordeling aan de orde.

3.De beoordeling

3.1.
Het gaat in deze zaak primair om de vraag of de arbeidsovereenkomst tussen partijen moet worden ontbonden.
3.2.
Een arbeidsovereenkomst kan alleen worden ontbonden als daar een redelijke grond voor is. In de wet is bepaald wat een redelijke grond is (artikel 7:669 lid 3 BW). Ook is voor ontbinding vereist dat herplaatsing van de werknemer binnen een redelijke termijn niet mogelijk is of niet in de rede ligt (artikel 7:669 lid 1 BW). [verzoeker] heeft twee van de wettelijke genoemde gronden aangevoerd voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst met [verweerder]: verwijtbaar handelen en een verstoorde arbeidsverhouding.
Verwijtbaar handelen3.3. Naar het oordeel van de kantonrechter is geen sprake van verwijtbaar handelen, zodanig dat niet van de werkgever gevergd kan worden dat zij de arbeidsovereenkomst nog laat voortduren. Daartoe overweegt de kantonrechter als volgt.
3.4.
Ten aanzien van het verwijt van dagdieverij is het volgende van belang. Wordt een dergelijke verwijt gemaakt, dan is het aan de werkgever om (kort gezegd) aan te tonen dat de werknemer minder uren werkte dan waarvoor hij werd betaald. De momenten waarop een werknemer aanwezig is op de werkvloer, kan in dat verband van belang zijn. Daarvoor is dan wel van belang dat de werkgever aantoont dat de aanwezigheid op de werkvloer op bepaalde tijden ook bij het werk hoort en tot de instructies behoort. Kan dat niet worden aangetoond, dan moet op een andere – meer specifieke – wijze worden aangetoond dat de werknemer te weinig heeft gewerkt.
3.5.
Gedurende de procedure is het voor de kantonrechter duidelijk geworden dat [verweerder] al enkele jaren zijn functie zeer zelfstandig uitvoerde en dat van hem verwacht werd dat hij geregeld ook buiten normale werktijden werkzaamheden verrichtte als dat nodig was. In drukke tijden werkte hij bovendien extra en maakte hij geen gebruik van zijn ‘kleine bapo’, om op andere momenten juist hele dagen vrij te nemen. Verder is duidelijk geworden dat thuiswerken – als niet structureel dan in ieder geval incidenteel – bij de organisatie van [verzoeker] tot de mogelijkheden behoorde. [verzoeker] stelt in dit verband dat niemand thuis kan werken, maar de onderbouwde stelling van [verweerder] dat ook ander personeel kon thuiswerken is door [verzoeker] onvoldoende gemotiveerd weersproken. Daar komt bij dat de verklaring van mevrouw [betrokkene 1] (oud-leidinggevende van [verweerder]) op dit punt tegenstrijdig is: het ene moment verklaart zij in haar schriftelijke verklaring dat zij zich niet kan herinneren een afspraak met [verweerder] over thuiswerken te hebben gemaakt en in die verklaring neemt zij ook het standpunt in dat zij een dergelijke afspraak nooit zou maken, terwijl zij op een ander moment aan mevrouw [betrokkene 2] (de huidige conrector) heeft verklaard dat ze incidenteel met [verweerder] had afgesproken dat hij een dagdeel thuis mocht werken.
3.6.
In de gegeven omstandigheden kan dus niet simpelweg onder verwijzing naar afwezigheid van [verweerder] op het werk op de maandag, gezegd worden dat [verweerder] te weinig uren heeft gewerkt. Een overzicht van momenten waarop extra werk werd gecompenseerd ontbreekt en ook de mate waarin thuis gewerkt is, is niet inzichtelijk. Het had op de weg van [verzoeker] gelegen om – bijvoorbeeld door een overzicht van momenten waarop [verweerder] was ingelogd in het systeem – aan te tonen dat [verweerder] te weinig heeft gewerkt.
3.7.
De conclusie is dat [verzoeker] onvoldoende heeft gesteld om tot de conclusie te komen dat sprake is van dagdieverij.
3.8.
Het verwijt van dagdieverij valt dus weg. De overige aangevoerde omstandigheden kunnen op zichzelf al niet het oordeel dragen dat sprake is van verwijtbaar handelen, ook niet als de stellingen van [verzoeker] op dit punt volledig zouden worden gevolgd. Daarvoor zijn die feiten en omstandigheden – mede gelet op het lange dienstverband van [verweerder] – van onvoldoende gewicht. Ten overvloede overweegt de kantonrechter dat [verweerder] inzichtelijk heeft gemaakt dat hij al jaren op dezelfde manier aankopen heeft gedaan ten behoeve van de organisatie. Ook als hij daar strikt genomen niet toe bevoegd was, had het – na zo een lange tijd waarin die manier van werken bestendigd is geraakt – op de weg van [verzoeker] gelegen [verweerder] daarop aan te spreken en concrete afspraken te maken over hoe daarmee in het vervolg zou moeten worden omgegaan. De stap naar sancties is (veel) te snel gezet.
Verstoorde arbeidsverhouding: ontbinding van de arbeidsovereenkomst3.9. De arbeidsovereenkomst zal wel worden ontbonden als gevolg van een verstoorde arbeidsverhouding, omdat partijen het erover eens zijn dat die verstoring zo ernstig is dat een verdere samenwerking niet meer tot de mogelijkheden behoort, ook niet als [verweerder] zou worden herplaatst in een andere functie.
3.10.
De conclusie is dat de kantonrechter het verzoek van [verzoeker] op de subsidiaire grondslag zal toewijzen en dat de arbeidsovereenkomst zal worden ontbonden. Het einde van de arbeidsovereenkomst zal worden bepaald op 1 augustus 2025. Dat is de datum waarop de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging zou zijn geëindigd. De duur van de procedure wordt niet in mindering gebracht, omdat hierna zal worden geoordeeld dat [verzoeker] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld.
Vergoedingen, ernstig verwijtbaar handelen3.11. Vervolgens is de vraag aan de orde op welke (ontslag)vergoedingen [verweerder] aanspraak kan maken. Daarbij is van belang of één van partijen ernstig verwijtbaar heeft gehandeld. De kantonrechter is van oordeel dat [verzoeker] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld, zodat [verweerder] – naast de wettelijke transitievergoeding – recht heeft op een billijke vergoeding. Daartoe overweegt zij als volgt.
3.12.
[verweerder] werkt al 23 jaar voor [verzoeker] en heeft een vlekkeloos dienstverband gekend. Zijn functioneren heeft in ieder geval in de recente jaren nimmer ter discussie gestaan. De wijze waarop [verzoeker] met [verweerder] is omgegaan in de aanloop naar deze procedure, is daarom extra verwijtbaar; zo ga je niet om met een medewerker die al zo lang in dienst is. Daarbij springt met name in het oog dat [verzoeker] impliciet – en tijdens de zitting eigenlijk zelfs expliciet – de integriteit van [verweerder] ter discussie heeft gesteld. De verklaringen van [verzoeker] ter zitting omtrent de Sonos speakers kunnen niet anders uitgelegd worden dan dat zij eigenlijk denkt dat [verweerder] die speakers voor zichzelf heeft gekocht. Zij kan dat alleen niet hardmaken en probeert daarom in vage termen te blijven spreken. Zij vindt de gang van zaken ‘opvallend’ en ‘vreemd’ en zij vindt dat het ‘toch vraagtekens oproept’ dat [verweerder] (in haar ogen) niet goed kon uitleggen waar de speakers voor bedoeld waren. Daarmee heeft [verzoeker] het effect van dergelijke – niet onderbouwde – implicaties volledig miskend. Van een werkgever – zeker een werkgever van deze omvang en professionaliteit – mag worden verwacht dat zij dat inzicht heeft en dat zij daar verre van blijft, zeker waar het een werknemer betreft die al zo lang probleemloos in dienst is. Ook het feit dat [verzoeker] is overgegaan tot verrekening van 10% van het loon, is ernstig verwijtbaar. In de eerste plaats omdat die inhoudingen onterecht waren (omdat niet kan worden aangetoond dat sprake is van dagdieverij) en in de tweede plaats omdat in een geval als dit – waarin nog uitgebreid door juristen wordt bediscussieerd of wel sprake is van dagdieverij en allerminst ondenkbaar is dat de kwestie aan een rechter zou worden voorgelegd, van de werkgever verwacht mag worden dat zij wacht met verrekening totdat het geschil in welke vorm dan ook beslecht is. Bij de kantonrechter is de indruk ontstaan dat de verrekening slechts of in ieder geval mede heeft plaatsgevonden om op die manier de druk op [verweerder] op te voeren.
3.13.
De conclusie is dat [verweerder] aanspraak kan maken op een billijke vergoeding. Voor het vaststellen van de hoogte van de toe te kennen billijke vergoeding zijn in de rechtspraak uitgangspunten geformuleerd. [1] De kantonrechter moet bij het bepalen van de billijke vergoeding rekening houden met alle omstandigheden van het geval en die vergoeding moet daarbij aansluiten. Het gaat er uiteindelijk om dat de werknemer wordt gecompenseerd voor het ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever. Ook met de gevolgen van de ontbinding kan rekening worden gehouden, voor zover die gevolgen zijn toe te rekenen aan het verwijt dat de werkgever kan worden gemaakt. De billijke vergoeding heeft geen bestraffend doel, maar met de billijke vergoeding kan ook worden tegengegaan dat werkgevers ervoor kiezen een arbeidsovereenkomst op ernstig verwijtbare wijze te laten eindigen. Het inkomensverlies dat een werknemer heeft als gevolg van het einde van de arbeidsovereenkomst kan bij berekening van de vergoeding als uitgangspunt dienen.
3.14.
[verzoeker] heeft gemotiveerd en met stukken onderbouwd gesteld dat het inkomensverlies van [verweerder] tot aan zijn pensioendatum (21 maart 2026) in geval van ontbinding grofweg € 18.000,- bruto bedraagt. Daarbij is rekening gehouden met het feit dat [verweerder] aanspraak kan maken op een WW-uitkering en een bovenwettelijke werkloosheidsuitkering. [verweerder] heeft daar onvoldoende tegen ingebracht om desondanks uit te gaan van een hoger bedrag, zodat de kantonrechter uitgaat van dit bedrag aan inkomensverlies. Gelet op de ernst van het verwijtbaar handelen zoals hiervoor beschreven, zal de kantonrechter een billijke vergoeding toekennen van € 25.000,- bruto. Daar komt nog gemiste pensioenafdracht bij, die door [verweerder] in deze procedure niet gekwantificeerd is en aldus nader bij staat moet worden opgemaakt.
3.15.
Het verzoek om [verzoeker] te veroordelen tot betaling van een transitievergoeding wordt eveneens toegewezen. Op basis van voorgaande overwegingen kan niet tot het oordeel worden gekomen dat [verweerder] (ook) ernstig verwijtbaar heeft gehandeld. Dat betekent dat de transitievergoeding verschuldigd is. [2] [verzoeker] wordt veroordeeld tot betaling van de transitievergoeding, die € 46.835,97 bruto bedraagt.
Intrekkingsmogelijkheid3.16. Omdat aan de ontbinding een billijke vergoeding wordt verbonden, zal [verzoeker] in de gelegenheid worden gesteld om het verzoek in te trekken, binnen de hierna genoemde termijn (artikel 7:686a lid 6 BW).
Overige verzoeken van [verweerder]3.17. Over de andere verzoeken van [verweerder] wordt het volgende overwogen.
3.17.1
Het verzoek tot terugbetaling van het bedrag dat in mindering is gebracht op het loon van [verweerder], wordt toegewezen. Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt immers dat [verzoeker] die bedragen ten onrechte in mindering heeft gebracht, omdat zij niet heeft kunnen aantonen dat sprake is van dagdieverij. De wettelijke verhoging en de wettelijke rente worden ook toegewezen.
3.17.2
Het verzoek tot het verstrekken van correcte loonspecificaties en eindafrekening wordt toegewezen. De daaraan gekoppelde dwangsom wordt afgewezen, omdat geen aanwijzingen zijn gesteld dat [verzoeker] die verplichting niet zou nakomen.
3.17.3
Het verzoek met betrekking tot het afscheid wordt toegewezen, omdat daartegen geen verweer is gevoerd.
3.17.4
Het verzoek met betrekking tot de deelname aan het fietsplan wordt afgewezen. [verzoeker] heeft gesteld dat het te laat is om voor het jaar 2021 nog mee te doen aan dat programma en dat [verweerder] alle mogelijkheden heeft gehad om deel te nemen c.q. eventuele fouten in de administratie tijdige te corrigeren. Dat is door [verweerder] niet (voldoende) weersproken.
3.17.5
Het verzoek tot veroordeling van [verzoeker] tot betaling van € 268,80 bruto aan te weinig betaalde toeslag over 2024 wordt toegewezen; [verzoeker] heeft erkend dat bedrag nog verschuldigd te zijn.
Proceskosten3.18. De proceskosten komen voor rekening van [verzoeker], omdat sprake is van (ernstig) verwijtbaar handelen van haar zijde. Daarbij zal het salaris van de gemachtigde van [verweerder] worden vastgesteld op € 814,-.

4.De beslissing

De kantonrechter:
in het verzoek
4.1.
bepaalt dat de termijn, waarbinnen [verzoeker] het verzoek kan intrekken (door middel van een schriftelijke mededeling aan de griffier, met toezending van een kopie daarvan aan de (gemachtigde van de) wederpartij), zal lopen tot en met 8 mei 2025;
Voor het geval [verzoeker] het verzoek niet binnen die termijn intrekt:
4.2.
ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van 1 augustus 2025;
4.3.
veroordeelt [verzoeker] om aan [verweerder] een billijke vergoeding te betalen van € 25.000,-bruto, te vermeerderen met de vanaf ontbindingsdatum tot aan de pensioenleeftijd te missen pensioenopbouw, nader op te maken bij staat;
4.4.
veroordeelt [verzoeker] om aan [verweerder] een transitievergoeding te betalen van € 46.835,97 bruto;
in het tegenverzoek
4.5.
veroordeelt [verzoeker] tot het verstrekken van een correcte eindafrekening;
4.6.
veroordeelt [verzoeker] om de gebruikelijke kosten te vergoeden van een afscheidsbijeenkomst van [verweerder] en hem in de gelegenheid te stellen om zonder beperking afscheid te nemen van zijn collega’s in het schoolgebouw;
in het tegenverzoek
4.7.
veroordeelt [verzoeker] tot terugbetaling van de bedragen die zij in mindering heeft gebracht op het loon van [verweerder], zijnde € 2.900,- over de maanden december 2024 tot en met februari 2025, te vermeerderen met de wettelijke verhoging van 50% en wettelijke rente vanaf de verscheidene momenten van inhouding;
4.8.
veroordeelt [verzoeker] om vanaf maart 2025 aan [verweerder] het volledige overeengekomen loon inclusief toeslag te betalen;
4.9.
veroordeelt [verzoeker] tot verstrekking van correcte loonspecificaties;
4.10.
veroordeelt [verzoeker] tot betaling van een bedrag van € 268,80 bruto ter zake van te weinig betaalde toeslag over 2024;
in het verzoek en in het tegenverzoek
4.11.
veroordeelt [verzoeker] tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van [verweerder] tot en met vandaag vaststelt op € 814,- aan salaris gemachtigde;
4.12.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. R.I.V. Scherpenhuijsen Rom en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Hoge Raad van 8 juni 2018, te vinden op www.rechtspraak.nl, met nummer ECLI:NL:HR:2018:878 (
2.Artikel 7:673 lid 1 BW.