ECLI:NL:RBNHO:2025:8308

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
15 juli 2025
Publicatiedatum
21 juli 2025
Zaaknummer
15/272838-24
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor aanmerkelijk onvoorzichtig rijgedrag met zwaar lichamelijk letsel als gevolg

Op 15 juli 2025 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 20 april 2024 in Schagen betrokken was bij een verkeersongeval. De verdachte, als bestuurder van een personenauto, verleende geen voorrang aan een fietser, waardoor deze zwaar lichamelijk letsel opliep, waaronder een schedelbasisfractuur en een gebroken heup. De rechtbank oordeelde dat de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend had gereden, vooral gezien de verkeerssituatie en de waarschuwingen op de weg. De officier van justitie had een taakstraf van 120 uur en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor zes maanden geëist. De rechtbank volgde deze eis en legde de verdachte een taakstraf van 120 uur op, evenals een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor zes maanden met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank benadrukte de ernst van het feit en de impact op het slachtoffer, maar hield ook rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn schuldbewustzijn en het ontbreken van risicofactoren voor recidive.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/272838-24 (P)
Uitspraakdatum: 15 juli 2025
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 1 juli 2025 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum en -plaats],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[woonadres],
feitelijk verblijvende te [verblijfadres].
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. M.A. Hobbelink, en van wat de verdachte en zijn raadsman, mr. J.J. Jorna, advocaat te Den Helder, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
Primair
hij op of omstreeks 20 april 2024 te Schagen als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg, de Slikkerdijk, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend,
- een kruising op die Slikkerdijk met de Westfriesedijk te naderen en/of
- zijn snelheid niet zodanig te regelen dat hij in staat was het door hem bestuurde motorrijtuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was en/of onvoldoende te anticiperen op de situatie op de weg en/of
- geen voorrang te verlenen aan een voor hem van rechts komende fietser en/of tegen die fietser (te weten [slachtoffer]) aan te rijden, waardoor die [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel, te weten een schedelbasisfractuur, hersenbloeding, gebroken nekwervel en/of gebroken heup, of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan,
Subsidiair
hij op of omstreeks 20 april 2024 te Schagen als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, de Slikkerdijk,
- een kruising op die Slikkerdijk met de Westfriesedijk is genaderd en/of
- zijn snelheid niet zodanig heeft geregeld dat hij in staat was het door hem bestuurde motorrijtuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was en/of onvoldoende te anticiperen op de situatie op de weg en/of
- geen voorrang heeft verleend aan een voor hem van rechts komende fietser en/of
tegen die fietser (te weten [slachtoffer]) aan is gereden, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft integrale vrijspraak bepleit. Ten aanzien van het primair ten laste gelegde feit stelt de raadsman zich op het standpunt dat geen sprake is geweest van
aanmerkelijke onvoorzichtigheid en/of onoplettendheid in de zin van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994 (hierna ook: WVW). Ten aanzien van het primair en subsidiair ten laste gelegde heeft de raadsman ook betoogd dat sprake is geweest van een ongelukkige samenloop van omstandigheden, waardoor de verdachte moet worden vrijgesproken.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn opgenomen.
3.3.2
Bewijsmotivering primair ten laste gelegde feit
Juridisch kader
Om tot een bewezenverklaring te kunnen komen van het primair ten laste gelegde, overtreding van artikel 6 WVW, moet worden vastgesteld dat de verdachte zich zodanig in het verkeer heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden. Of sprake is van schuld zoals bedoeld in genoemde bepaling, hangt af van het geheel van gedragingen van de verdachte, waaronder de vermeende verkeersovertreding(en), de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Dit betekent dat niet in het algemeen valt aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor de bewezenverklaring van schuld. Van schuld in de zin van artikel 6 WVW is sprake in het geval van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. Hiervan kan ook sprake zijn bij een tijdelijke onoplettendheid in het verkeer. De omstandigheden van het geval — waartoe ook de aard van de verkeerssituatie kan worden gerekend — kunnen immers zodanige aandacht vergen dat ook een kort moment van onoplettendheid als zeer onvoorzichtig kan worden aangemerkt (HR 15 oktober 2024, ECLI:NL:HR:2024:1398).
Bewijswaardering
Op 20 april 2024 rond 14:21 uur reed de verdachte als bestuurder in een personenauto over de Slikkerdijk in Schagen, komende uit de richting van de Zuiderweg en rijdende in de richting van de Wadweg. Het slachtoffer reed op dat moment op een racefiets op de Westfriesedijk, komende uit de richting van de Keinsmerweg en rijdende in de richting van Poolland te Schagen. Bezien vanuit het voertuig van de verdachte, kwam het slachtoffer van rechts en had zij voorrang. Het kruispunt van de Slikkerdijk met de Westfriesedijk is licht verhoogd, rood geasfalteerd en voorzien van piano strepen (taludmarkering) om bestuurders visueel te waarschuwen dat zij een kruising naderen en te laten afremmen.
Op het moment dat de verdachte het kruispunt van de Slikkerdijk met de Westfriesedijk op reed verleende hij geen voorrang aan het slachtoffer. De verdachte heeft het slachtoffer vervolgens aangereden. Als gevolg van deze aanrijding heeft het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel opgelopen.
Ten tijde van het ongeval was het zicht goed. Het wegdek van de Slikkerdijk was licht vochtig, maar blijkens onderzoek zou het weer of de toestand van het wegdek er niet toe hebben geleid dat de verdachte zijn voertuig niet tijdig tot stilstand kon brengen. Ter terechtzitting heeft de verdachte verklaard dat hij iedere dag op weg naar zijn werk over de Slikkerdijk rijdt en hij aldus bekend was met de weg waar het ongeval heeft plaatsgevonden. Verder heeft de verdachte verklaard dat hij vanuit de richting van de Westfriesedijk geen verkeer verwachtte, omdat hij niet eerder verkeer vanuit die richting heeft gezien en dacht dat het een wandelpad was. De verdachte heeft verklaard dat hij één fietser (wat later de partner van het slachtoffer blijkt te zijn) vanuit zijn positie aan de linkerkant van zijn auto heeft gezien, toen deze fietser net het kruispunt was overgestoken. Hij heeft deze fietser niet van rechts zien aankomen. Op het moment dat hij deze (eerste) fietser opmerkte, kwam hij in botsing met het slachtoffer, die een paar seconden na haar partner het kruispunt overstak. De verdachte heeft het slachtoffer voorafgaand aan de aanrijding niet gezien.
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte bij het naderen en oprijden van de kruising, er kennelijk geen rekening mee heeft gehouden dat er op de kruising verkeer van rechts zou kunnen komen. Zich onvoldoende bewust van die mogelijkheid was hij als verkeersdeelnemer daarop dus ook niet voldoende alert. Hij heeft vervolgens onvoldoende naar links en rechts gekeken om te controleren of het kruispunt dat hij wilde oversteken vrij was en daarbij nagelaten het slachtoffer voorrang te verlenen.
De verdachte had bij het aanrijden en passeren van het kruispunt extra oplettend moeten zijn. Dit geldt te meer nu het kruispunt voorzien was van een lichte verhoging, rood asfalt en markering om hem te waarschuwen dat hij een kruising naderde. Dat de aanrijding is ontstaan als gevolg van een ongelukkige samenloop van omstandigheden, zoals de raadsman stelt, volgt hieruit niet. Naar het oordeel van de rechtbank moet het rijgedrag van de verdachte onder voornoemde omstandigheden worden beoordeeld als aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend.
Conclusie
De rechtbank acht het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen in die zin dat de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gereden waardoor bij [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel is ontstaan.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 20 april 2024 te Schagen als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg, de Slikkerdijk, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend,
- een kruising op die Slikkerdijk met de Westfriesedijk te naderen en
- onvoldoende te anticiperen op de situatie op de weg en
- geen voorrang te verlenen aan een voor hem van rechts komende fietser en tegen die fietser (te weten [slachtoffer]) aan te rijden, waardoor die [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel, te weten een schedelbasisfractuur, hersenbloeding, gebroken nekwervel en gebroken heup werd toegebracht.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is daarom strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is daarom strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot
een taakstraf voor de duur van 120 uur. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat de verdachte de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen zal worden ontzegd voor de duur van zes maanden, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om geen ontzegging van de rijbevoegdheid, al dan niet voorwaardelijk, aan de verdachte op te leggen.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde feit, de omstandigheden waaronder dit feit is begaan en de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich, door aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend rijgedrag, schuldig gemaakt aan een ernstig verkeersmisdrijf. De verdachte heeft bij het naderen van een kruising geen rekening gehouden met mogelijk van rechts komend verkeer en onvoldoende gekeken of er verkeer aankwam op de kruising. Hierdoor heeft hij het slachtoffer niet opgemerkt en haar geen voorrang verleend, waardoor een botsing is ontstaan. Het slachtoffer heeft daardoor zwaar lichamelijk letsel opgelopen. Tot op heden is het slachtoffer nog niet volledig hersteld. De impact op haar leven is groot, zoals is gebleken uit de ter terechtzitting door haar partner voorgelezen slachtofferverklaring. Het verkeersgedrag van de verdachte heeft niet alleen direct gevolg gehad voor het slachtoffer, maar ook voor de getuigen, waaronder de partner van het slachtoffer. Ook is de verkeersveiligheid in het algemeen door het handelen van de verdachte ernstig in gevaar gebracht. De rechtbank rekent dit de verdachte aan.
Persoon van de verdachte
Duidelijk is geworden dat de verdachte zich verantwoordelijk voelt voor het ongeluk. De verdachte heeft het slachtoffer bloemen in het ziekenhuis gebracht en heeft in de periode daarna – door tussenkomst van zijn raadsman –geïnformeerd hoe het met het slachtoffer ging. De verdachte heeft laten zien dat hij zeer schuldbewust is. De rechtbank twijfelt er niet aan dat hij dit ongeval niet heeft willen veroorzaken.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op het blanco strafblad van de verdachte (Uittreksel Justitiële Documentatie) van 23 juni 2025.
De rechtbank slaat verder acht op het reclasseringsadvies van 25 juni 2025. Volgens de reclassering toont de verdachte zich oprecht aangedaan en leeft hij mee met het slachtoffer. Volgens de reclassering zijn er geen risicofactoren aanwezig en wordt het recidiverisico ingeschat als laag. Gelet op het ontbreken van risico's en de oprechte houding van de verdachte ten aanzien van het ten laste gelegde feit en het slachtoffer, acht de reclassering geen reclasseringstoezicht of andere interventies noodzakelijk
Verder weegt de rechtbank mee dat de verdachte voor zijn werk een rijbewijs nodig heeft en zonder rijbewijs zijn inkomen zal verliezen.
De op te leggen straf
De rechtbank hecht bij de strafoplegging belang aan de oriëntatiepunten zoals deze zijn vastgesteld door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS), en die dienen ter bevordering van de rechtseenheid in de strafoplegging. Volgens deze oriëntatiepunten is het uitgangspunt bij het veroorzaken van een verkeersongeval, waarbij sprake is van aanmerkelijke schuld aan de zijde van de verdachte (die geen alcohol had genuttigd) en zwaar lichamelijk letsel bij het slachtoffer, een onvoorwaardelijke taakstraf voor de duur van 120 uren en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van zes maanden.
Bijkomende straf
De rechtbank acht, gelet op het verwijt dat aan de verdachte kan worden gemaakt, een straf en een bijkomende straf op zijn plaats. Gelet op de ernst van de verweten gedraging en de gevolgen daarvan acht de rechtbank een werkstraf van 120 uur passend en geboden. Bovendien vindt de rechtbank als uitgangspunt een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van zes maanden passend. Zij ziet in de persoon van de verdachte, zoals hiervoor overwogen, aanleiding deze bijkomende straf in voorwaardelijke vorm aan verdachte op te leggen en bepaalt daarbij een proeftijd van twee jaren.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
9, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht;
6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet.

8.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte het primair ten gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot het verrichten van
120 (honderdtwintig) urentaakstraf die bestaat uit het verrichten van onbetaalde arbeid, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door
60 (zestig) dagenhechtenis.
Veroordeelt de verdachte tot een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van
6 (zes) maanden.
Beveelt dat deze bijkomende straf
nietzal worden ten uitvoer gelegd tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat verdachte voor het einde van de op
twee jarenbepaalde proeftijd zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.H.E. Boomgaart, voorzitter,
mr. I.A.M. Tel en mr. I.E. Voorberg, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. M.N. de Bruijn,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 15 juli 2025.