ECLI:NL:RBNHO:2025:8695

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
29 juli 2025
Publicatiedatum
29 juli 2025
Zaaknummer
C/15/360875 / FA RK 25-178
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om omgangsregeling en kinderbijdrage in familiezaken met minderjarige

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 29 juli 2025 uitspraak gedaan in een familiekwestie tussen een vrouw en een man, die samen een minderjarige zoon hebben. De vrouw verzocht om een kinderbijdrage van de man voor de kosten van verzorging en opvoeding van hun zoon, die inmiddels 16 jaar oud is. De man voerde aan dat hij geen bijdrage verschuldigd is, omdat er afspraken waren gemaakt over de toedeling van een vakantiewoning aan de zoon. Tijdens de zitting is de minderjarige gehoord, en hij heeft aangegeven dat hij geen contact met zijn vader wil. De rechtbank heeft geoordeeld dat het verzoek van de man om gezamenlijk gezag over de minderjarige te verkrijgen, niet in het belang van het kind is, gezien de leeftijd van de minderjarige en zijn duidelijke wensen. De rechtbank heeft de man wel verplicht om zich in te spannen voor contactherstel, te beginnen met het bijwonen van een voetbalwedstrijd van de zoon. De rechtbank heeft de kinderbijdrage vastgesteld op € 322 per maand, ingaande op 7 januari 2025, en heeft de vrouw verplicht om de man maandelijks te informeren over de ontwikkeling van de minderjarige. De rechtbank heeft het verzoek van de man om een omgangsregeling afgewijzen, omdat de minderjarige heeft aangegeven geen contact te willen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie en Jeugd
locatie Haarlem
alimentatie, gezag en omgang
zaak-/rekestnr.: C/15/360875 / FA RK 25-178
beschikking van de enkelvoudige kamer voor familiezaken van 29 juli 2025
in de zaak van:
[de vrouw],
wonende te [plaats] ,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. M.C.G. Smit, kantoorhoudende te Zaandam,
tegen
[de man],
wonende te [plaats] ,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. I.M. Thieme, kantoorhoudende te Zaandam.

1.Procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift, van de vrouw, ingekomen op 7 januari 2025;
- het verweerschrift, tevens zelfstandig verzoek, van de man, ingekomen op 11 februari 2025;
- de brief, van de advocaat van de man van 5 juni 2025;
- de brief, van de advocaat van de man van 11 juni 2025;
- akte wijziging verzoek, tevens akte aanvullende producties, van de vrouw, ingekomen op 20 juni 2025
1.2.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 1 juli 2025 in aanwezigheid van partijen, de vrouw bijgestaan door mr. M.C.G. Smit en de man bijgestaan door mr. I.M. Thieme.
1.3.
De minderjarige [de minderjarige] heeft voorafgaand aan de zitting een gesprek gehad met de rechter. Ook heeft [de minderjarige] zijn standpunt in een brief verwoord.

2.Feiten en omstandigheden

2.1.
Partijen hebben een affectieve relatie gehad.
2.2.
Uit deze relatie is geboren de minderjarige:
- [de minderjarige] , op [geboortedatum] in de gemeente [gemeente] ,
De man heeft [de minderjarige] (op [datum] ) erkend. De vrouw heeft van rechtswege het gezag over [de minderjarige] .

3.Verzoek

3.1.
De vrouw heeft bij gewijzigd verzoek verzocht:
I. te bepalen dat de man met ingang van 1 januari 2024 een bijdrage van € 504 per maand levert in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] , bij vooruitbetaling te voldoen aan de vrouw;
II. te bepalen dat de man met ingang 11 januari 2027 een bijdrage van € 565 per maand levert in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] , bij vooruitbetaling aan de vrouw te voldoen.
3.2.
Zij stelt hiertoe dat de man als vader is gehouden bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] . Volgens de vrouw voldoet de man niet aan zijn onderhoudsplicht door storting van een bedrag op een spaarrekening of door een schenking van zijn aandeel in de vakantiewoning in Hongarije aan [de minderjarige] . Bovendien stelt de vrouw zich op het standpunt dat zij niet heeft afgezien van haar recht op kinderalimentatie of dat deze is afgekocht door de schenking van het aandeel van de man in de vakantiewoning. Als al sprake is van een overeenkomst waarbij er wordt afgezien van kinderalimentatie, is deze overeenkomst nietig,

4.Verweer en zelfstandig verzoeken

Kinderbijdrage
4.1.
De man heeft daartegen als verweer gevoerd dat hij geen kinderbijdrage verschuldigd is, omdat partijen daarover andersluidende afspraken hebben gemaakt. Partijen hebben met behulp van een Hongaarse advocaat afspraken gemaakt over de toedeling van de helft van de vakantiewoning in Hongarije aan [de minderjarige] en daarmee is voorzien in de kosten van [de minderjarige] . De man meent dan ook dat het verzoek van de vrouw niet ontvankelijk dient te worden verklaard, dan wel dient te worden afgewezen.
Gezag4.2. De man heeft met een zelfstandig verzoek verzocht te bepalen dat hij (mede) zal worden belast met het gezag over [de minderjarige] . Daartoe heeft hij – kort samengevat – betoogd dat het uitgangspunt is dat de ouders gezamenlijk het gezag behoren uit te voeren over hun minderjarige kinderen. De man wil deze rol graag (blijven) vervullen, maar de vrouw weigert hieraan mee te werken. Bovendien is de man altijd betrokken geweest bij de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] .
Tijdens de zitting is namens de man hieraan toegevoegd dat hij er belang bij heeft dat hij mede wordt belast met het gezamenlijk gezag, zodat hij wordt betrokken in het leven van [de minderjarige] . Dit geldt temeer nu er geen contact met [de minderjarige] is en de man geen informatie ontvangt over [de minderjarige] van de vrouw of school. Voor zover het verzoek van de man om gezamenlijk gezag wordt afgewezen, is namens de man verzocht om een informatieregeling te bepalen waarbij hij maandelijks door de vrouw wordt geïnformeerd over het welzijn van [de minderjarige] .
Omgang
4.3.
Daarnaast heeft de man verzocht een omgangsregeling vast te stellen tussen [de minderjarige] en hem, waarbij [de minderjarige] bij hem verblijft gedurende de volgende momenten:
a. om de week op maandag en dinsdag uit school tot na het avondeten;
b. gedurende de helft van de feestdagen en vakanties.
4.4.
De man heeft dit verzoek als volgt onderbouwd. Nadat de man met zijn nieuwe partner is gaan samenwonen, verbleef [de minderjarige] op maandag en dinsdag uit school tot na het avondeten bij de man, alsook op de zaterdagen. Daarnaast kwam de man iedere week bij [de minderjarige] ’s voetbal kijken. Sinds enkele maanden kan de man echter niet meer in contact komen met [de minderjarige] . De man acht het essentieel dat het contact met [de minderjarige] weer wordt hervat en dat er tussen de man en [de minderjarige] een omgangsregeling wordt vastgesteld. Het liefst zou de man een week-op-week-af regeling vastleggen, maar de man begrijpt dat dit gezien de huidige situatie en de leeftijd van [de minderjarige] niet haalbaar is. De man wil [de minderjarige] vrijlaten in zijn weekenden, hoewel hij altijd welkom is en blijft.
Door en namens de man is tijdens de zitting aanvullend naar voren gebracht dat hij [de minderjarige] mist en dat hij graag contact met hem wil. Volgens de man is er op dit moment geen contact tussen hem en [de minderjarige] , omdat [de minderjarige] in een loyaliteitsconflict zit. Ook heeft de man alles geprobeerd om het contact met [de minderjarige] te herstellen. Hij is bereid alles te doen om het contact te herstellen.

5.Verweer op zelfstandige verzoeken

Gezag5.1. Door en namens de vrouw is tijdens de zitting aangevoerd dat de man niet weet wat er in het leven van [de minderjarige] speelt en dat hij daarom niet in staat is om beslissingen te nemen die in het belang zijn van [de minderjarige] . Daarnaast verwacht de vrouw dat partijen niet in staat zijn om in onderling overleg tot een beslissing te komen die juist is voor [de minderjarige] . Evenmin ziet de vrouw er meerwaarde in dat de man mede wordt belast met het gezamenlijk gezag over [de minderjarige] . Het verzoek van de man moet daarom worden afgewezen.
Omgang
5.2.
Ook is door en namens de vrouw tijdens de zitting aangevoerd dat zij heeft geprobeerd om [de minderjarige] te stimuleren tot omgang en/of contact met zijn vader (en de familie van de man), maar [de minderjarige] geeft al lange tijd aan dat hij dat niet wil. Daarnaast had [de minderjarige] voordat het contact stopte vaak hoofdpijn en buikpijn na de omgang met de man. De vrouw ziet dat het nu goed gaat met [de minderjarige] en ze vindt het belangrijk dat het goed blijft gaan met hem. Volgens de vrouw moet de wens van [de minderjarige] worden gerespecteerd en daarom moet ook dit verzoek van de man worden afgewezen.

6.De visie van de Raad

Van de kant van de Raad is tijdens de zitting naar voren gebracht dat het in beginsel van belang is dat een kind contact heeft met beide ouders. Echter, [de minderjarige] kan mede gezien zijn leeftijd niet worden gedwongen. Volgens de Raad ligt de sleutel tot het contactherstel in handen van beide ouders. Als de ouders weer met elkaar gaan communiceren, is de stap voor [de minderjarige] kleiner om weer contact te hebben met zijn vader. Verder vindt de Raad het van belang dat de man voldoende wordt geïnformeerd over [de minderjarige] , zodat hij bij een eventueel contactherstel beter bij [de minderjarige] kan aansluiten. De Raad ziet in dit geval niet veel meerwaarde in gezamenlijk gezag. [de minderjarige] is al zestien jaar en mag veel zelf beslissen. [de minderjarige] kan nog meer weerstand tegen zijn vader gaan ervaren als de man mede met het gezag wordt belast.

7.Beoordeling

Gezag
7.1.
Ingevolge artikel 1:253c van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan de tot het gezag bevoegde vader van het kind, die nooit het gezag gezamenlijk met de moeder heeft uitgeoefend, de rechtbank verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag over het kind te belasten. Uit het tweede lid van dat artikel volgt dat indien dit verzoek ertoe strekt de ouders gezamenlijk met het gezag te belasten en de andere ouder met dit gezamenlijk gezag niet instemt, het verzoek slechts wordt afgewezen indien er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen of afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
7.2.
Gezamenlijk gezag vereist dat de ouders in staat zijn tot enige vorm van communicatie met elkaar en dat zij beslissingen van enig belang over [de minderjarige] in gezamenlijk overleg kunnen nemen, althans tenminste in staat zijn vooraf afspraken te maken over situaties die zich rond [de minderjarige] kunnen voordoen.
7.3.
De rechtbank stelt in het licht van het hiervoor geschetste juridische kader voorop dat het uitgangspunt van de wet is dat beide ouders zijn belast met het gezamenlijk gezag over hun minderjarige kind. In dit geval echter is de rechtbank – met de Raad - van oordeel dat het gezamenlijk gezag niet in het belang is van [de minderjarige] . [de minderjarige] heeft tijdens het gesprek met de rechter aangegeven dat het goed gaat nu hij samen met zijn moeder de beslissingen neemt en dat hij het niet nodig vindt dat de man mede wordt belast met het gezag. Temeer nu [de minderjarige] inmiddels zestien jaar is, heeft de rechtbank de mening van [de minderjarige] mee laten wegen in haar oordeel. Daarbij komt dat naar verwachting in de periode tot zijn meerderjarigheid geen grote beslissingen meer hoeven te worden genomen over [de minderjarige] . Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het verzoek van de man om hem mede te belasten met het gezag afwijzen.
Informatieregeling
7.4.
De vrouw heeft zich tijdens de zitting bereid verklaard om de man maandelijks te informeren over de gezondheid, sociale contacten en de algemene ontwikkeling van [de minderjarige] en om één keer per half jaar een actuele foto van [de minderjarige] aan de man te sturen. Nu het verzoek van de man om gezamenlijk gezag wordt afgewezen acht de rechtbank het des te meer van belang dat er een informatieregeling wordt vastgelegd. Nu de rechtbank deze niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt, zal de tussen partijen besproken informatieregeling worden vastgesteld als hieronder vermeld.
Omgangsregeling
7.5.
Het wettelijk uitgangspunt is dat een kind recht heeft op omgang met beide ouders. Daarnaast heeft de niet met het gezag belaste ouder het recht op en de verplichting tot omgang met zijn kind.
7.6.
Omgang tussen een ouder en kind wordt in beginsel in het belang van het kind geacht. In dit geval echter ziet de rechtbank geen aanleiding om een structurele omgangsregeling vast te stellen omdat [de minderjarige] al langere tijd structureel aangeeft geen omgang en/of contact te willen met de man. Ook nu [de minderjarige] gesprekken voert met een coach, die heeft geprobeerd om [de minderjarige] te stimuleren om het contact met zijn vader te herstellen, blijft [de minderjarige] stellig in het feit dat hij op dit moment geen contact wil met de man. Gelet op de leeftijd van [de minderjarige] en hetgeen hij heeft aangegeven bij de rechter zal de rechtbank – in het belang van [de minderjarige] – het verzoek van de man om een omgangsregeling te bepalen afwijzen.
7.7.
De rechtbank acht het echter – met de Raad – wel in het belang van [de minderjarige] dat de man een rol speelt in het leven van [de minderjarige] . Daarbij is het positief dat [de minderjarige] in gesprek is met een coach en dat de vrouw tijdens de zitting heeft toegezegd [de minderjarige] te zullen stimuleren om de man bij een voetbalwedstrijd of training van hem te laten kijken. De rechtbank gaat ervan uit dat de vrouw zich aan deze toezegging houdt en dat partijen zich in het belang van [de minderjarige] zullen inspannen om contactherstel tussen [de minderjarige] en de man mogelijk te maken. Gelet op het vorenstaande hoopt de rechtbank dat [de minderjarige] op enig moment in zijn leven de ruimte voelt om zijn vader weer te zien. De man heeft aangegeven dat zijn deur altijd openstaat voor [de minderjarige] .
7.8.
De rechtbank geeft partijen in overweging om hulp te zoeken om hun onderlinge communicatie te verbeteren Het is in het belang van [de minderjarige] dat procedures in de toekomst worden voorkomen en partijen kwesties als deze onderling regelen. De verantwoordelijkheid hiervan ligt bij partijen als ouders van [de minderjarige] .
Kinderbijdrage7.9. De rechtbank heeft geconstateerd dat de advocaat van de vrouw de akte wijziging verzoek, tevens akte aanvullende producties pas één dag voor de zitting (30 juni 2025) heeft opgestuurd naar de advocaat van de man. Nu de hoogte van de bij gewijzigd verzoek verzochte kinderbijdrage niet zodanig verschilt van het initiële verzoek, zal de rechtbank daar geen verdere consequenties aan verbinden.
7.10.
Ten aanzien van de afspraken die partijen hebben gemaakt over de toedeling van de helft van de vakantiewoning in Hongarije aan [de minderjarige] uit hoofde van de onderhoudsverplichting van de man overweegt de rechtbank het volgende. De contractsvrijheid van ouders bij afspraken over kinderalimentatie wordt begrensd door de dwingendrechtelijke regel dat de kinderalimentatie tenminste moet voldoen aan de wettelijke maatstaven (ECLI:NL:HR:2019:1689) en dat uit het dwingendrechtelijke karakter van deze regel volgt dat daarvan niet ten nadele van minderjarige kinderen kan worden afgeweken, ook niet als die afwijking bewust is overeengekomen (ECLI:NL:HR:2021:422). De rechtbank is van oordeel dat met de gemaakte afspraken ten nadele van [de minderjarige] is afgeweken. Partijen hebben het vanaf de meerderjarigheid van [de minderjarige] goed geregeld (de vakantiewoning in Hongarije wordt dan aan [de minderjarige] toegedeeld), maar tot die tijd heeft [de minderjarige] ook kosten, die nu enkel uit de draagkracht van de vrouw worden voldaan, terwijl bij de man ook draagkracht bestaat om in de kosten van [de minderjarige] te voldoen. Het standpunt van de man dat de betreffende overeenkomst niet alleen diende om de studiekosten te vergoeden, maar ook de kosten van de opvoeding en verzorging van [de minderjarige] wordt dan ook verworpen. De rechtbank zal daarom de in het dictum genoemde kinderbijdrage vaststellen en is bij de berekening hiervan uitgegaan van de volgende bedragen.
ingangsdatum7.11. De rechtbank sluit voor de ingangsdatum van de kinderbijdrage aan bij de datum van indiening van het verzoekschrift van de vrouw, in dit geval 7 januari 2025. Vanaf die datum heeft de man er immers daadwerkelijk rekening mee kunnen houden dat een kinderbijdrage aan hem kon worden opgelegd. De rechtbank ziet in de stellingen van partijen geen aanleiding om voor de ingangsdatum bij een andere datum aan te sluiten.
behoefte
7.12.
De hoogte van de behoefte hangt af van de hoogte van het gezinsinkomen ten tijde van het samen zijn van partijen. Vast staat dat partijen in mei 2022 feitelijk uiteen zijn gegaan. Daarom dient voor de bepaling van de behoefte van [de minderjarige] door de rechtbank aansluiting te worden gezocht bij de inkomensgegevens van partijen in 2022. Uit de aangifte inkomstenbelasting van 2022 van de vrouw blijkt dat haar inkomsten uit arbeid en uitkering € 24.120 bruto bedroegen. Ook gaat de rechtbank uit van inkomsten uit verhuur ter hoogte van € 1.200 netto per maand, zoals door de man onbetwist is gesteld. Daarnaast blijkt uit de aanslag belastingaangifte 2022 van de man dat zijn verzamelinkomen in 2022 € 57.160 bruto bedroeg. Bij die inkomens bedroeg het netto besteedbaar gezinsinkomen € 6.337. De behoefte van [de minderjarige] bedraagt op basis van een gemaximaliseerd gezinsinkomen van € 6.000 volgens de tabel “Eigen aandeel van ouders in de kosten van kinderen” van 2022 dan € 800 per maand. Geïndexeerd naar 1 januari 2025 bedraagt zijn behoefte € 936 per maand.
draagkracht van partijen
7.13.
De rechtbank moet vervolgens beoordelen of partijen over voldoende draagkracht beschikken om elk hun aandeel in deze behoefte te kunnen betalen. De rechtbank gaat voor de bepaling van de draagkracht van partijen uit van de inkomensgegevens van partijen in 2025. De rechtbank is bij het berekenen van de draagkracht grotendeels uitgegaan van de berekening van de vrouw nu deze wordt ondersteund door de stukken en niet voldoende gemotiveerd door de man is betwist.
7.14.
De man is in loondienst werkzaam bij [B.V.] en op grond van de door hem overlegde loonstroken van januari, februari en maart 2025 bedraagt zijn netto besteedbaar inkomen (hierna) NBI € 3.377 per maand. Het loon in natura is buiten beschouwing gelaten. Op grond van de draagkrachtformule bedraagt zijn draagkracht dan € 738 per maand.
7.15.
De vrouw is in loondienst werkzaam bij [B.V.] : [B.V.] en op grond van de door de vrouw overlegde loonstroken van maart, april en mei 2025 blijkt dat zij € 30.663 bruto loon per jaar ontvangt. Daarnaast heeft de vrouw een olliebollenkraam en uit de stukken en hetgeen ter zitting besproken blijkt dat de vrouw daaruit een netto inkomen van € 4.971 per jaar genereert. De vrouw heeft betwist dat zij daarnaast nog zwarte inkomsten heeft, zoals gesteld door de man. Nu deze stelling op geen enkele wijze door de man is onderbouwd, zal de rechtbank hieraan voorbij gaan. Verder verhuurt de vrouw twee woonwagens voor € 600 en € 635 per maand. Daarmee heeft de vrouw een inkomen uit huur van € 14.832 per jaar. Bij dat inkomen heeft de vrouw recht op een kindgebonden budget van € 6.213 per jaar. Uitgaande van voornoemde inkomsten en rekening houdend met de aanspraak van de vrouw op de algemene heffingskorting en arbeidskorting bedraagt haar NBI € 4.189 per maand.
7.16.
In beginsel wordt voor de berekening van de draagkracht uitgegaan van een woonbudget van 30%. Als met de berekende draagkracht niet geheel kan worden voorzien in de behoefte van een kind, kan bij het berekenen van de draagkracht worden afgeweken van het woonforfait, indien vaststaat dat de daadwerkelijke woonlasten lager liggen of als er helemaal geen woonlasten zijn. De man heeft gesteld dat de vrouw geen woonlasten heeft. Nu met de berekende draagkracht van partijen ruimschoots in de behoefte van [de minderjarige] kan worden voorzien, bestaat geen aanleiding rekening te houden met eventuele lagere woonkosten aan de zijde van de vrouw. Op grond van de draagkrachtformule bedraagt haar draagkracht dan € 1.135 per maand.
draagkrachtvergelijking
De gezamenlijke draagkracht van partijen is € 1.873 per maand. Dit bedrag overschrijdt de behoefte van [de minderjarige] van € 936 per maand en daarom is er aanleiding om een draagkrachtvergelijking te maken. De verdeling van de kosten van [de minderjarige] over partijen wordt berekend volgens de formule: ieders draagkracht gedeeld door de totale draagkracht vermenigvuldigd met de behoefte, oftewel:
Het eigen aandeel van de man bedraagt: 738 : 1.873 x 936 = € 369 per maand.
Het eigen aandeel van de vrouw bedraagt: 1.135 : 1.873 x 936 = € 567 per maand.
zorgkorting
7.17.
Vaststaat dat er op dit moment geen omgang is tussen [de minderjarige] en de man. Echter nu partijen zich bereid hebben verklaard om zich in te spannen om het contact en de omgang tussen [de minderjarige] en de man te herstellen is de rechtbank uitgegaan van een zorgkorting van 5%.
7.18.
Omdat de behoefte € 936 per maand bedraagt, beloopt de zorgkorting een bedrag van € 47 per maand. De man wordt geacht dit bedrag minimaal te besteden aan [de minderjarige] bij de uitoefening van zijn zorgtaken.
conclusie
7.19.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de man met ingang van 7 januari 2025 een kinderbijdrage van € 322 (369 – 47) per maand voor [de minderjarige] aan de vrouw moet betalen. De rechtbank heeft een berekeningen gemaakt, waarvan een exemplaar aan deze beschikking is gehecht.
7.20.
De rechtbank wijst er – ten overvloede – op dat de hierna vast te stellen bijdrage jaarlijks van rechtswege wordt gewijzigd met het wettelijk vast te stellen indexeringspercentage.
7.21.
De rechtbank wijst het verzoek van de vrouw om een kinderbijdrage vast te stellen vanaf het moment dat [de minderjarige] 18 jaar wordt af, omdat dit moment te ver in de toekomst is gelegen waardoor het te onzeker is wat de draagkracht van partijen op dat moment is. Ook zal [de minderjarige] wanneer hij meerderjarig wordt het vakantiehuis in Hongarije geschonken krijgen, zodat eerst de vraag beantwoord dient te worden of [de minderjarige] tegen die tijd in zijn eigen behoefte kan voorzien. Daarbij geldt dat vanaf dat moment niet meer de vrouw, maar [de minderjarige] alimentatiegerechtigde is. Het is dan aan [de minderjarige] om een eventuele wijziging van de kinderbijdrage te vorderen.

8.Beslissing

De rechtbank:
8.1.
bepaalt dat de vrouw de man eenmaal per maand informeert over de gezondheid, sociale contacten en de algemene ontwikkeling van de minderjarige
[de minderjarige]en dat de vrouw daarbij eens per half jaar een actuele foto van [de minderjarige] aan de man zal verstrekken;
8.2.
bepaalt dat partijen zich zullen inspannen voor contactherstel tussen de man en [de minderjarige] , te beginnen met het bijwonen van de man van een voetbalwedstrijd of -training van [de minderjarige] ;
8.3.
bepaalt dat de man aan de vrouw als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige:
- [de minderjarige] , geboren op [geboortedatum] in de gemeente [gemeente] ,
dient te voldoen € 322 per maand, met ingang van 7 januari 2025 en voor wat betreft de toekomstige termijnen bij vooruitbetaling te voldoen;
8.4.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
8.5.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. T.M. van Wassenaer-Westgeest, rechter, in tegenwoordigheid van mr. R.E. Vogel, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 29 juli 2025.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en de verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.