ECLI:NL:RBNHO:2025:8759

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
31 juli 2025
Publicatiedatum
31 juli 2025
Zaaknummer
25/2480
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • J.M. Janse van Mantgem
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering aanvraag rijbewijs door burgemeester en bevoegdheid college

Deze uitspraak betreft de afwijzing van de aanvraag van verzoeker om een rijbewijs. Verzoeker, die de Marokkaanse nationaliteit heeft en gehuwd is met een Nederlandse, heeft op 16 april 2025 een aanvraag ingediend bij de gemeente Zaanstad. De aanvraag werd mondeling geweigerd door een beambte, waarna verzoeker bezwaar maakte en een voorlopige voorziening vroeg. De voorzieningenrechter oordeelt dat de mondelinge weigering geen besluit is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), en dat het college de afwijzing op 19 juni 2025 pas schriftelijk heeft vastgesteld. Dit besluit is feitelijk een primair besluit en niet een beslissing op bezwaar. De voorzieningenrechter stelt vast dat de burgemeester bevoegd is om te besluiten over de aanvraag van een rijbewijs, niet het college. Verzoeker kan geen aanspraak maken op een rijbewijs omdat hij niet in het bezit is van een verblijfsvergunning en de IND nog niet heeft vastgesteld of hij recht heeft op verblijf in Nederland. Het beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt niet, omdat er geen concrete toezegging is gedaan door de burgemeester. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af, met de verwachting dat het bevoegdheidsgebrek in bezwaar kan worden hersteld.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: HAA 25/2480
uitspraak van de voorzieningenrechter van 1 augustus 2025 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoeker] , uit [plaats 1] , verzoeker

(gemachtigde: mr. S. Karkache),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zaanstad, het college
(gemachtigde: mr. N.C. Puts-Zwang).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de afwijzing van verzoekers aanvraag om een rijbewijs. Verzoeker is het niet eens met deze afwijzing. Hij heeft daarom bezwaar en daarna beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. Hij voert een aantal gronden aan. Aan de hand van deze gronden beoordeelt de voorzieningenrechter de afwijzing van de aanvraag.
2. De voorzieningenrechter komt in deze uitspraak tot het voorlopige oordeel dat verzoeker geen aanspraak kan maken op verlening van een rijbewijs. De voorzieningenrechter wijst daarom het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 24 juli 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker, zijn echtgenote en de gemachtigde van verzoeker (middels een beeldverbinding) en de gemachtigde van het college.

Procesverloop

4.1
Verzoeker heeft op 16 april 2025 geprobeerd een aanvraag te doen voor een rijbewijs bij het daarvoor bestemde loket van de gemeente Zaanstad. De daar aanwezige beambte heeft mondeling geweigerd deze aanvraag in behandeling te nemen
4.2
Verzoeker heeft tegen deze weigering bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen.
4.3
Het college heeft op 19 juni 2025 op het bezwaar beslist. Het college heeft de mondelinge weigering om de aanvraag in behandeling te nemen aangemerkt als een afwijzing van de aanvraag om een rijbewijs en het college is vanwege de verblijfsstatus van verzoeker bij die afwijzing gebleven.
4.4
Verzoeker heeft tegen het besluit van het college van 19 juni 2025 beroep ingesteld. Het verzoek om een voorlopige voorziening is daarom vervolgens aangemerkt als een verzoek gedaan hangende het beroep bij de rechtbank.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

5. De voor deze uitspaak belangrijke wettelijke bepalingen zijn opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
Spoedeisend belang
6.1
Op grond van artikel 8:81 van de Awb kan de voorzieningenrechter een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dit vereist.
6.2
Verzoeker werkt als monteur in [plaats 2] en moet regelmatig al om 05:00 uur beginnen. Omdat hij geen rijbewijs heeft moet hij dagelijks door zijn vrouw en/of een vriend naar zijn werk gebracht worden, en weer worden opgehaald. Dit kan zo niet doorgaan. Verzoeker heeft daarom met spoed een rijbewijs nodig, zodat hij zelf met de auto naar zijn werk kan gaan.
6.3
De voorzieningenrechter acht het voldoende aannemelijk dat verzoeker zijn rijbewijs nodig heeft om zijn baan te behouden. De voorzieningenrechter gaat er daarom van uit dat verzoeker een voldoende spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorlopige voorziening. Dat verzoeker ook op zoek kan naar werk dichter bij huis, zoals het college heeft gesteld, maakt dit niet anders. Op dit moment heeft verzoeker immers nog geen werk dichter bij huis.
Ambtshalve beoordeling door de voorzieningenrechter
7.1
De voorzieningenrechter stelt vast dat in bezwaar en beroep alleen kan worden opgekomen tegen een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
7.2
Vast staat dat de mondelinge weigering om de aanvraag van verzoeker in behandeling te nemen niet op schrift is gesteld. Die weigering is daarom geen besluit waartegen bezwaar openstond. Een bezwaar tegen die weigering is daarom niet ontvankelijk.
7.3
Met het besluit van 19 juni 2025 heeft het college de afwijzing van de aanvraag alsnog op schrift gesteld. Die afwijzing is (daarom) wèl een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb, en met die afwijzing is voor het eerst beslist op de aanvraag van verzoeker om een rijbewijs. De beslissing van 19 juni 2025 is daarom feitelijk geen beslissing op bezwaar, maar een eerste beslissing op de aanvraag.
7.4
Tegen die beslissing staat daarom eerst bezwaar open en nog geen beroep. Het beroep van verzoeker tegen de beslissing van het college van 19 juni 2025 dient daarom aangemerkt te worden als bezwaar.
7.5
De rechtbank zal het beroep daarom alsnog met toepassing van het bepaalde in artikel 6:15 Awb ter verdere behandeling als bezwaar doorzenden naar het college.
8. De voorzieningenrechter stelt voorts vast dat de bevoegdheid tot het verlenen van een rijbewijs een bevoegdheid is die toekomt aan de burgemeester en niet aan het college. Dit volgt uit artikel 116 van de Wegenverkeerswet 1994 (Wvw). Het besluit tot afwijzing van de aanvraag om een rijbewijs van verzoeker door het college is dus onbevoegd genomen. Omdat dit bevoegdheidsgebrek in bezwaar kan worden hersteld, ziet de voorzieningenrechter geen grond om aan het bevoegdheidsgebrek in deze procedure consequenties te verbinden.
Inhoudelijke beoordeling door de voorzieningenrechter
9. Het college heeft aan de weigering van 19 juni 2025 ten grondslag gelegd dat verzoeker niet in aanmerking kan komen voor verlening van een rijbewijs, omdat verzoeker niet in het bezit is van de Nederlandse nationaliteit en niet bestendig legaal in Nederland verblijft.
10.1
Verzoeker heeft de Marokkaanse nationaliteit en is gehuwd met [naam] , die in het bezit is van de Nederlandse nationaliteit. Verzoeker is niet in het bezit van een verblijfsvergunning. Hij stelt toch aanspraak te kunnen maken op verblijfsrecht in Nederland als echtgenoot van zijn vrouw, omdat zijn vrouw niet alleen beschikt over de Nederlandse nationaliteit, maar ook dient te worden aangemerkt als EU-burger. Verzoeker is daarom echtgenoot van een EU-burger en heeft in die hoedanigheid van rechtswege recht op verblijf bij zijn echtgenote in Nederland. Dat vloeit direct voor uit de artikelen 3, 4 en 7 van Richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden (de Verblijfsrichtlijn).
Verzoeker heeft op 10 april 2025 ook een verblijfsdocument bij de IND aangevraagd op grond van deze Richtlijn.
10.2
Het college bevestigt dat verzoeker aanspraak kan maken op afgifte van een rijbewijs door de burgemeester als vast staat dat hij aan de Verblijfsrichtlijn rechtstreeks recht op verblijf kan ontlenen. Volgens het college staat dit echter nog niet vast en is verzoeker daarom door de IND geregistreerd met verblijfscode 30. Zolang verzoeker bij de IND geregistreerd staat met deze verblijfscode kan verzoeker nog geen aanspraak maken op afgifte van een rijbewijs. De stelling dat het verblijfsrecht van verzoeker van rechtswege zou zijn ontstaan maakt dit niet anders, omdat het aan de IND en niet aan de burgemeester is om dit vast te stellen.
10.3.1
De voorzieningenrechter is met het college van oordeel dat uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State volgt dat niet de burgemeester maar de IND de aangewezen instantie is om te bepalen of een verblijfsrecht van rechtswege is ontstaan [1] . In genoemde zaken ging het weliswaar niet om een verblijfsrecht op grond van het bepaalde in de Verblijfsrichtlijn, maar wel ook om een (mogelijk) van rechtswege ontstaan verblijfsrecht (op grond van het bepaalde in Besluit nr. 1/80 van de Associatieraad van 19 september 1980 betreffende de ontwikkeling van de associatie tussen de Europese Economische Gemeenschap en Turkije).
10.3.2
Vast staat dat de IND nog niet heeft vastgesteld of er voor verzoeker een verblijfsrecht is ontstaan. Gelet hierop is naar het oordeel van de voorzieningenrechter nog geen sprake van bestendig verblijf in Nederland in de zin van artikel 111, derde lid, Wvw. Het college stelt zich daarom naar het oordeel van de voorzieningenrechter terecht op het standpunt dat verzoeker nog geen aanspraak kan maken op afgifte van een rijbewijs.
11.1
Volgens verzoeker is de weigering van de aanvraag ook in strijd met het vertrouwensbeginsel. Door verzoeker toe te laten tot het theorie-examen en het praktijk-examen is immers bij verzoeker de indruk gewekt dat zijn verblijfsstatus geen belemmering is bij het verkrijgen van het rijbewijs.
11.2
Volgens het college slaagt het beroep van verzoeker op het vertrouwensbeginsel niet. Het college heeft er in dit verband op gewezen dat op de website van het Centraal Bureau voor Rijvaardigheidsbewijzen duidelijk is vermeld dat het de burgemeester is die bepaalt of een rijbewijs kan worden verkregen en dat daarbij gekeken wordt naar de verblijfstitel van de aanvrager. Ook heeft het college er op gewezen dat op de site van de Rijksdienst voor het wegverkeer (RDW) staat vermeld dat een rijbewijs alleen kan worden aangevraagd als de aanvrager een verblijfsvergunning voor bepaalde- of onbepaalde tijd heeft.
11.3
De voorzieningenrechter begrijpt dat bij verzoeker, door hem examen(s) te laten doen, de indruk is ontstaan dat hij in aanmerking komt voor toekenning van een rijbewijs. Van een concrete toezegging met die strekking door of namens de burgemeester is echter niet gebleken. Het beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt alleen al daarom niet.
12. De afwijzing van verzoekers aanvraag om een rijbewijs zal daarom naar de verwachting van de voorzieningenrechter in bezwaar in stand blijven. Het verzoek om een voorlopige voorziening wijst de voorzieningenrechter daarom af.

Conclusie en gevolgen

13. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Dit betekent dat de voorzieningenrechter de afwijzing van verzoekers aanvraag om een rijbewijs, ondanks dat het college het besluit tot afwijzing onbevoegd heeft genomen, in stand laat. De voorzieningenrechter doet dit omdat het geconstateerde bevoegdheidsgebrek in bezwaar kan en naar verwachting zal worden hersteld.
Beslissing
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Janse van Mantgem, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. E. Degen, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 1 augustus 2025.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.

Bijlage: genoemde regelgeving

Algemene wet bestuursrecht (Awb:
Artikel 1:3
1. Onder besluit wordt verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
Artikel 6:15
1. Indien het bezwaar- of beroepschrift wordt ingediend bij een onbevoegd bestuursorgaan of bij een onbevoegde bestuursrechter, wordt het, onder vermelding van de datum van ontvangst, zo spoedig mogelijk doorgezonden aan het bevoegde orgaan, onder gelijktijdige mededeling hiervan aan de afzender.
2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing indien in plaats van een bezwaarschrift een beroepschrift is ingediend of omgekeerd.
3.. Het tijdstip van indiening bij het onbevoegde orgaan is bepalend voor de vraag of het bezwaar- of beroepschrift tijdig is ingediend, behoudens in geval van kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht.
Wegenverkeerswet 1994
Artikel 111
3. Aan degene die vreemdeling in de zin van de Vreemdelingenwet 2000 is, en geen onderdaan van een lidstaat van de Europese Unie of een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte of Zwitserland, wordt een rijbewijs slechts afgegeven indien hij rechtmatig in Nederland verblijft als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met d en l van die wet. Voor de uitvoering hiervan is de korpschef in de zin van de Vreemdelingenwet 2000 verplicht aan degene die is belast met de afgifte van het rijbewijs, kosteloos de noodzakelijke opgaven en inlichtingen te verstrekken.

Voetnoten

1.Zie onder meer de door het college genoemde uitspraken van 16 augustus 2006 (ECLI:NL:RVS:2006:AY6332) en van 13 januari 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:49).