Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
[eiser] , uit [plaats 1] , eiser
de directie van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen, het CBR
Samenvatting
Procesverloop
Bij besluit van 6 juni 2023 heeft het CBR eiser een medisch onderzoek naar zijn geschiktheid opgelegd. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Bij besluit van 17 oktober 2023 heeft het CBR het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Tegen dit besluit heeft eiser geen beroep ingesteld. Twee maanden daarvoor, bij brief van 15 augustus 2023, had het CBR eiser voor onderzoek verwezen naar een psychiater. Bij besluit van 5 januari 2024 heeft het CBR vastgesteld dat eiser niet heeft meegewerkt aan het opgelegde onderzoek en om die reden het rijbewijs van eiser ongeldig verklaard. Tegen dit besluit heeft eiser geen bezwaar gemaakt, maar bij brief van 15 juli 2024 heeft het CBR het besluit van 5 januari 2024 ambtshalve herroepen, uit coulance, zo staat in het bestreden besluit. In diezelfde brief heeft het CBR eiser opnieuw voor onderzoek verwezen naar een psychiater. Dat onderzoek heeft plaatsgevonden op 24 augustus 2024 en is verricht door psychiater [psychiater] en keuringsarts [keuringsarts] . Op 26 september 2024 heeft het CBR het rapport van deze psychiater ontvangen.
Beoordeling door de voorzieningenrechter
Wat vindt het CBR?
6. Eiser voert verder aan dat zijn rijbewijs ten onrechte ongeldig is verklaard. Daarvoor heeft, hij, kort samengevat en voor zover voor de beoordeling van het beroep relevant, de volgende argumenten naar voren gebracht.
Het CBR mag niet afgaan op de meldingen van de politie. Die zijn onbetrouwbaar en nergens op gebaseerd. Door de meldingen van de politie wordt eiser nog steeds door leugens achtervolgd bij verschillende instanties waaronder het CBR.
In de beschouwing van het rapport hebben de onderzoekers het gesprek dat met eiser is gevoerd gekwalificeerd als “erg lastig”. In de conclusie van het rapport stellen de onderzoekers hierover dat eiser niet bij machte is om ‘normaal’ mee te werken aan het onderzoek. Uit het rapport blijkt dat het de onderzoekers kennelijk nog wel is gelukt van eiser een anamnese af te nemen. Dat lijkt erop te wijzen dat eiser in die fase van het onderzoek zijn verbale zelfbeheersing nog niet was verloren en meewerkte aan het onderzoek.
In de beschouwing van het rapport staat ook dat eiser tijdens het gesprek inzage heeft gegeven in een DSM-5 classificatielijst en een behandelplan. Dat duidt op een zekere medewerking van eiser aan het onderzoek. Op een zekere medewerking daaraan duidt voorts dat eiser uiteindelijk wel toestemming heeft gegeven aan de onderzoekers om informatie bij zijn huisarts op te vragen. Immers, die informatie is door eisers huisarts bij de aan [psychiater] gerichte brief van 4 september 2024 verstrekt. Eiser heeft in beroep ook uitdrukkelijk gesteld dat hij de door de onderzoekers gevraagde toestemming wel heeft verleend en verweerder heeft dat niet weersproken. Onduidelijk is wel waarom de inhoud van de brief van de huisarts dan niet in het rapport van de onderzoekers is betrokken.
achterafniet meewerkte aan het onderzoek, maar niet duidelijk is wat de onderzoekers met dit laatste precies bedoelen. Het achteraf niet meewerken lijkt vooral te zien op eisers houding en gedrag ten aanzien van het opvragen van informatie bij zijn huisarts. Die informatie is echter uiteindelijk wel met eisers toestemming opgevraagd en ook verkregen. Uit wat de onderzoekers onder het kopje “
Psychiatrische diagnose en conclusie”schrijven en waarin zij verwijzen naar hun bevindingen zoals die eerder in het rapport zijn vermeld, is te begrijpen dat de onderzoekers vinden dat voor zover eiser niet normaal heeft meegewerkt aan het onderzoek dit te wijten is aan het psychisch onvermogen van eiser op dat moment. Wat daar verder ook van zij, de conclusie van de onderzoekers in het rapport luidt niet dat eiser onvoldoende heeft meegewerkt aan het onderzoek, maar
“...dat er geen andere conclusie kan worden getrokken over de rijgeschiktheid van eiser dan dat nader onderzoek en behandeling van [eiser] nodig is, alvorens hij na heronderzoek, mogelijk weer rijgeschikt kan worden verklaard”.
Conclusie en gevolgen
17. Als het CBR berust in deze uitspraak en daartegen geen hoger beroep instelt, zal het zich allereerst moeten beraden over de vraag of er, ondanks wat de rechtbank daarover in deze uitspraak heeft overwogen, nog wel een deugdelijke motivering mogelijk is van zijn standpunt dat het CBR bevoegd is eisers rijbewijs onder toepassing van artikel 132, tweede lid, WVW ongeldig te verklaren. Dan zal het CBR, met inachtneming van wat in deze uitspraak is overwogen, eerst meer duidelijkheid moeten vragen over de gang van zaken tijdens het onderzoek op 24 augustus 2024. Het CBR kan er ook voor kiezen zich te beraden over de vraag of het de onderzoekers volgt in de conclusie zoals die in hun rapport is beschreven. Als het CBR die conclusie volgt zou dat betekenen dat het CBR eiser rijongeschikt zal verklaren gedurende het nadere onderzoek en de behandeling die de onderzoekers nodig achten. Het CBR zal zich alvorens eiser rijongeschikt te verklaren dan wel eerst tot de onderzoekers dienen te wenden met de vraag waarnaar en waarom zij precies nader onderzoek naar een stoornis in het autistisch spectrum nodig vinden om de rijgeschiktheid van eiser goed te kunnen beoordelen en of het opleggen aan eiser van zo een nader onderzoek van eiser gevergd kan worden. Daarbij dient het CBR de gevorderde leeftijd van eiser te betrekken, alsmede het feit dat bij eerder deskundigenonderzoek naar eisers geestesgesteldheid bij hem nog geen stoornis in het autismespectrum is vastgesteld. Ook zal het CBR dan eerst aan de onderzoekers dienen te vragen op welke behandeling zij in de conclusie van hun rapport precies doelen die zij voor eiser nodig vinden en waarom eiser eerste die behandeling zou moeten ondergaan alvorens hij mogelijk weer rijgeschikt kan worden verklaard.
18. Omdat het beroep gegrond is, is er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. Het CBR dient het door betaalde griffierecht (€ 194,- voor het beroep + € 194,- voor het verzoek om voorlopige voorziening = € 388,-) te vergoeden .
19. Eisers verzoek om vergoeding voor zijn gestelde immateriële schade wijst de voorzieningenrechter af. Weliswaar is met het vernietigen van het bestreden besluit en het herroepen van het bestreden besluit de onrechtmatigheid van die besluiten gegeven, maar eiser heeft onvoldoende onderbouwd dat dit bij hem sinds de ongeldigverklaring van zijn rijbewijs vanaf 24 februari 2025 tot een zodanige spanning en frustratie heeft geleid dat hij daarvan de immateriële schade heeft geleden die hij heeft gesteld.
Beslissing
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het primaire besluit;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af;
- draagt verweerder op het door eiser betaalde griffierecht ad € 388,- te vergoeden: