5.3De beoordeling
De rechtbank komt op basis van de inhoud van het dossier en het verhandelde ter zitting tot de volgende berekening van het behaalde voordeel.
De vraag is of de veroordeelde door middel van of uit de baten van de bewezenverklaarde feiten of andere strafbare feiten, wederrechtelijk voordeel heeft verkregen. Op basis van artikel 36e, tweede lid, Sr kan wederrechtelijk verkregen voordeel uit andere strafbare feiten waaromtrent ‘voldoende aanwijzingen’ bestaan dat zij door de veroordeelde zijn begaan, worden ontnomen. Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad is sprake van ‘voldoende aanwijzingen’ als buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat de veroordeelde die andere strafbare feiten heeft gepleegd.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat voldoende aanwijzingen bestaan dat de veroordeelde in de jaren 2019 en 2020 maandelijks gemiddeld twee kilo cocaïne heeft verkocht. Daartoe verwijst hij naar het ontnemingsrapport, waarin wordt uitgegaan van (minimaal) een periode van twee jaren. Dit uitgangspunt is gebaseerd op twee chatberichten van 26 augustus 2020 en 9 december 2020, waarin de veroordeelde heeft geschreven dat hij twee jongens heeft die “
al jarenlang”voor hem werken. De minimale periode moet volgens de officier van justitie daarom op twee jaar worden gesteld. Het uitgangspunt dat de veroordeelde gedurende deze periode maandelijks twee kilo cocaïne heeft verkocht, is gebaseerd op de cocaïne die op 4 november 2024 in zijn woning is aangetroffen en het chatbericht van 3 januari 2021 waarin hij heeft gezegd: “
ik zit nu nog ff goed bro heb vorige week boli gehaald en nu deze colo over maand heb ik weer 2 nodig bro”.
De rechtbank is van oordeel dat de enkele verwijzing naar het chatbericht van 3 januari 2021 en de in de woning van de veroordeelde aangetroffen cocaïne onvoldoende is voor de conclusie dat er voldoende aanwijzingen bestaan dat de veroordeelde gedurende twee jaren iedere maand twee kilo cocaïne heeft verkocht. De rechtbank heeft hierbij in aanmerking genomen dat het betreffende chatbericht van 3 januari 2021 dateert van na de periode waarop de ontnemingsvordering is gebaseerd. De in de woning van de veroordeelde aangetroffen cocaïne is bovendien pas vier jaar na die ontnemingsperiode aldaar gevonden. De rechtbank gaat daarom aan dit standpunt van de officier van justitie voorbij.
De rechtbank is van oordeel dat wel buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat de veroordeelde, naast de feiten waarvoor hij is veroordeeld, andere strafbare feiten heeft begaan, namelijk het verkopen van in totaal vier kilo cocaïne die hij in de periode van 7 juni 2020 tot en met 3 januari 2021 aanwezig heeft gehad en de 400 gram cocaïne die hij op of omstreeks 28 mei 2020 aanwezig heeft gehad.
De rechtbank is verder van oordeel dat is komen vast te staan dat de veroordeelde uit het onder 3 bewezen verklaarde feit, te weten het verkopen van 50 gram cocaïne, en de hierboven genoemde andere strafbare feiten wederrechtelijk voordeel heeft verkregen.
Concluderend komt de rechtbank tot het oordeel dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft verkregen door middel van of uit de baten van het verkopen van in totaal 4,45 kilo cocaïne.
Berekening wederrechtelijk verkregen voordeel
De rechtbank gaat bij de beoordeling van de hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel uit van de berekening van de winstmarge per kilo cocaïne, zoals weergegeven in het ontnemingsrapport.
In het ontnemingsrapport is de winstmarge per kilo cocaïne samengevat als volgt berekend. Uit de chatberichten van 8 juni 2020, 13 november 2020 en 3 januari 2021 blijkt dat de veroordeelde één kilo cocaïne heeft ingekocht voor respectievelijk een bedrag van
€ 28.000,-, € 32.250,- en € 29.750,-. Gelet op het voorgaande wordt in het geval van de veroordeelde een gemiddelde inkoopprijs van € 30.000,- aannemelijk geacht. Omdat uit het dossier niet is gebleken welke gemiddelde verkoopprijs van cocaïne door de veroordeelde is gehanteerd, is in het ontnemingsrapport uitgegaan van een gemiddelde verkoopprijs van € 40.000,- per kilo. Ter onderbouwing daarvan wordt verwezen naar het proces-verbaal van bevindingen van 4 juni 2024 waaruit blijkt dat het aannemelijk is dat de veroordeelde cocaïne verkocht aan straatdealers en een vaste verkoopprijs hanteerde, alsmede naar het rapport “De narcostand van Nederland fenomeenbeeld drugs 2021”, waarin is beschreven dat straatdealers cocaïne inkopen voor € 40.000,- per kilo. In het ontnemingsrapport wordt dan ook uitgegaan van een gemiddelde winstmarge van € 10.000,- per kilo cocaïne.
Het door de veroordeelde genoten wederrechtelijk verkregen voordeel schat de rechtbank dus op
€ 44.500,-(4,45 kilo cocaïne vermenigvuldigd met € 10.000,-).
Tot slot heeft de raadsman bepleit dat de kosten voor de in de woning van de veroordeelde aangetroffen cocaïne bij het bepalen van de hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel in mindering moeten worden gebracht. De raadsman heeft daarbij verwezen naar een uitspraak van de Hoge Raad van 6 oktober 2020 (ECLI:NL:HR:2020:1560) waarin is geoordeeld dat de rechter op grond van artikel 36e, achtste lid, Sr bij de bepaling van de hoogte van het voordeel kosten in mindering kan brengen die rechtstreeks in verband staan met het begaan van de strafbare feiten, bedoeld in het eerste tot en met derde lid van artikel 36e Sr, en die redelijkerwijs voor aftrek in aanmerking komen. De wetgever heeft de rechter daarbij grote vrijheid gelaten of en, zo ja, in welke mate hij rekening houdt met zodanige kosten. De rechtbank stelt voorop dat de wetgever aan de rechter een grote vrijheid heeft gelaten of en, zo ja, in welke mate hij rekening houdt met kosten die redelijkerwijs voor aftrek in aanmerking komen. De door de raadsman bedoelde cocaïne waarvan de aankoopkosten in mindering zouden moeten worden gebracht op het verkregen voordeel, is aangetroffen bij de aanhouding van de veroordeelde op 4 november 2024. Deze aanhouding, en daarmee het aantreffen van de betreffende cocaïne, heeft plaatsgevonden vier jaar na de periode waarop de ontnemingsvordering is gebaseerd. Gelet hierop heeft de rechtbank deze hoeveelheid cocaïne niet betrokken bij de berekening van het verkregen voordeel. De rechtbank is daarom van oordeel dat deze kosten niet in een rechtstreeks verband staan met de strafbare feiten waaruit wederrechtelijk voordeel is verkregen, zodat deze kosten niet op de hoogte daarvan in mindering zullen worden gebracht.