Beoordeling van het geschil
16. De rechtbank stelt vast dat eiseres in het bezwaarschrift tegen de utb, gedateerd 22 juni 2023, bij verweerder ingekomen op 7 augustus 2023, ook heeft verzocht om het ongeldig maken van de aangifte VWD54, ex artikel 174 van het DWU in samenhang met artikel 148 van de GVo.DWU. Verweerder heeft in de uitspraak op bezwaar van 8 november 2023 dit verzoek afgewezen. Dit is aldus een primair besluit waartegen op grond van artikel 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) bezwaar kan worden gemaakt.
Partijen hebben zich ter zitting eenparig en uitdrukkelijk op het standpunt gesteld dat het beroep van eiseres tevens moet worden beschouwd als rechtstreeks beroep in de zin van artikel 7:1a van de Awb tegen de in de uitspraak op bezwaar opgenomen beslissing op het verzoek om ongeldigmaking van aangifte VWD54. De rechtbank zal partijen hierin volgen.
Geen voornemen met betrekking tot aangifte VWD54
17. De stelling van eiseres dat de utb van aangifte VWD54 vernietigd moet worden omdat een voornemen ontbreekt, kan niet slagen. Op grond van artikel 22, zesde lid, van het DWU delen de douaneautoriteiten, voordat een voor de aanvrager ongunstige beschikking wordt verleend, hem mee op welke gronden zij voornemens zijn hun beschikking te baseren. Er is in dit geval echter geen sprake van een voor de aanvrager ongunstige beschikking. De utb is namelijk uitgereikt conform de door [bedrijf] ingediende aangifte. In dat geval is geen voornemenprocedure zoals voorgeschreven in artikel 22, zesde lid, van het DWU van toepassing. Dat sprake is van een handmatig opgestelde utb, doet aan het voorgaande niet af.
Verzoek om ongeldigmaking van aangifte VWD54
18. Eiseres stelt zich op het standpunt dat de aangifte VWD54 ongeldig moet worden gemaakt op grond van artikel 174 van het DWU in samenhang met artikel 148 GVo.DWU, omdat de goederen bij vergissing zijn aangegeven.
19. De rechtbank is van oordeel dat niet aan de cumulatieve voorwaarden voor ongeldigmaking zoals vermeld in artikel 148, eerste lid, van de GVo.DWU is voldaan, omdat het verzoek niet is ingediend binnen 90 dagen na de datum van aanvaarding van de aangifte (zoals vermeld onder a). De aangifte is aanvaard op 1 januari 2023 terwijl het bezwaarschrift waarin is verzocht om ongeldig maken van de aangifte dateert van 7 augustus 2023. Voorts is niet voldaan aan de voorwaarde als vermeld in artikel 148, vierde lid, onder c, van de GVo.DWU dat de goederen bij vergissing zijn aangegeven op meer dan één douaneaangifte. Er zou dan sprake moeten zijn van meerdere (nagenoeg) gelijktijdig ingediende aangiftes. Daarvan is in de onderhavige zaak geen sprake.
20. Bovendien is niet voldaan aan de voorwaarden van het eerste en het vierde lid van artikel 148 van de GVo.DWU omdat de aangifte VWD54 niet bij vergissing is gedaan. Dit volgt in de eerste plaats uit het hoorgesprek. Daarin staat – voor zover van belang – het volgende vermeld: “Veredelaars maken veel gebruik van quota omdat ze geen rompslomp van AV willen, zoals het aanvragen van een doorlopende AV-vergunning, of het stellen van zekerheid bij vergunning op aangifte. [eiseres] wilde toch 1 januari een invoeraangifte maken, maar er waren problemen in AGS.” Voorts geeft [bedrijf] in het bezwaarschrift gedateerd op 22 juni 2023 aan dat aangifte VWD54 is gedaan om gebruik te kunnen maken van een contingent. De aangifte is ingediend met preferentiecode 120 en met contingent-nummer 098936. Uit het voorgaande volgt dat het juist een bewuste keuze was van eiseres om de goederen op 1 januari 2023 in het vrije verkeer te brengen, met gebruikmaking van het contingent. Voorts wordt in de aangifte in vak 40 gerefereerd aan de aangifte 5WD58. Daaruit volgt dat eiseres aangifte 5WD58 beoogde aan te zuiveren met aangifte VWD54. Dat aangifte VWD54 achteraf gezien niet een gewenste aangifte was, omdat het contingent inmiddels uitgeput bleek te zijn en omdat het volgens eiseres niet gebruikelijk is om de aangifte actieve veredeling met een aangifte voor het vrije verkeer aan te zuiveren, kan niet afdoen aan de conclusie dat aangifte VWD54 welbewust is gedaan. Verweerder heeft daarom het verzoek om ongeldigmaking van aangifte VWD54 terecht afgewezen.
Kan de utb ten aanzien van VWD54 in stand blijven?
21. Eiseres voert aan dat er uitvoeraangiften zijn ingediend ter zuivering van aangifte 5WD58 en daarmee de aangifte 5WD58 reeds was aangezuiverd. Aanzuivering met aangifte VWD54 was daarom niet mogelijk.
22. De rechtbank is van oordeel dat het overleggen van de (uitvoer)aangiften ter zuivering van aangifte 5WD58 niet raakt aan de douaneschuld die is ontstaan door aangifte VWD54. Aangifte 5WD58 van 1 december 2022 is aangezuiverd met aangifte VWD54 van 1 januari 2023. Op die datum is de aangifte aanvaard en zijn de goederen vrijgegeven. De documenten die eiseres heeft overgelegd als veronderstelde beëindiging van de regeling AV zijn van na de datum 1 januari 2023 en kunnen reeds daarom niet dienen voor aanzuivering van aangifte 5WD58. Aangiften kunnen immers niet twee maal worden aangezuiverd. De afhandeling van aangifte VWD54 heeft buiten AGS plaatsgevonden en naar aanleiding daarvan is de utb op 6 augustus 2023 uitgereikt. Dat eiseres (in de tussentijd) naar eigen zeggen aangifte VWD54 zelf niet goed in het vizier had, en al dan niet bij nader inzien deze aangifte niet had willen doen, dient voor haar rekening en risico te komen. Eiseres kan immers in haar eigen systeem de status van de verschillende aangiften inzien. Bovendien heeft eiseres verklaard dat zij aangifte VWD54 weloverwogen heeft ingediend, omdat zij gebruik wilde maken van een contingent. Het voorgaande kan daarom niet tot de conclusie leiden dat de utb niet in stand kan blijven.
23. Eiseres stelt dat [bedrijf] het bericht DMSEXT nooit heeft ontvangen. De rechtbank is van oordeel dat deze beroepsgrond niet kan slagen. Eiseres ontkent immers niet dat ze de berichten DMSACC (aanvaarding aangifte), DMSROG (vrijgave van de goederen) en DMSTAX (voorlopige utb) op 1 januari 2023 heeft ontvangen. Zij wist dus dat haar aangifte was aanvaard en dat de goederen waren vrijgegeven en dat er dus een douaneschuld was ontstaan. Zij had dus kunnen voorzien dat er een definitieve utb zou worden opgelegd. Dat het softwareprogramma van eiseres niet alle mededelingen van AGS aan haar doorgeeft, zoals [bedrijf] tijdens het hoorgesprek heeft toegelicht, is voor risico van eiseres.
24. Eiseres voert aan dat als de aangifte VWD54 moet worden gevolgd, er nog wel ruimte was volgens het opengestelde tariefcontingent zodat de utb op nihil dient te worden gesteld. Op 1 januari 2023 was het contingent immers nog open. Het contingent was pas op 4 januari 2023 uitgeput.
25. In artikel 49, derde lid, van de Uitvoeringsverordening (EU) 2015/2447 (hierna: UVo.DWU) staat vermeld:
“Voor de toepassing van deze afdeling worden aangiften voor het vrije verkeer die door de douaneautoriteiten op 1, 2 of 3 januari zijn aanvaard, geacht op 3 januari van hetzelfde jaar te zijn geaccepteerd. Wanneer een van deze dagen echter op een zaterdag of op een zondag valt, worden de aangiften geacht op 4 januari van dat jaar te zijn geaccepteerd”.
De dag van de aangifte, 1 januari 2023, viel op een zondag, waardoor de aangifte VWD54 geacht wordt op 4 januari 2023 te zijn aanvaard. Zoals verweerder ter zitting heeft verklaard, gaat de aanvraag voor een tariefcontingent systeemtechnisch direct door naar de Europese Commissie in Brussel. Dat is een kwestie van seconden. De goederen zijn vrijgegeven en na twee dagen, in dit specifieke geval dus drie dagen, namelijk op 4 januari 2023, bleek uit informatie van de Europese Commissie dat het contingent niet toereikend was en is het contingent naar evenredigheid over de aangiften verdeeld overeenkomstig artikel 51 van de UVo.DWU. De stelling van eiseres dat er wel ruimte was volgens het opengestelde tariefcontingent zodat de utb op nihil dient te worden gesteld, slaagt daarom niet.
26. Uit de utb volgt dat vanwege uitputting van het contingent 098936 het verzoek gedeeltelijk is afgewezen voor 171.609,329 kg/netto. In de aangifte in AGS werden de artikelen 10 tot en met 18 toegevoegd, voor welke artikelen aanvullende douanerechten verschuldigd zijn. In de utb is voldoende gespecificeerd welke goederen wel en welke niet onder het contingent konden worden gebracht, met bijbehorende douanerechten. In de utb wordt voldoende uitgelegd hoe het bedrag van € 63.506,22 is berekend. De rechtbank kan daarom de stelling van eiseres dat het bedrag van € 63.506,22 niet duidelijk uit de utb valt te herleiden, niet volgen. Er is ook daarom geen grond voor vernietiging van de utb.
Beginselen van behoorlijk bestuur
27. Eiseres doet een beroep op het vertrouwensbeginsel en het rechtszekerheidsbeginsel. Eisers voert aan dat het feitencomplex voor verweerder kennelijk onvoldoende duidelijk was. Bij het team Zuivering was aangifte VWD54 niet bekend en daarom hebben zij de aangifte 5WD58 aangezuiverd met uitvoeraangiften en met aangifte WD55. Eiseres is van die informatie uitgegaan en heeft dienovereenkomstig gehandeld. Eiseres doet voorts een beroep op het evenredigheidsbeginsel. Het is niet redelijk dat na de correspondentie met het team Zuivering en het bericht dat de aangifte is gezuiverd op
6 augustus 2023 de utb wordt uitgereikt vanwege de uitputting van het contingent.
28. De rechtbank is van oordeel dat een beroep op deze beginselen reeds niet kan slagen omdat het feit dat in eerste instantie niet duidelijk was dat de aangifte 5WD58 al was aangezuiverd met aangifte VWD54, is voortgevloeid uit het handelen van eiseres. Uit artikel 175 van de GVo.DWU volgt immers dat de vergunninghouder de aanzuiveringsafrekening binnen 30 dagen na het verstrijken van de aanzuiveringstermijn moet voorleggen aan het controlekantoor, in dit geval team Zuivering. Het lag dus op de weg van eiseres om bij het team Zuivering de aangifte VWD54 te melden, hetgeen zij heeft nagelaten. Er kan verweerder hierover geen verwijt worden gemaakt. Voorts oordeelt de rechtbank over deze beginselen het volgende.
29. Ten aanzien van het rechtszekerheidsbeginsel merkt de rechtbank op dat op grond van vaste jurisprudentie deze beroepsgrond kan slagen in situaties waarin sprake is van gebreken in de wetgeving. Eiseres heeft niet aangevoerd welke wetgeving ontoereikend is. Ten aanzien van het vertrouwensbeginsel is geen sprake van een toezegging die is gedaan door verweerder zodat een beroep daarop ook daarom niet kan slagen. In het hoorgesprek heeft [bedrijf] gesteld dat een medewerker van team Zuivering telefonisch zou hebben gemeld dat aangifte VWD54 ongeldig kon worden verklaard. Eiseres heeft deze stelling, na de gemotiveerde weerspreking door verweerder, niet aannemelijk gemaakt. Ten overvloede is de rechtbank van oordeel dat een beroep op het vertrouwensbeginsel en het evenredigheidsbeginsel in dit geval niet kan slagen omdat de douaneautoriteiten mogen terugkomen van een besluit betreffende de douaneschuld. (vgl. Hof van Justitie 30 april 2025, Celní jednatelství Zelinka s. r. o., C-330/24, ECLI:EU:C:2025:296, punten 30 tot en met 32.)
Ten aanzien van het evenredigheidsbeginsel is de rechtbank ten slotte van oordeel dat een beroep daarop niet kan slagen reeds omdat eiseres niet heeft gemotiveerd waarom de gevolgen van de utb volgens haar onevenredig hard zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen. Het enkele feit dat voor de aangifte VWD54 een deel van het verzochte contingent niet is toegewezen en daarvoor een utb is uitgereikt, is daartoe onvoldoende.